9 FEBRUARI 2014
De priester, «licht van de wereld» en «zout van de aarde»
MIJN God, vandaag is mijn wezen gebroken, ontwricht: aan de ene kant is er de priester, aan de andere kant de mens. Daarom moet ik vandaag de lof van uw priesterschap bezingen. De mens in mij is waardeloos, heeft nooit waarde gehad. Toch hebt Gij hem geroepen vanaf zijn kindertijd, opdat hij zich voor het kwaad zou behoeden en in de wereld zou leven als woonde hij er niet. In de plannen van heiligheid die uw Hart had bedacht, moest zijn verheven roeping onmiddellijk alle plaats innemen, opdat zijn antwoord op uw wil met de leeftijd zou groeien en opdat de wilde boom klaar zou zijn om op de vastgestelde tijd de verwachte ent te ontvangen.
Ik wist het, ik was erg ingenomen met mezelf en ik verkwistte als een dwaas de jaren en de goede dingen die Gij mij had gegeven. Op de ochtend van mijn wijding was de mens die binnentrad in het heiligdom waar hij het priesterschap zou ontvangen een ellendige zondaar. En hij is dat tot op vandaag gebleven. Hij verdiende niet één van uw genaden, Jezus, en toch vloeien langs zijn handen de schatten die het leven geven. Kent hij zichzelf de glorie ervan toe? Al snel komen zijn dwaasheid, zijn slechtheid, zijn onvermogen om iets goeds te doen hem eraan herinneren, tot in zijn heilig dienstwerk toe, dat hij niets is. De mens, ja, de mesthoop is er nog steeds, onder uw vrijgevigheid verborgen, in de verheven waardigheid waarmee hij voor altijd bekleed is.
Dit contrast martelt mij vandaag zo erg dat het door merg en been gaat. Hoe is het mogelijk dat uw Weg, uw Waarheid en uw Leven gebruik maken van een wezen dat aaneenhangt van leugens, lafheid en laagheid en dat toch op deze aarde voor zijn medebroeders mag handelen als een andere Christus! En niet alleen vloeit deze genade uit mijn handen voort, maar zij drijft en bindt mijn hele wezen. Sinds die Stille Zaterdag neemt Gij geleidelijk aan van mij bezit en eist Gij alles voor u op. Het is een nieuw karakter dat het oude vervangt en mij allereerst priester maakt en dan pas mens. De goddelijke Majesteit voert het bevel over zijn schepsel in diens eigen hart, niet door zijn verdiensten (wat zou dat mooi geweest zijn!) maar ondanks hemzelf, door de macht van uw wijding, en dat is nog mooier!
Toen ik dus buitenkwam uit de kerk waar de handen van mijn bisschop me tot uw priester hadden gemaakt, was ik niet getransformeerd, neen, ik was dezelfde, de haat en de minachting van de heiligen waardig – als zij tenminste zulke gevoelens hadden. Maar ik was als ontdubbeld, bewoond, overtroffen door een Ander die in mij enkel kon worden vereerd en bemind voor het goddelijke goed dat Hij onophoudelijk verrichtte: Gij, Jezus Christus, Opperpriester. De heiligen hebben het beter verteld dan dat ik het zou kunnen zeggen. De dorst om het Evangelie te prediken was in mij, en die dorst is nooit gestild. De wereld leek me een reusachtig publiek dat er vurig naar verlangde uw woord te beluisteren. Ik werd verbannen uit de kerken en predikte in theaters en bioscopen...
De grootste zalen leken me klein omdat ik dacht aan de menigten die nog buiten stonden. Het is zo makkelijk om over U te vertellen, over uw heerlijke geboorte, uw pijnlijk lijden, uw Verrijzenis en uw huidige aanwezigheid in onze heiligdommen. Het kind begrijpt het en de geleerde luistert begerig naar deze openbaring, die de meest bekrompen mens kan prediken als uw priesterschap hem er de kracht toe geeft. Ik heb deze macht om te prediken gekregen en ik ben nooit gestopt, nee, nooit. Zoals Abel zal ik, zelfs als ik dood ben, nog spreken, want uw Woord sterft niet meer. Veritas Domini manet in æternum!
En als het alleen maar prediken was! Maar prediken bewerkt de bekering van de zielen en leidt tot de vergeving van de zonden. Als ze U horen, als ze U door de priester heen horen spreken over uzelf, dan gaat dat los door hun hart en zij vragen het leven, de zuiverheid, de hervonden genade. Ze werpen zich op de knieën en vragen terug in de genade te komen met onze Vader in de Hemel die ze hebben beledigd. U hebt me, na zovele anderen die me het voorbeeld gaven opdat ik zoals hen zou doen, tot de rechter van hun zielen en hun bevrijder gemaakt. Gisteren nog lag er een man onder een deken bij zijn vernielde truck te sterven. Ik kwam net voorbij. En op die baan was het providentiële voorbijkomen van de priester als een verschijning van U.
Ik sprak de unieke woorden uit waarin uw doorboorde Lichaam en vergoten Bloed aanroepen worden en opende zo voor hem de deuren van de gelukzalige eeuwigheid. Jonge onbekende vrachtwagenchauffeur, mijn broer, deze priester die voorbijkwam is voor altijd jouw meest nabije naaste geworden, hij noemt je zijn zoon en in waarheid ben je zijn kind. De goddelijke macht beweegt mijn lippen en mijn handen. Maar eerst vult zij mijn geest die luistert, de bekentenis helpt tot stand komen, het berouw opwekt, de ziel voorbereidt en ze vervolgens door zijn oordeel van vergeving ontrukt aan de gevangenschap van de hel en haar kloppend van leven in de oceaan van liefde van uw Hart werpt! Op elk ogenblik, altijd, is deze macht in mij aanwezig. Ik kan niet meer zeggen: ga weg van mij, zondaar! Want Gij zijt geënt op de diepste vezels van mijn wezen.
Over U praten, vergeven in uw Naam en de berouwvolle zielen met U verzoenen zouden erg grote machten zijn als er mij niet nog een grotere was gegeven. De Mis zeggen, het Heilig Offer opdragen: alleen de katholieke priester ontving van de Bruid dit buitensporig recht op het Lichaam en het Bloed van de Bruidegom. Hoe miskend is dit mysterie! Ik weet dat mijn woorden alleen volstaan om de hostie en de wijn in uw Wezen zelf te veranderen, levend, aanwezig en uitgedeeld aan alle broeders als voedsel en drank. Maar het gaat niet alleen daarover, over dat soort van automatisme dat door mijn woord zou losbreken, neen! Onze bisschop heeft me de mysterieuze en goddelijke macht toevertrouwd om, wanneer ik wil, voor al wie het mij zou vragen, U temidden van ons aanwezig te roepen. En dus kan ik, door U mijn lichaam, mijn ogen, mijn hoofd, mijn tong en mijn geest te geven om U als instrument te dienen, U uw Kruisoffer voor ons doen hernieuwen.
Ik, onwaardige, ik, verachtelijk mens, ik, dwaas, ik hernieuw uw offer, verloren in U. De genade van uw Bloed, het leven van uw Lichaam stromen uit mijn lippen, vloeien uit mijn handen. Want waar een priester zijn Mis opdraagt, daar wordt Jezus Christus opnieuw tot het toppunt, het paroxysme van zijn liefde gebracht. Wanneer de handeling eindigt, mag ik communiceren aan het Heilig Slachtoffer en geef ik U als voedsel aan allen die hongerig zijn naar U, als drank aan degenen die dorst hebben.
Dat leven zou het andere moeten opslorpen, en de priester zou enkel nog maar priester mogen zijn. Elke dag onophoudelijk mogen prediken in woord en geschrift, maar met het verlangen om dat ooit te doen door mijn bloed te vergieten! Elke dag, op elk uur, de zonden vergeven, terneergeslagen zielen opbeuren, gevangenen bevrijden, de vreugde terugschenken aan verdorde harten, al weldoende op stap gaan langs de wegen, zoals U dat deed op de wegen van Galilea. Elke dag uw verlossende offer opdragen, niet in woorden, maar in de daad, uiteenspatten van geluk en heerlijkheid voor de Heilige Hostie, de Hostie zonder vlek, de Kelk van het eeuwig leven en van het definitieve geluk!
Als ik geen priester was of kon zijn zou ik, denk ik, naar een priester gaan, om het even welke, zelfs de meest miserabele, en ik zou hem bidden en op mijn knieën smeken om mij te nemen, mij toe te voegen aan zijn Hostie en mij als een piepklein deeltje in zijn kelk te werpen om minstens één slachtoffer met u te zijn, aangeboden door het dienstwerk van uw unieke priesterschap. O ja! De priester is een andere Christus!
abbé Georges de Nantes, katholiek priester
Mystieke bladzijden nr. 40, december 1971