27 APRIL 2014
Het is niet nodig te zien om te geloven
SINT-JAN koos ervoor om ons de verschillende verschijningen van de paasochtend te vertellen.
Maria Magdalena toont de grootste liefde. « Vroeg, terwijl het nog donker was », gaat ze met enkele heilige vrouwen naar het graf waar Jezus is neergelegd. Maar ze stellen vast dat het leeg is. Maria Magdalena waarschuwt onmiddellijk Petrus en Joannes : « Men heeft de Heer uit het graf genomen, en we weten niet waar men Hem heeft neergelegd ». Petrus is nog in shock door zijn verloochening, Joannes door de dood en de begrafenis van Christus. Laatstgenoemde zal snel het geloof terugvinden : hij zal iets zien en onmiddellijk in de Verrijzenis geloven.
Hij komt met Petrus aan bij het graf, buigt zich voorover en ziet de windels (otonia) liggen, neergevallen en verspreid op de grond, en daarna de lijkwade (soudarion), heel opvallend op een bijzondere plaats. Dat is genoeg voor hem om te geloven dat Jezus levend is opgestaan. Als ze de Heer hadden weggenomen, dan is het overduidelijk dat men rond een lichaam van tachtig kilo en een meter tachtig lang de windels vastgelaten zou hebben om het gemakkelijker te kunnen vervoeren. Ze zouden zeker de lijkwade die Hem omhulde niet hebben weggenomen ; welk belang zouden ze hebben gehad om een volledig naakt lichaam te vervoeren ? En dus is de eerste evidentie voor Sint-Jan dat Jezus niet gestolen is. Er is geen lijk, maar ook geen diefstal. Welke mogelijkheid blijft er dan over ?
Sint-Jan begrijpt het heel goed : Jezus is terug levend geworden. Het linnen dat zo duidelijk in het oog springt, is een gebaar van Jezus, methodisch, minutieus, misschien een gewoontegebaar. Hij heeft zijn lijkwade opgeplooid zoals hij altijd zijn reisdeken moet opgeplooid hebben. Daarna heeft Hij het op een plaats gelegd waar je niet naast kan kijken als je het graf binnenkomt. Joannes ziet in de ligging van de windels op de grond en vooral in de zorgvuldig opgevouwen en duidelijk zichtbaar neergelegde lijkwade de hand én het hart van Jezus. Dat geeft hem de schok waardoor hijzelf terug tot leven komt.
Terwijl Petrus en Joannes naar de stad terugkeren, blijft Maria Magdalena ter plaatse en weent zij omdat Jezus verdwenen is. Joannes vertelt ons deze heerlijke verschijning, die van de twee engelen, en vervolgens die van de goddelijke Meester in eigen persoon... Ze gooit zich aan zijn voeten, omklemt Hem onafgebroken. Jezus weert haar vriendelijk af en om zich uit haar omhelzingen los te maken stuurt Hij haar op pad:
« Ga naar mijn broeders en zeg hun : “Ik stijg op naar mijn en uw Vader, naar mijn en uw God.” Maria Magdalena ging aan de leerlingen zeggen : “Ik heb de Heer gezien”, en wat Hij tot haar had gezegd. In de avond van diezelfde dag, de eerste dag van de week, toen de deuren van het huis waar de leerlingen zich bevonden uit vrees voor de joden waren gesloten, kwam Jezus binnen, plaatste zich in hun midden en sprak tot hen : “Vrede zij u!” En na deze woorden toonde Hij hun zijn handen en zijde. »
« Hij toonde hun zijn handen…» Merk op dat men nog niet weet op welke manier Jezus gekruisigd is. De synoptici hebben ons verteld dat Jezus werd gekruisigd: met koorden, de handen en voeten met een touw aan het Kruis gebonden – of werd Hij anders gekruisigd? We weten het niet, ze hebben dat niet verteld. Zo zien we hoe realistisch het Evangelie is, omdat het vertelt zonder na te denken over de details. Dit detail nu zal ons heel erg treffen, want het zal ons onthullen op welke afschuwelijke manier Jezus gekruisigd werd, met de handen en de voeten vastgenageld en de zijde doorboord door een speer.
« De leerlingen verheugden zich bij het zien van de Heer. Nogmaals zei Hij hun : “Vrede zij u! Zoals de Vader mij heeft gezonden heeft, zo zend Ik u.” En toen Hij dit had gezegd, blies Hij over hen en sprak : “Ontvangt de Heilige Geest. Wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven ; wier zonden gij behoudt, hun zijn ze behouden.” »
Dat is een uitspraak die overeenkomt met hoofdstuk 1 (v. 29), toen Joannes de Doper ons zei : « Zie het Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt ». Door dit woord kondigde de Doper aan dat Jezus de Verlosser was, door wie de zonde van de wereld in het algemeen zou worden vergeven en alle zonden die onder invloed van de erfzonde zouden bedreven worden. Pater de La Potterie heeft bijna gelijk als hij zegt dat in Sint-Jan Jezus niet zozeer deze verlossende kant van zijn persoon in het licht stelt en dat alleen de openbaring van de Menswording hem bezighoudt. Maar we moeten niet zo ver gaan te ontkennen dat Jezus de Verlosser is en beweren dat Hij enkel een meester is die zijn leer van waarheid aan zijn volgelingen onderricht. Het bewijs ligt in de aangehaalde passage.
Een andere overeenkomst : Joannes de Doper, de voorloper, zag de Geest als een duif uit de hemel neerdalen en rusten op Christus ; die wist dat deze Heilige Geest van leven aan de wereld de werkelijke zuivering zou geven, want zijn doopsel van water was niet genoeg. Welnu, heel het Evangelie van Sint-Jan wordt gekenmerkt door deze verwachting van de Heilige Geest. Jezus lijkt teleurgesteld dat Hij niet alle macht en vruchtbaarheid van de Geest in zijn onderricht kon laten doorwegen. De vruchtbaarheid ontbrak omdat hij tot doven sprak. Als de Geest er nog niet was, is dat omdat Jezus nog niet was verheerlijkt.
Dan verrijst Jezus Christus. Hij verschijnt aan de apostelen, zijn opvolgers die Hij gaat uitsturen om in zijn plaats te prediken. En de eerste handeling die Hij stelt is over hen zijn menselijke adem uitblazen. De adem nu van de mond van het mensgeworden Woord is drager van de beloofde Heilige Geest. Zo geeft Hij dus aan de apostelen de macht die Hij zelf bezat en die Hij tijdens zijn leven gebruikte : de macht om zonden te vergeven of te weerhouden, d.w.z. een rechterlijke macht die zich ontvouwt op het gebied van het bovennatuurlijke, het spirituele, in de naam van God, met al zijn kracht, om te vergeven of te veroordelen.
« Thomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd, was echter niet bij hen toen Jezus kwam. De andere leerlingen zeiden hem dus: We hebben de Heer gezien. Maar hij zei hun : Zo ik in zijn handen de wonden der nagelen niet zie, en mijn vinger niet leg in de plaats van de nagelen, en mijn hand niet in zijn zijde steek, dan geloof ik het niet. Acht dagen later waren zijn leerlingen weer daarbinnen bijeen, en ook Thomas was er bij. Terwijl de deuren gesloten waren [het is een geest, een verheerlijkt lichaam] kwam Jezus binnen, plaatste Zich in hun midden, en zei : Vrede zij u ! Daarna sprak Hij tot Thomas : Leg uw vinger hier, en bezie mijn handen ; steek uw hand uit, en leg ze in mijn zijde ; en wees niet ongelovig, maar gelovig. Thomas gaf Hem ten antwoord: Mijn Heer en mijn God ! Jezus sprak tot hem : Gelooft ge, omdat ge Mij hebt gezien ? Zalig zij die niet zien, en toch geloven. »
Het “in mijn zijde” is zeer sterk. Thomas heeft zijn hand gestoken in een opengemaakt lichaam, hij heeft zijn vinger door de wond van de hand gestoken. Hierdoor werd hij wel gedwongen om eindelijk vertrouwen te hebben in de Heer, om het woord van de ooggetuigen niet in twijfel te trekken, om niet langer de stijfkop uit te hangen maar om te geloven.
Wanneer ik deze tekst becommentarieer, vestig ik er altijd de aandacht op dat Jezus er dus acht dagen tevoren bij was, onzichtbaar, toen Thomas zijn ongeloof uitdrukte. Jezus hoorde hem en zei : « Wacht maar even, vriend, de volgende keer krijg je van Mij een goede les ! » En dus hadden de apostelen er alle reden toe om te geloven dat Jezus, zelfs als Hij onzichtbaar was, altijd aanwezig was. Wanneer iemand altijd aanwezig is, zelfs zonder dat je hem ziet, moet je op je woorden letten! Zo zijn we ervan op de hoogte dat Jezus met ons is tot het einde van de wereld. Dit is de “aanwezigheid onder de vorm van afwezigheid” van mijn seminarieprofessor : een zeer belangrijke waarheid. Het is deze aanwezigheid onder de vorm van afwezigheid die de apostelen er aan doet wennen om te geloven dat Jezus altijd aanwezig is, zelfs wanneer Hij terug naar de hemel zal zijn gegaan.
« Thomas gaf Hem ten antwoord : Mijn Heer en mijn God ! Jezus sprak tot hem : gelooft ge, omdat ge Mij hebt gezien ? Zalig zij die niet zien, en toch geloven. »
« Zalig », makarioi : het is één van de zaligheden. Jezus verschijnt verrezen aan de apostelen om hun dienstwerk te baseren op een ooggetuigenis. Ook is Hij ongetwijfeld aan zijn Moeder verschijnen, ook al wordt dat niet gezegd, zoals Hij verscheen aan Maria Magdalena, om hen beiden te belonen voor hun liefde en hun hart van een nieuwe liefde te doen ontbranden.
Allemaal zijn wij geroepen om te geloven op basis van het getuigenis van anderen. En de Heer vertelt ons dat we door zo te handelen zalig zijn. Het is echter een ernstige fout bij veel mensen niet te geloven voordat zij zelf getuigen zijn van wonderen en alleen maar op zichzelf voort te gaan om te geloven.
Ik geef altijd het voorbeeld van de vrouw die haar blinde kind naar Lourdes leidt. Ze volgt alle plechtigheden, de processie van het Heilig Sacrament, de baden – maar het kind blijft blind. Bij het vertrek heeft ze nog een uur over voordat haar trein naar huis vertrekt en zij zegt : “Ik heb nog tijd om een kruisweg te doen”. Ze neemt haar blinde kind mee zonder nog aan een wonder te denken, want ze wil de kruisweg doen om te aanvaarden dat het de wil van God is dat haar kind blind blijft. Maar bij de vierde statie (Jezus ontmoet zijn heilige Moeder) kan het kind plots zien !
Ik heb er geen behoefte aan te zeggen : « Zolang dat mijzelf niet is overkomen, geloof ik dat niet », omdat dit eenvoudige relaas van het feit zo vol van intelligentie, wijsheid, goddelijke genade is dat mijn geest het hart van God ontmoet in het verhaal zelf, even goed alsof ik er zelf was geweest. Ik heb dus niet de behoefte te zien ! Ik geloof het net zoals het wordt verteld !
Op dezelfde manier was het voldoende voor Sint-Jan om het lege graf te zien en de afzonderlijk opgerolde lijkwade om te geloven in de Verrijzenis van Jezus. Zijn verhaal is zo vol van een goddelijke voorzienigheid dat mijn geest het hart van God ontmoet in het verhaal van de ooggetuige. Het is niet nodig te zien om te geloven: Sint-Thomas had zo moeten denken en handelen. Jezus feliciteert er ons op voorhand voor en verzekert er de talloze gelovigen tot het einde van de wereld van : wij hoeven niet te zien om te geloven.
« Nog veel andere wonderen heeft Jezus in tegenwoordigheid van de leerlingen verricht [bv. veel andere verschijningen] die in dit boek niet zijn beschreven. Maar deze zijn opgetekend, opdat gij geloven moogt dat Jezus de Christus is, de Zoon van God ; en dat gij, door te geloven, het leven moogt hebben in zijn naam. »
Dit “èn to onomati autou” is zeer sterk, het is « het leven in Hem ». Zijn naam is zijn Hart, zijn Ziel, zijn diepste Wezen. Geloof in Hem om het leven te hebben door te baden in zijn waarheid, die Hij met zijn Bloed heeft bevestigd. Het is de wil van Sint-Jan om te zeggen dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, die van God vandaan kwam en ernaar terugkeerde. Dat alles wordt samengevat in dit vers dat echt een besluit is.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de retraite over de evangelist Sint-Jan