18 MEI 2014
Wie gelooft, ziet dieper
WIJ zijn er diep in ons binnenste van overtuigd dat de mystieke weg die het wijdst open staat voor de mensen van onze tijd, en van alle tijden, de weg is die van de reële, actuele schoonheid in ons universum, in onze christelijke wereld, via Jezus Christus, de universele Middelaar en Koning, leidt naar God, onze Vader in de Hemel. Het voorwerp van onze mystieke beschouwing is dus fundamenteel van een esthetische orde: het is een schoonheid die bewondering opwekt en zo de ziel van vreugde vervult. En dat voorwerp geeft zich niet bloot aan ons in een eenzame introspectie, noch in een dialectiek van de ideeën: het is de aanwezigheid van God in de wereld. Niet in het hiernamaals, niet vroeger, maar hier en nu, een schoonheid die zich aan onze ogen aanbiedt en de heerlijkheid van God uitdrukt. Dat is «het rijk van de genade».
SCHOONHEID VAN DE NATUUR, VAN DE MENS, VAN CHRISTUS
De geschapen wereld is de eerste en de laatste, voor allen toegankelijke, allesomhullende uitdrukking van de waarheid en de goedheid van God. Beide tonen zich in de schittering van de schoonheid, de afstraling van de eigen en supersubstantiële Glorie van de Vader. De wereld is inderdaad in zijn eindeloze verscheidenheid en zijn unieke orde de openbaring, de uiting van God.
De wilde, woeste natuur openbaart God, maar hoeveel te meer is dat het geval wanneer de mens ten tonele verschijnt! Het dierenrijk is uiting van God, maar vooral als het getemd is door de mens! Vanaf het ogenblik dat de mens bestaat, houdt de natuur op een dode natuur te zijn, en gaat de schoonheid over van de ene orde naar de andere, steeds hoger. En wie zou weigeren daarin vooruit te gaan? Wanneer in dit landschap en deze mensheid een gedenkteken aan Christus oprijst – een kruis op een wegkruising, een kerktoren aan de horizon, een standbeeld in een park (niet van een heidense god of een of andere vergeten politicus natuurlijk) – dan wordt de schoonheid van de natuur en van de mens opgenomen in een hogere, nog meer verheven orde, een orde die zin is, dialoog, woord en aanwezigheid, die Pascal de orde van de Liefde noemde. De geschapen schoonheid spreekt dan van het totale mysterie van ons bestaan, hic et nunc, ze leidt ons van de Alfa naar de Omega, van onze schepping naar onze definitieve opstanding langs de weg van onze verlossing.
DE BESCHOUWING VAN HET CHRISTELIJK HEELAL
Het universum is dus als een theater, een ruim en prachtig gebouw dat voornamelijk een toneelzaal en een podium bevat. Het publiek zit er en de acteurs spelen hun spel. De stoelen, de decors, de rekwisieten, de kostuums, het applaus en het spel, de verdeling van de rollen tussen acteurs, figuranten, hoofdpersonages... En als iedereen op een bepaald moment geïntroduceerd wordt in het spel en de toeschouwer acteur wordt, dan is dit een goede voorstelling van het schouwspel dat de schepping en de verlossing van de wereld ons geven.
Alles is van God, maar elk wezen kan zijn schoonheid enkel ontplooien in het spel van de acteurs en dit spel wordt pas verhelderd door de openbaring van de hoofdpersoon. Zo bekleden het scheppend Woord en de Actie van God onder de mensen zich enkel met hun volledige schoonheid in het werk van Christus, de mensgeworden Zoon van God.
Dat betekent dat de esthetiek zich enkel kan ontvouwen tot mystieke contemplatie als je het voorwerp dat je op dat ogenblik bewondert in zijn verband ziet met het centrale Voorwerp van heel het werk van God: met Jezus Christus.
Onze christelijke, katholieke godsdienst is dus juist mystiek in heel zijn zichtbare ontplooiing, in heel zijn waarneembaar apparaat dat met het christelijke zegel gekenmerkt is, in alle curiosa van de sacristie waaraan de « geestelijken» al te gemakkelijk lijken te verzaken. Want zonder al die instrumenten wordt de natuurlijke wereld raadselachtig en de menselijke wereld lelijk. De christelijke tekenen van alle soort – beelden, foto's, kruisbeelden, wierook, het Gregoriaans, riten en sacramenten, de liturgie – zijn geen bijkomstigheden van de schoonheid van de wereld, maar de essentiële tekenen van de transcendentie. Elke menselijke aanwezigheid geeft betekenis en waarde aan de natuurlijke landschappen; evenzo bewerkt elk christelijk teken de esthetische verbinding tussen het huidige wezen en het Mysterie van Christus, en door Hem met de onzichtbare heerlijkheid van de Vader.
Toch is het nog nodig dat de mens ogen heeft om te zien, oren om te horen, en dat hij baadt in een geestelijk licht dat het voorwerp van zijn esthetische contemplatie verlicht en hemzelf verlicht, opdat hij van het zien van de dingen zou kunnen komen tot het doorzien van hun mysterie. Het is de illustratie van de prachtige stelregel van Sint-Ireneüs, die getuigt van zo’n diepe en warme christelijke esthetiek: « De glorie van God is de levende mens, en het leven van de mens is het zien van God.»
HET DIEPSTE ZIEN
Ik ben in mijn godsdienst onderricht op een demonstratieve, weliswaar geldige maar toch dorre manier. Die aanpak liet verstaan dat geloven en zien mekaar eigenlijk wederzijds uitsluiten. Alleen wat we zagen bracht ons ertoe om te geloven wat we te horen kregen; en dat bleef in de sfeer van het onzichtbare. De apologetiek toonde ons het bijzondere belang van de wonderen en profetieën van Christus, die uit het Oude Testament of uit het leven van de heiligen.
Onze verbazing bracht ons ertoe te besluiten dat God de oorzaak van zo veel wonderen was en dat Hij dus sprak door de mond van hen die deze tekenen hadden verricht om hun zending te bevestigen. En dus geloofde men. De theologie leerde ons onmiddellijk, in een goed opgebouwd systeem, het geheel van de goddelijke Openbaring. Het waren diepe mysteries die het verstand echter moest aannemen en die zelfs moordenaars ertoe dreef te geloven, wegens hun ontroerende goedheid...
Een dergelijke aanpak bracht een diepe verdeeldheid tussen enerzijds de gewijde geschiedenis, het leven van Christus, alles wat binnen de menselijke ervaring lag, wat teken was, en anderzijds het andere domein, het onzichtbare, het tijdloze, dat van het geloof, dat wat mysterie was. Het leven tegenover de theorie.
Ik zou nu willen dat men een andere methode gebruikt, die van een esthetiek die tot een mystiek leven leidt en die gebaseerd is op het beginsel dat geloof dieper doet zien. Het zou eerst gaan om een overpeinzing van de schoonheid van de natuurlijke wezens, van de bijbelse, evangelische, kerkelijke gebeurtenissen zijn. Zo bekeken zou deze schoonheid ons een teken zijn, een expressie, een openbaring van haar eigen diepte, van haar eigen waarheid en goedheid. En wij zouden in spanning blijven, hunkerend om er dieper in door te dringen.
Dan zou de theologie ons de sleutels geven van het begrip van deze wezens en deze feiten, een grammatica om te begrijpen wat ze ons willen meedelen. En het geloof zou het diepe ontvangen in ons zijn van hun licht, licht dat uitgestraald wordt door deze dingen zelf, deze gebeurtenissen, deze mensen, de zintuiglijke openbaring van hun ultieme mysterie.
Zo zou Jezus Christus niet meer de thaumaturg zijn die ons door zijn wonderen dwingt om te geloven in zijn woord, zijn woord dat ons zo veel onbegrijpelijke waarheden leert. Jezus zou de Persoon zijn die wij zouden beschouwen in al zijn werken en die wij door het onderricht van het geloof op een dag zouden zien in zijn eigen mysterie, in de schoonheid van zijn glorie, «heerlijkheid die zo’n Zoon van zo’n Vader ontvangt» (Jo 1,16).
Christus zou zichzelf dan aan ons openbaren en zijn Vader in het mysterie van zijn Gelaat: «Filippus, wie Mij ziet, ziet de Vader» (Jo 14,9).
Om vooruit te gaan in deze zintuiglijke, esthetische en mystieke kennis moeten wij enkel goed kijken. En van het eenvoudige zien van de dingen overgaan naar wat er zich achter bevindt. Dat is in het dagelijks leven een zo gewone benadering dat we ze niet eens meer merken. Als we bv. naar een foto van een geliefde kijken, is dat eigenlijk slechts een onregelmatige massa van zwarte stippen op een vel papier, zonder reliëf, zonder diepte. En toch roept het zien ervan het wezen op waarvan de foto het beeld is. Of liever gezegd: we zien doorheen de foto, in de foto en om hem beter te kennen kijken wij met gepassioneerde aandacht naar deze kleine papieren rechthoek in de diepte waarvan de persoon zich meer en meer openlegt. De foto draagt hem en brengt hem tot ons. Het zien van het ene is vol van het beschouwen van het andere. En we koesteren het als een schat...
Welnu, het is op dezelfde manier dat de aanblik van elk wezen van de wereld en van elke menselijke gebeurtenis, die allemaal van nabij of van ver rond Christus draaien, ons leidt, als wij ons met alle kennis die komt van het geloof toeleggen op de visie van het mysterie dat hen bewoont. Deze visie maakt ons niet los van de Heer Jezus, integendeel ze hecht er ons aan vast met de roes van een goddelijke vreugde. En niet alleen dat, maar ze moet ons op de wegen van de wereld stuwen om het goede nieuws van de Menswording van het Woord van God te verspreiden en mee te delen.
Want ten slotte leidt de waarheid van dit mysterie in de menselijke geschiedenis iets totaal nieuws binnen: ze stelt een totaal verschil tussen alle religies van de volkeren en zelfs de goddelijke instellingen van het oude jodendom enerzijds en het volmaakte, oneindig mysterieuze werk van God, die zijn Zoon geeft voor het heil van de wereld anderzijds. Jezus wordt de maat van alle wijsheid, recht, goedheid, schoonheid van de wereld.
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit « Een mystiek voor onze tijd», CRC nr. 126, februari 1978