13 JULI 2014
De gelijkenis van de zaaier en de predestinatie
GOD roept mij, wat is mijn antwoord?
Zoals ieder jaar wordt mij de adem afgesneden bij de lezing van het Evangelie van de zaaier die zijn zaad uitstrooit. Het is een pakkende parabel omdat hij ons de predestinatie leert, een dogma van ons geloof. Wij weten dat God absoluut almachtig is, dat Hij alles weet in zijn eeuwigheid en zijn eeuwige nu. Hij heeft ons tot leven geroepen, ons en heel de mensheid, door ons een ziel te geven, een intelligente ziel die bovendien de vrijheid heeft gekregen om in te gaan op deze roeping, om aan dit plan van Hem mee te werken, om het eeuwig leven te verdienen. Eerst bestonden wij niet, dan zijn we geboren, zijn wij opgegroeid, werd onze geest wakker voor de dingen van de aarde en de dingen van God en hier zijn we dus, op weg in een leven dat ooit een einde zal hebben. Het is aan ons om in deze tijdspanne vrij in te gaan op deze roeping, te beantwoorden aan deze goddelijke oproep die aan ons is voorafgegaan. God heeft de omstandigheden en de gebeurtenissen van ons leven op een zodanige wijze geschikt dat we door Hem worden geleid. Hij weet alles wat er zal gebeuren, Hij wil alles wat er moet gebeuren, en als er dingen voortkomen uit onze eigen vrije wil tegen zijn plannen in, dan is dat omdat Hij het toestaat.
Zo legt Onze Heer Jezus ons in deze parabel uit hoe elk van onze zielen is gelanceerd in de geschiedenis, zoals men ballen gooit in een soort verschrikkelijke bowling. Ieder van ons wordt op weg gezet door de hand van God en toch, hoe komt het dat de ene bal in de goot blijft liggen, een andere alles kapot slaat en slechts een bepaald aantal in het juiste gat terechtkomt?
Het onderricht van de Heer Jezus is zuiver en eenvoudig. Hij vertrekt van de geheimen van de natuur die op een heel volmaakte manier, die God waardig is, de pracht van de genade oproepen. Het zaad, dat zijn de zielen, dat is de immense massa waarvan wij slechts een individu zijn. Wanneer de Heer Jezus dit verhaal vertelt, weet Hij goed dat elk van zijn luisteraars zeer aandachtig zal zijn en het op zichzelf zal betrekken om te weten of hij bij de zielen hoort die het woord van God ontvangen hebben en het goed bewaren, dan wel bij de zielen die het zich laten ontroven.
Het is verschrikkelijk om te bedenken dat je een ziel kan zijn die het Woord van God heeft ontvangen, maar het uit haar hart heeft laten rukken en teruggekeerd is naar de kille duisternis. Wat zal er gebeuren als zij voor de eeuwigheid staat? Kan de mens aan het einde van de tijden niet opstaan tegen God en Hem erop wijzen dat hij het noodzakelijke licht niet heeft gehad? Nooit. Dat is uitgesloten door de Kerk.
De gelijkenis in de parabel geeft ons niet al het noodzakelijke inzicht. De vergelijking wil ons gewoon zeggen: pas op, jullie waren in het leven goed gestart, het woord van God was begonnen met te ontkiemen in jullie... Maar kijk, door die bepaalde neiging van je karakter te volgen, door die bekommernis om zoals iedereen te doen, heb je het verstikt... Dat is een waarschuwing om onszelf te corrigeren nu het nog tijd is en om ons open te stellen voor het Evangelie. In onze ontkerstende wereld spreekt dat tot ons en we zien onmiddellijk vóór onze ogen mensen opdoemen die we zeer goed gekend hebben. Ze waren nochtans goed vertrokken in het leven, maar ze waren oppervlakkig. Oppervlakkig wil niet zeggen dat ze verdoemd waren door een voorafgaande wilsbeschikking van God! Onze Heer geeft geen antwoord. Hij wil dat wij verstijven van angst bij de gedachte dat zoveel zielen een gedrag vertonen dat ons a priori ongelijk geeft. Hij wil dat we zouden gegrepen worden omdat we slecht vertrokken zijn en zouden beseffen dat het slecht voor ons zal eindigen.
Hij wil, voor één keer, dat wij zouden doordrongen zijn van angst, terwijl zoveel andere parabels geruststellender zijn (het verloren schaap, de verloren zoon, enz.). Wij zijn zeker van de barmhartigheid die ons zal betoond worden, eerst aan onze ziel en daarna aan alle anderen. Maar hier staan we voor het blok. God wil dat wij bij het beluisteren van en het mediteren over dit Evangelie geen geruststelling ervaren, maar dat we bang zijn en onze armen uitsteken naar Christus, de Verlosser, die zal sterven aan het Kruis om zoveel zielen te redden, of dat we bidden en offers brengen voor de zielen die verloren zullen gaan als God hen geen nieuwe genade, geen nieuwe kans geeft.
De laatste categorie lijkt ons op een onverklaarbare, om niet te zeggen oneerlijke manier, bevoordeeld. De meester van het huis is, in de grond, nogal onbezorgd over het graan dat op de weg verloren gaat of verslonden wordt door de kraaien of verdroogt, zelfs over het deel dat verstikt werd door de distels; het is spijtig, het was goed begonnen, het was klaar om te worden geoogst met de rijpe vruchten... Belangrijk is dat er graan in goede aarde viel. In deze goede aarde is het rustig ontkiemd en gegroeid. Nu draagt het vruchten die zullen geoogst worden. Het zijn al de uitverkorenen die de hemel zullen bevolken. God wint, uiteindelijk heeft God gewonnen. Hoe dan ook, de zaaier die zijn graan zaait, weet goed dat het een werk is dat zal lukken.
Vreselijk eigenlijk! Zeker, het is troostend voor wie het geluk had om opgevoed te zijn in een goede christelijke familie. Maar we moeten toch aandachtig zijn voor onze minder gelukkige broeders. We zullen geoordeeld worden. De enen zullen naar de hemel gaan, de anderen naar de hel. Dat alles was voorzien. Het is een mysterie waarvoor wij de knieën moeten buigen.
Maar we kunnen niet onverschillig blijven. Het woord van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima op 19 augustus 1917 komt als een licht voor onze 20ste eeuw. «Bid, bid veel en doe offers voor de zondaars, want vele zielen gaan naar de hel omdat ze niemand hebben die zich offert en bidt voor hen.» We hebben hiermee een inzicht dat een aanvulling vormt op het zo bruuske van het Evangelie. Als we de bevoorrechten van de genade zijn, wil Onze-Lieve-Vrouw ons doen begrijpen dat deze genade ons tot liefdadigheid moet uitnodigen. Ze sterkt ook onze hoop, als we het gevoel hebben dat we niet zo bevoorrecht zijn door de natuur of door de genade, als we voelen hoe moeilijk het is – want wij zijn vervuld van gebreken, ondergedompeld in een vreselijke maatschappij en verstrikt in de verleidingen van de duivel. Dit Evangelie is gemaakt om ons zo bang te maken dat we zouden wanhopen om onze zaligheid met onze eigen krachten te bewerken. Het voorkomt dat wij het niet de moeite vinden de gebeden en verstervingen van de heiligen te vragen, want inderdaad, in onszelf vinden we niet de nodige kracht.
Dit alles nodigt ons uit om eens ernstig over onszelf na te denken. Wij leven in een hoogmoedige maatschappij waarin de mens gelooft dat hem alles verschuldigd is. In een interview doet een Franse bisschop de mensen geloven dat zij hier op aarde vrij zijn om te kiezen voor of tegen Christus, dat God goed is, dat Hij het Evangelie niet oplegt. Men mag tegen de mensen niet meer zeggen dat zij gemaakt zijn door een God die hun almachtige Meester is en dat het God is die volstrekt alle voorwaarden voor het bestaan van de mensen en voor hun zaligheid vastlegt. Niemand kan het eeuwig leven binnengaan en door Hem worden ontvangen in de hemel zoals een Bruidegom zijn bruid ontvangt, een Vader zijn kinderen, een vriend zijn vriend om samen met hem aan tafel te gaan, zonder volledig van alle arrogantie ontdaan te zijn.
Ieder van ons moet naar zichzelf kijken met bescheidenheid en onder ogen zien dat het deel dat God hem gegeven heeft misschien maar klein is. Het zou beter zijn dat wij de indruk hebben dat ons aandeel klein is zodat we er goed op letten dat we ons zaad niet verkwisten, maar het goed bijhouden, er alles voor offeren opdat de distels het niet zouden verstikken, de vogels het niet ouden opeten. Wij moeten de nederigheid handhaven, dat wil zeggen alle kleine steuntjes die we ontvangen van buiten. Laten wij in de welwillendheid van Christus blijven en Hem smeken – Hij die de Zaaier is – ons het goede zaad te geven. Laten we er goed voor zorgen en trouw zijn aan de kleinste genaden, zodat wij het geluk hebben om uiteindelijk onder de uitverkorenen te zijn die de eeuwige verblijfplaatsen zullen binnengaan.
abbé de Nantes
preek van Sexagesima 1992