Het Graf van Christus

geeft zijn geheimen prijs

De graftombe van Onze Heer Jezus Christus bevindt zich in de eerbiedwaardige kerk van het H. Graf in het hart van Jeruzalem. In oktober 2016 kreeg een team van archeologen 60 uur de kans om een grondig onderzoek van de heilige plaats uit te voeren in het kader van dringende restauratiewerkzaamheden. De informatie die hun ontdekkingen opleverde, is een kostbare aanvulling op de meest gedetailleerde studie van het graf die tot nog toe ondernomen werd : elf jaar archeologische arbeid door de Engelsman Martin Biddle, hoogleraar aan de universiteit van Oxford, met als resultaat het schitterende boek The Tomb of Christ (Sutton Publishing, 1999 ; 172 pp. en 103 illustraties). Op dit standaardwerk baseren wij ons om de fascinerende geschiedenis van het H. Graf te beschrijven, van de dag waarop het Lichaam van Jezus er werd in neergelegd tot de huidige toestand. In een laatste hoofdstuk komen de bevindingen van 2016 aan de beurt.

« EEN NIEUW GRAF »

HET Kruis waaraan Jezus stierf, stond volgens de evangelisten op Golgotha, de “ Schedelplaats ”, een plek buiten de stad – Jezus trok « naar buiten » (Jo) – waar mensen « voorbijgingen » (Mt en Mc) en die daarom in de buurt van een uitvalsweg moet gelegen hebben. « De plaats waar Jezus gekruisigd werd, lag dicht bij de stad » (Jo). Dat de executie buiten de wallen gebeurde, stemt overeen met de bepaling in de joodse Wet dat lijken, omdat ze onrein waren, buiten de stad moesten blijven. Johannes vermeldt verder dat er « op de plaats waar Hij was gekruisigd een tuin (kèpos) lag », zoals weergegeven op de reconstructietekening, « en in de tuin een nieuw graf waarin nog niemand was bijgezet » (19, 41).

Interieur van de H. Grafkerk in Jeruzalem : de Rotonde met centraal het recent volledig gerestaureerde Aediculum,
een curieus gebouwtje dat als een schrijn
de graftombe van Jezus omvat.

Voortgaande op de Evangelies behoorde dat graf toe aan een voornaam en rijk man, Jozef van Arimatea (Mt, Mc, Lc, Jo), en was het nog ongebruikt. Het was « uitgehouwen in een rots » (Mc, Lc) – het gaat om de rotswand aan de voet van de omwalling, misschien een oude steengroeve – en werd afgesloten door een grote steen die voor de opening kon gerold worden. Deze gegevens komen volledig overeen met de joodse begrafenis­praktijk in de tijd van Jezus, zoals archeologisch onderzoek aantoont. Omdat het om een “ nieuw graf ” ging, was het ongetwijfeld beperkt tot één grafkamer met hoogstens drie stenen grafbanken om er de lijken op neer te leggen ; de meer complexe joodse graven in Jeruzalem, met gangen en meerdere kamers, kregen die vorm geleidelijk aan omdat ze door opeenvolgende generaties gebruikt werden.

Het was pas in de jaren 41-44 dat Herodes Agrippa de zgn. derde omwalling liet oprichten, waardoor Golgotha en het H. Graf binnen de stad terechtkwamen. De joodse graven vlakbij het H. Graf werden ontruimd. De tombe van Jezus, waarin uiteraard geen lichamen lagen, liet men onaangeroerd. De christenen in Jeruzalem kenden en vereerden natuurlijk de heilige plaats van de Verrijzenis, maar schriftelijke getuigenissen daarover hebben we niet.

In 70 werd Jeruzalem door de Romeinse legioenen verwoest en in 131 beval keizer Hadrianus de stichting van de kolonie Aelia Capitolina op de ruïnes ervan. Volgens bisschop en geschiedschrijver Eusebius van Caesarea (ca. 260-339) liet Hadrianus de hele site van kruisigingsplaats en graf – die vlakbij elkaar lagen – overdekken met aarde en plaveien met stenen ; daarop verrees vervolgens een tempel voor Venus (of Jupiter ?).

Dan schrijven we 325. Constantijn de Grote is alleenheerser geworden en aan de christenen is vrijheid van godsdienst geschonken. De H. Macarius, bisschop van Jeruzalem, krijgt van de keizer de toelating om de plaatsen van de Passie en de Verrijzenis opnieuw bloot te leggen ; Constantijn zendt zijn eigen moeder, Helena Augusta (de H. Helena), om de werken te superviseren. De heidense tempel wordt afgebroken en na het verwijderen van de massa zand vindt men de heilige plaatsen terug. Hoe kon Macarius zo zeker zijn van zijn zaak ? « Ongetwijfeld steunde hij op een traditie die bewaard gebleven was binnen de christelijke gemeenschap van Jeruzalem. » We mogen uitgaan van « het overleven van precieze topografische kennis omtrent de locatie van de plaatsen van de kruisiging en de begrafenis sinds die verdwenen waren onder de bouwwerken van Hadrianus » (Biddle p. 58).

Wat werd er precies gevonden ? Eusebius spreekt enkel over een grot, antron. Maar de H. Cyrillus, bisschop van de heilige stad in de tweede helft van de 4de eeuw, « die misschien zelf als kleine jongen het rotsgraf gezien heeft toen het ontdekt werd » (Biddle p. 65), geeft meer details : er was oorspronkelijk een overhangend stuk rots boven de ingang tot het graf en de afsluitende steen lag nog op zijn plaats ; bovendien vermeldt hij dat stukken van de tuin waarin de tombe lag te zien waren, wat wil zeggen dat de gecultiveerde aarde van die tuin nog zichtbaar was en te onderscheiden van het zand dat Hadrianus er boven op had laten storten voor zijn tempel.

Eusebius en Cyrillus aarzelen niet om het ontdekte graf te vereenzelvigen met dat van Christus. Vlakbij lagen echter nog andere joodse graven, zoals onderzoekers hebben aangetoond. Vanwaar dan die zekerheid ? Eerst en vooral is er het feit dat de tombe van de Verrijzenis, omdat ze « nieuw » was, slechts één grafkamer telde, in tegenstelling tot de gewone praktijk van de Joden die meerdere gangen en kamers uitgroeven. Maar Martin Biddle formuleert ook een interessante en naar onze mening overtuigende hypothese : « In de periode tussen de kruisiging en het jaar 135 bleef het graf waarschijnlijk toegankelijk en kon het [...] op een of andere manier gemarkeerd worden, misschien met ingekerfde of geschilderde graffiti [opschriften] die in 325 nog leesbaar waren » (p. 66). Vergeten we niet dat op het graf van Petrus in het Vaticaan ook graffiti gevonden werden die de identificatie mogelijk maakten [zie het artikel De waarheid over het graf van Petrus in Hij is verrezen ! nr. 67, januari-februari 2014]. Het ligt inderdaad voor de hand dat de christenen op zo’n belangrijk graf als dat van Jezus merktekens hebben aangebracht.

DE KERK VAN CONSTANTIJN

Op bevel van Constantijn begon men onmiddellijk met de bouw van een kerk boven het H. Graf. Dit complex, dat gewijd werd in 335, bestond uit vier delen : een rotonde, Anastasis (“ Opstanding ”) genoemd, boven de graftombe ; een met zuilengalerijen omgeven open plein met in een van de hoeken de rots van Golgotha ; een immens grote basilica met vijf beuken, bekend als het Martyrium ; en een voorhof of atrium. Het was een bijzonder indrukwekkend geheel dat de bewondering van alle tijdgenoten afdwong.

Reconstructietekening van Jeruzalem in de tijd van Christus (door Ritmeyer). Golgotha ligt in de hoek tussen de eerste en de tweede stadsomwalling, op de plaats waar er een « tuin » was met een « nieuw graf ». Het pijltje geeft de vermoedelijke plaats van dit graf aan.

De keizer liet alles rondom de graftombe wegbreken zodat enkel een geïsoleerd stuk rots met daarin de grafkamer overbleef. Dat volledig vrijstaande rotsgraf werd door Constantijn « verfraaid met prachtige zuilen en overvloedige versieringen, waardoor de eerbiedwaardige grot glom van een stralende decoratie », schrijft Eusebius van Caesarea in zijn Vita Constantini. Het geheel werd omsloten door een soort van schrijn, een merkwaardig gebouwtje dat bekend staat als het Aediculum en dat door alle pelgrims uit de periode 335-1009 vermeld wordt. Het bestond uit twee delen : een open portaal ondersteund door zuilen en een ronde, gesloten structuur met een kegelvormig dak boven de eigenlijke grafkamer.

Het was dit Aediculum dat het einddoel was van de talloze bedevaarders naar het H. Land. Nadat ze in de kerk van het H. Graf eerst de rots van Golgotha hadden vereerd, schoven ze enkele tientallen meters verder aan bij de ingang van het schrijn om dan toegelaten te worden tot het “ heilige der heiligen ”, de stenen bank waarop het Lichaam van onze Verlosser neergelegd was en van waarop Hij uit de doden was opgestaan.

In 614 werd de imposante kerk in brand gestoken door de Perzische Sassaniden, toen zij Jeruzalem veroverden op de Byzantijnen en het Ware Kruis wegvoerden naar de hoofdstad van hun rijk. Wij weten niet of het Aediculum toen beschadigd werd of achteraf gerestaureerd diende te worden, net zoals de gevolgen van een aardbeving in het begin van de 9de eeuw ons onbekend zijn.

De graftombe van Christus, doorsnede en grondplan ( Ashley). A = het oorspronkelijke rotsgraf. B = de omvorming ervan door de bouw van het Aediculum door keizer Constantijn. Marcus schrijft dat de heilige vrouwen bij het betreden van het graf « aan de rechterkant » een engel zagen zitten die aanwees « waar men Hem heeft neergelegd » ( 16, 5-6 ) ; daarom beschouwde men die plek als de lijkbank van de Heer en werden de twee andere lijkbanken aan het oog onttrokken door ze op te hogen tot tegen de zoldering (zie arcering ).

Bij de verovering van Jeruzalem door de Arabieren in 638 werd niet aan de christelijke kerken geraakt. Een ware ramp was echter wat in 1009 voorviel : de Fatimidische kalief van Egypte, al-Hakim, beval toen om « de kerk van de Verrijzenis te verwoesten, de [christelijke] symbolen ervan weg te halen en alle sporen ervan tot zelfs de herinnering eraan te doen verdwijnen » (Jahya van Antiochië, Annalen). De basiliek werd neergehaald tot op haar fundamenten. De arbeiders « werkten hard om de graftombe te vernielen [...] en slaagden er in om het grootste deel ervan weg te hakken » (ibid.).

Van deze brutale vernietiging bezitten we een ooggetuigenverslag van de hand van Raoul de Couhé, bisschop van Périgueux, die de « goddeloze daden » (nefanda) aanschouwde tijdens zijn aanwezigheid in de heilige stad (hij keerde terug in 1010). Hij merkt echter op dat de moslims « op geen enkele manier in staat waren om het graf volledig tot puin te herleiden ». Iets gelijkaardigs lezen we bij de Boergondische monnik Rodolfus Glaber in zijn Historiën : « Zij gebruikten ijzeren hamers om de grot van het graf kapot te slaan, maar faalden. »

Deze drie verslagen (Jahya, Couhé en Glaber), onafhankelijk van elkaar neergeschreven, zijn gelijklopend : het in de rots uitgehakte graf werd niet volledig verwoest. Een deel ervan, misschien veel, overleefde de poging tot vernietiging. Het rotsdak werd zeker weggehakt, want daarmee moest men hoe dan ook beginnen, maar alles wijst er op dat zeker de grafbank waarop het Lichaam van Jezus was neergelegd, bewaard bleef.

DE BYZANTIJNSE HEROPBOUW

Nauwelijks drie jaar na de verwoesting van de kerk waren de christenen van Jeruzalem in staat om ze te herbouwen op wat overbleef van haar grondvesten. Maar « ze is niet te vergelijken met haar voorgangster in schoonheid en omvang », vertelt monnik Adhémar van Chabannes ons. Nochtans gaven de deelnemers aan de grote bedevaarten die in de 11de eeuw georganiseerd werden, vaak rijke giften bestemd voor de restauratie.

Wat vanaf 1012 ondernomen werd, was blijkbaar slechts de eerste fase van de herbouw. Dat er twee bouwcampagnes moeten zijn geweest, lost een aantal tegenstrijdigheden in de bewaarde verslagen van pelgrims op. De tweede fase begon volgens Biddle onder impuls van de Byzantijnse keizer Michaël IV in de jaren 1037-1038, nadat Constantinopel en de Fatimiden een vredesovereenkomst hadden gesloten. De nieuwe kerk van het H. Graf was wellicht voltooid in 1041. Het eindresultaat droeg duidelijk de stempel van de Byzantijns-keizerlijke kunst en werd door ooggetuigen beschreven als een meesterwerk van « gekleurd marmer, beeldhouwwerk en mozaïeken » (de Perzische reiziger Nasir-i-Khusrau in 1047).

Weliswaar was de grootse basilica van Constantijn voorgoed verdwenen om nooit meer herbouwd te worden. Maar de Rotonde met het Aediculum was opnieuw opgericht in zijn vroegere glorie. Het is logisch dat er, zoals Biddle zegt, « structurele continuïteit » was (p. 81). Het Aediculum was ook in Europa algemeen bekend door de beschrijvingen van teruggekeerde bedevaarders. Bovendien bezitten we « minstens dertien visuele bewijzen van het uitzicht van het gebouwtje » (Biddle p. 21) die allemaal dateren uit de periode vóór 1009 : medaillons, reliëfs, schilderingen en zelfs een miniatuurversie in steen. Geen enkele architect zou het in zijn hoofd halen om het voorkomen van zoiets beroemds en heiligs als het Aediculum ingrijpend te wijzigen.

Wel was er een nieuwigheid : de toevoeging, aan de westzijde, van een kapel met een altaar. Wij weten dat die kapel in de 14de en 15de eeuw onder de hoede van de franciscanen stond, maar in de 16de eeuw namen de Kopten haar over en werd ze door hen herbouwd. Tot op vandaag is zij in het bezit van deze Egyptische christenen.

Reconstructie en plan van de H. Grafkerk zoals Constantijn de Grote ze liet oprichten (Ousterhout). Van links naar rechts: de Rotonde van de Anastasis, met centraal het Aediculum dat de graftombe omsluit; het zuilenplein met de rots van Golgotha die in een hoek omhoog priemt; de basilica of Martyrium; het atrium of voorhof. 

De grafbank van Christus werd ter gelegenheid van de heropbouw bekleed met een marmeren (of albasten ?) plaat. Ook tegen de voorzijde van de stenen bank werd een marmeren bekleding aangebracht, waarin drie ronde gaten uitgespaard werden (terug te vinden op heel wat middeleeuwse voorstellingen) : zo konden de pelgrims de rots zelf aanraken en zelfs kussen. Waarom dat marmer ? Enerzijds werd zo de mogelijke schade aan het graf door toedoen van al-Hakim aan het oog onttrokken ; anderzijds belette men op die manier dat vrome bedevaarders stukjes rots zouden lospeuteren en als “ souvenir ” mee naar huis nemen – een praktijk die van alle tijden is !

Het was deze reconstructie en aanpassing van de Rotonde en het Aediculum met zijn kostbare inhoud die Godfried van Bouillon en zijn medekruisvaarders aanschouwden toen zij in de avond van 15 juli 1099, na hun glansrijke overwinning op de Seltsjoeken, de kerk van het H. Graf betraden.

VAN DE KRUISVAARDERS 
TOT DE MODERNE TIJDEN

De Latijnse christenen van het koninkrijk Jeruzalem, gesticht na de Eerste Kruistocht, brachten een aantal wijzigingen aan de kerk van het H. Graf aan. Ze bouwden een romaans koor aan de tegenovergestelde zijde van de Rotonde, richtten verbindingsmuren tussen beide op en overdekten het vroegere open plein van Constantijn met gewelven. Aansluitend bij dit vergrote kerkgebouw kwamen kloostergebouwen voor de kanunniken van de augustijnse priorij die bij het H. Graf gevestigd werd. De Rotonde en het Aediculum zelf werden niet structureel veranderd, enkel verfraaid.

Het Aediculum zoals het herbouwd werd in 1809-1810 en er vandaag nog altijd uitziet. Bij het binnengaan komt men eerst in de zgn. kapel van de Engel, waarvan de naam verwijst naar het relaas van de evangelisten over één of twee engelen die tot de heilige vrouwen spraken. Een deuropening geeft vervolgens toegang tot de eigenlijke grafkamer en de met marmeren platen bedekte stenen bank waarop Jezus neergelegd werd. Helemaal achteraan en niet toegankelijk vanuit de graftombe bevindt zich de Koptische kapel.

Op 2 oktober 1187 gaf de stad zich na de vernietigende nederlaag van de kruisridders bij Hattin over aan de islamitische krijgsheer Saladin en kwam een einde aan 88 jaar Latijns bewind over Jeruzalem. Tegen de verwachting in vernietigde Saladin de Grafkerk niet, maar gaf ze in handen van de oosterse christenen ; vier Syrische priesters mochten de goddelijke liturgie verzekeren.

De volgende eeuwen worden gekenmerkt door een geleidelijk verval van het hele complex wegens geldgebrek en waarschijnlijk ook omdat de moslimheersers restauraties verboden. Beterschap komt er pas in 1551 met de benoeming van de ondernemende minderbroeder Bonifatius van Ragusa tot Custos (behoeder) van het H. Land (de paus had de volgelingen van Sint-Franciscus in 1342 aangesteld tot de officiële beschermers van de heilige plaatsen in naam van de Kerk). Bonifatius kreeg gedaan dat hij herstelwerkzaamheden aan de Grafkerk mocht uitvoeren en zelfs dat hij een volledig nieuw Aediculum mocht bouwen, met fondsen verstrekt door keizer Karel V en zijn zoon Filips II.

Het gebouwtje stond, volgens wat de Custos zelf later schreef, « op het punt ineen te storten ». Hij beschrijft wat hij zag toen het oude Aediculum in 1555 was afgebroken : « De afbraak maakte voor onze blikken het uit de rots gehakte graf van onze Allerheiligste Heer duidelijk zichtbaar... Toen we een van de albasten platen die het Graf bedekten wegnamen [...] verscheen voor onze ogen de onuitsprekelijke plaats waarop de Mensenzoon gedurende drie dagen gelegen heeft. » Uiteraard is dit een kostbaar getuigenis dat de aloude traditie over een in de rots uitgehakt graf bevestigt.

Het nieuwe Aediculum « zoals het gezien werd door alle opeenvolgende bezoekers tot het jaar 1808 was dus een renaissancegebouwtje uit het midden van de 16de eeuw » (Biddle p. 101), maar nog altijd van vormgeving gelijkend op dat van keizer Constantijn. Allerlei tekeningen en afbeeldingen uit de moderne tijd bewijzen dat.

Het H. Graf met de marmeren afdekplaat die opzettelijk in tweeën gedeeld werd om ze minder interessant te maken voor dieven. Het gebruik van de plint erboven in rood marmer is verdeeld over drie belijdenissen : het centrale deel is voor de Grieks-orthodoxen, het linkerdeel voor de Rooms-katholieken en het rechterdeel voor de Armeniërs.

Wat gebeurde er in 1808 ? Er brak in de kerk van het H. Graf een zware brand uit. Het dak van de Rotonde stortte in en verwoestte de koepelvormige bekroning van het Aediculum en veel van de marmeren bekleding, maar de binnenkant van het gebouwtje bleef gelukkig relatief onbeschadigd. Het jaar daarna verkregen de Grieks-orthodoxen van de Ottomaanse sultan de toelating om het complex te restaureren. Ze trokken een befaamde Griekse architect uit Istanboel aan die het werk op een recordtijd uitvoerde : in de herfst van 1810 was alles klaar. Het Aediculum was een nieuwe constructie – de vierde al – met een bekroning in Ottomaanse barokstijl. Maar het algemene uitzicht ervan bleef trouw aan het oorspronkelijke opzet van keizer Constantijn.

Een aardbeving in 1927 dreigde het gebouwtje te doen instorten. Palestina was toen Brits mandaatgebied geworden, maar de Engelse administratie wachtte nog tot 1947 alvorens ze ingreep en de hele constructie inpakte in een soort stalen harnas – niet mooi, maar wel efficiënt. Dat neemt niet weg dat de volledige restauratie van het Aediculum in 2016 geen moment te vroeg kwam : in 1993 stelde men vast dat bepaalde onderdelen op drie jaar tijd meer dan 3 cm van hun plaats gekomen waren.

HET RECENTE ARCHEOLOGISCHE ONDERZOEK

De lang aangekondigde en door Martin Biddle verhoopte grondige restauratie van de graftombe ging van start in 2016. Het werk werd uitgevoerd door archeologen van de Nationale Technische Universiteit van Athene onder leiding van Antonia Moropoulou. Het team « verwijderde de stenen platen van de façade van het heiligdom en versterkte het metselwerk ervan door het te injecteren met een voegmiddel. Elke stenen plaat werd ontdaan van kaarsroet en duivenpoep en daarna weer op zijn plaats gezet. Bouten van titanium werden ter versteviging in de structuur gestoken en fresco’s en de geschilderde koepel van het schrijn kregen een opknapbeurt » (The Times of Israel van 20 maart 2017).

Oktober 2016 : archeologen schuiven in de grafkamer de marmeren afdekplaat boven het graf van Christus weg. Daaronder komen twee andere panelen tevoorschijn, waarvan het onderste uit de 4de eeuw dateert en met mortel vastgehecht is aan de in de rots uitgehouwen bank waarop het Lichaam van onze Verlosser werd neergelegd, in afwachting van zijn Verrijzenis drie dagen later.

Op 26 oktober betraden de archeologen dan de grafkamer van Jezus. Met de grootste voorzichtigheid werd de marmeren afdekplaat boven de grafbank weggeschoven. Daaronder trof men een dunnere, wit-roze marmeren plaat aan gegraveerd met een kruis ; dat paneel werd gedateerd uit de kruisvaarderstijd. Toen ook deze plaat weggenomen was, kwam een nog oudere plaat in grijs marmer tevoorschijn. Die bleek met gipsmortel vastgehecht te zijn aan de stenen bank eronder. De mortel werd wetenschappelijk geanalyseerd en bleek uit de 4de eeuw te stammen, de tijd waarin Constantijn de Grote opdracht gaf tot de bouw van de Grafkerk. Prof. Moropoulou : « We kwamen op basis van concrete resultaten tot de conclusie dat de plaat die vastgehecht was aan het rotsoppervlak van het graf van Christus uit de tijd van Constantijn dateerde » (interview met Reuters, 30 november 2017).

De archeologe gaf toe dat ze zelf halvelings verwacht had dat de bewuste plaat uit een meer recente periode zou dateren. « Ik ben nu heel gelukkig. Ik verwachtte het niet... maar het monument spreekt en het vertelt ons zijn ware geschiedenis. »

In de nacht van 28 oktober, slechts enkele uren vóór het aflopen van de voorziene termijn van maximaal 60 uren onderzoektijd, legde men onder de plaat in grijs marmer tenslotte de stenen grafbank bloot. Ze bleek intact te zijn toen ze, na meer dan twee eeuwen, opnieuw door mensenogen aanschouwd werd. Ondertussen had het weghalen van alle marmeren bekleding in het graf ook aangetoond dat de wanden van de oorspronkelijke grot voor een groot deel de vernietigingspoging van al-Hakim overleefd hadden.

Met toelating van de geestelijke gezagsdragers – zowel de Grieks-orthodoxen, de Rooms-katholieken als de Armeense christenen hebben zeggenschap over het Aediculum – sneden de restaurateurs uit de marmeren zijmuur van het schrijn een klein raam. Op die manier kunnen pelgrims voortaan een blik werpen op de oorspronkelijke rotssteen van het graf van onze Verlosser.

Vooraleer het H. Graf terug verzegeld werd, verzamelden de onderzoekers een massa gegevens. Die worden verder onderzocht en zullen allicht nog boeiende informatie aan het licht brengen. Zo werd in 2019 het resultaat gepubliceerd van de bestudering van het marmer in de grafkamer : verschillende panelen aangebracht tegen de binnenwanden en tegen de grafbank zelf blijken afkomstig te zijn uit de groeven van Proconnesos op het eiland Marmara ; die marmergroeven waren bijzonder populair in de 4de eeuw, de regeerperiode van Constantijn, en het marmer ervan werd in heel het toenmalige Romeinse rijk aangewend.

Eens te meer bewijst de wetenschap – de ware wetenschap, die zonder vooringenomenheid te werk gaat – dat onze godsdienst niet op fictie gebaseerd is, maar op verifieerbare feiten !

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 118, juli-augustus 2022