De zgn. ongeldigheid van de sacramenten,
alibi voor het schisma

In juli 2018 koos de Fraternité sacerdotale Saint Pie X (FSSPX), gesticht door Mgr. Lefebvre, in Ecône een opvolger voor Mgr. Fellay als algemeen overste: de Italiaan Davide Pagliarani.

IN zijn Aanklachtenboek tegen Paus Paulus VI schreef abbé de Nantes in 1973 : « Heilige Vader, om uw plannen voor een religieuze wereldgemeenschap te doen slagen bent u verplicht om ook te breken met de katholieke gewoonten en riten, en met heel de traditionele katholieke discipline » (p. 50).

De liturgische Hervorming, in gang gezet door de constitutie Sacrosanctum Concilium van Vaticanum II, had het jaar tevoren inderdaad geleid tot de invoering van een nieuw rituaal voor de sacramenten dat de oude en wijze Romeinse ritus volledig overhoop haalde : bepaalde gebaren waren geschrapt, nieuwe dubbelzinnige formules die niet vrij waren van een ketterse geest werden toegelaten... De uitwassen lieten niet op zich wachten, tot groot nadeel van de gelovigen die tegelijkertijd stomverbaasd en geschandaliseerd waren : een ongeldig “ huwelijk ” van hertrouwde gescheiden personen in het bisdom Autun, collectieve absolutie voor groepen bedevaarders in Lourdes, zonder de talrijke gevallen van ongeldige missen te vergeten. De CRC-nummers van februari 1972 en november 1974 gaven een gedetailleerd beeld van deze slechte vruchten, gerijpt op de boom van de conciliaire Hervorming.

Tegenover het choquerende gedrag van hun herders, die plots gehaast waren om de Mis te vulgariseren, de biechtstoel van de hand te doen en hun sacramenteel ambt te bagatelliseren, begonnen de in de war gebrachte goedmenende gelovigen te twijfelen aan de geldigheid van de nieuwe riten : kon men nog wel vertrouwen hebben in de nieuwe sacramentele gebaren en woorden ?

Door hun afkeer van de algemene losbandigheid, die gedekt werd door het medeplichtig stilzwijgen van de bisschoppen en het ontbreken van veroordelingen door Rome, kwamen veel priesters en leken in de verleiding het pad van de rebellie op te gaan. Het was op dat moment dat onze geestelijke vader tussenbeide kwam, en wel op twee fronten : tegen de progressistische profanatie én tegen de schismatieke ontsporing van de « integristen ».

In 1977 hield hij een magistrale reeks conferenties over de sacramenten : De sacramenten, christelijke mysteries. Zelfs iemand als pater Yves Congar, één van de grote bezielers van het Tweede Vaticaans Concilie, gaf op 8 februari 1977 in Annecy publiekelijk toe dat hij deze conferenties « bijzonder gewaardeerd had ».

Abbé de Nantes, die er om bekommerd was de Eenheid in de Waarheid te bewaren, toonde allereerst de effectieve geldigheid van de nieuwe riten aan. Daarna bewees hij dat Mgr. Lefebvre en zijn volgelingen verraad pleegden tegenover de Traditie en de Heilige Stoel die zij beweerden te redden. Tenslotte probeerde hij voor zijn vrienden een heilzame « route over de bergkammen » uit te tekenen.

« ONAANVAARDBARE CONTESTATIE »

In CRC nr. 107 van juli 1976 schrijft de stichter van de Katholieke Contrareformatie in de twintigste eeuw : « Ten gevolge van de liturgische anarchie en de ontelbare schandalen en ondraaglijke heiligschennissen komen de integristen in opstand en oordelen zij dat de sacramenten die volgens de nieuwe postconciliaire riten worden toegediend ongeldig zijn. » Een typisch voorbeeld is de pastoor van Touzac, van wie men de historie kan lezen in het aangehaalde nummer. Deze diocesane priester publiceerde een brief aan zijn bisschop waarin hij schrijft dat de bisschop niet welkom is in Touzac om het sacrament van het Vormsel te komen toedienen, met het argument dat hij niet meer de rituele formule gebruikt vastgelegd door het Concilie van Trente.

« Op dit domein », aldus abbé de Nantes, « moeten we er nochtans de voorkeur aan geven met een blind vertrouwen in de Kerk te geloven, liever dan voort te gaan op ons eigen oordeel – ook al zouden we redenen hebben die ons volkomen gefundeerd lijken. Het is toegelaten die vernieuwingen betreurenswaardig te vinden, want er bestaat geen enkele onfeilbaarheid die de details van de liturgische riten regelt. Dat men er de modernistische inspiratie en de gewilde dubbelzinnigheid van aanklaagt, is al een ernstiger kwestie, die van onze kant een serieuze en voorzichtige studie vergt, want een al te stoutmoedig oordeel zou de onderwijzende Kerk kwetsen. Maar een sacrament toegediend in de katholieke Kerk volgens de nieuwe ritus, uitgevaardigd en opgelegd door het Romeinse Oppergezag, zomaar ongeldig verklaren is onaanvaardbaar : dat komt er op neer dat men de opperste Rechter ter verantwoording roept op het tribunaal van ons privé-geweten ! »

Als de pastoor van Touzac bovendien « aan zijn bisschop laat weten dat hij hem niet zal vragen voor het toedienen van het Vormsel, dan laat hij verstaan dat hij een ándere bisschop achter de hand houdt die zal komen vormen ter vervanging van de plaatselijke bisschop ! » Zoiets is altijd verboden geweest door de canonieke discipline van de Kerk wegens de anarchie die er uit voortkomt : als elke bisschop zich begint te bemoeien met de zaken van het naburig diocees, waar eindigen we dan !?

Daarom herinnert onze Vader de pastoor van Touzac er vriendelijk aan dat het Romeins Leergezag alle wettelijke macht heeft op het vlak van de liturgie om een oud rituaal af te schaffen en het te vervangen door een nieuw : de onafgebroken handelwijze van de Kerk sedert eeuwen bewijst dit.

Over de kwestie van de nieuwe formule van het vormselsacrament haalt abbé de Nantes het werk aan van een hedendaags benedictijns geleerde, dom Botte van de abdij Keizersberg te Leuven, die uitlegt : « Sinds de apostelen tot op vandaag hebben de sacramentele riten niet opgehouden te veranderen » (De liturgische beweging, 1973). En het Vormsel vormt geen uitzondering op de regel. Zo dienden de apostelen en hun opvolgers in de eerste eeuwen dit sacrament toe door handoplegging, alvorens de ritus evolueerde. De handoplegging bleef wel bestaan in Rome, maar de hoofdritus werd rond de achtste eeuw de zalving met chrisma, waarbij de bisschop olie uitgoot over het hoofd van de vormeling. De reden was dat de oosterse traditie dit “ doopsel ” met olie vanaf de vierde eeuw geleidelijk aan in het vormselsacrament had ingevoerd ; dit gebruik had verschillende eeuwen nodig om ook in de Kerk van het Westen algemeen aanvaard te worden.

« Vermits het dus historisch vastgesteld is dat de Kerk in het verleden de macht had om de riten te wijzigen, is het theologisch gefundeerd te zeggen dat zij diezelfde macht nog altijd heeft en dat niets haar belet om naar het verleden terug te keren » (dom Botte). Vandaag bestaan beide riten nog altijd naast elkaar, wat bewijst dat de Liturgische commissie in Rome eerder conservatief van instelling is !

De commissie nam daarentegen meer initiatief toen zij de “ vorm ” van het sacrament wijzigde, nl. de formule van de zalving met chrisma. « De oeroude Latijnse liturgische formule : “ Ik teken u met het teken van het Kruis en ik vorm u met het chrisma van het heil in de naam van de Vader en de Zoon en de H. Geest ”, vonden de hedendaagse specialisten te lang en te weinigzeggend », legt onze Vader uit. Inderdaad maakte deze antieke formule niet uitdrukkelijk melding van de gave van de H. Geest, die nochtans de essentie zelf van het sacrament uitmaakt.

Er is dan ook geen reden om moeilijk te doen over het voornemen van de conciliaire liturgiespecialisten om gebruik te maken van de brede hervorming van Vaticanum II en een nauwkeurige, kernachtige formule te zoeken – of terug te vinden – die preciezer zou zijn dan de bestaande. De “ nieuwe ” formule die men uiteindelijk ingevoerd heeft, en die de pastoor van Touzac koppig verwierp, is afkomstig uit... de Byzantijnse ritus van de vijfde eeuw (bevestigd door een document uit 450) : « Ontvang het zegel van de H. Geest, de gave Gods. » Abbé de Nantes leidt hieruit logisch af dat deze formule « niet alleen even geldig en eerbiedwaardig is als de oude, maar bovendien betekenisvoller. Het is bijgevolg duidelijk dat we onze geest moeten onderwerpen aan het Leergezag van de Kerk », in plaats van heel onvoorzichtig kritiek te leveren op de nieuwe ritus en deze te verketteren als een goddeloos uitvindsel !

Onze geestelijke vader is daarom verontwaardigd te moeten vaststellen dat de integristen misprijzen opbrengen « niet alleen voor het apostolisch Gezag dat op een soevereine wijze wetten uitvaardigt op een domein waar alleen dat Gezag alle macht en competentie heeft, maar ook voor de eerbiedwaardige Kerken van het Oosten die al meer dan vijftien eeuwen deze formule gebruiken. » Men kan de traditionalistische zaak moeilijk grotere schade toebrengen. « Hun bisschoppen zouden deze ongelukkige koppigaards officieel moeten verwittigen dat ze de objectieve onjuistheid van hun argumenten dienen te erkennen, op straffe van excommunicatie. Dat is de enige manier om de eenheid van de Kerk in de band van de vrede te bewaren en de traditionalisten te redden uit de handen van dwaze leiders » die afstevenen op een schisma.

DE REBELLIE VAN ÉCÔNE

Jammer genoeg kon geen enkele verwittiging of sanctie de integristische passie nog stoppen. In dit stadium van de contestatie waren de integristen bereid van alle hout pijlen te maken om hun publieke rebellie te rechtvaardigen. In CRC nr. 108 van augustus 1976 legde abbé de Nantes de diepere redenen uit van « de passieve weerstand van Mgr. Lefebvre tegen de orders die hij krijgt en zijn onverschilligheid tegenover de sancties die hem en zijn volgelingen opgelegd worden. » Mgr. Lefebvre, die de “ kampioen ” was geworden van hen die de postconciliaire sacramenten ongeldig noemden, had van het seminarie van Écône zijn levenswerk gemaakt. In dit seminarie wou hij “ echte priesters ” vormen om de “ echte mis ” op te dragen. Om duidelijk te maken dat dit werk noodzakelijk, dringend en van levensbelang was, beweerde hij dat er geen geldige mis meer was buiten de oude mis en geen echt priesterschap buiten de priesters gevormd in Écône. De nieuwe riten voor de sacramenten van het Priesterschap en de Eucharistie waren dus voor Mgr. Lefebvre en zijn volgelingen ongeldig.

Zo vielen de integristen op het vlak van de priesterwijding de wijzigingen in het ceremoniaal van 1968 aan. Eerst en vooral moeten we verduidelijken dat, sedert de eenvoudige ritus van de handoplegging zoals de apostelen die toepasten (zie de wijding van Stefanus in Handelingen 6, 6) tot aan de vooravond van het Concilie, de eeuwenlange vroomheid van de Kerk een aantal secundaire, allegorische riten had toegevoegd in het Pontificale romanum. Deze secundaire riten hadden de bedoeling de weinig ontwikkelde gelovigen op een zichtbare manier duidelijk te maken welke waardigheid de priesterwijding verleende. In die zin waren ze te vergelijken met de glasramen in een kathedraal, “ de Bijbel van de ongeletterden ”. Maar op de keper beschouwd is een kathedraal zonder glasramen... nog altijd een kathedraal ! De secundaire riten – kleding van de wijdeling door de bisschop, zalving van de handen van de priester, oplegging van het Evangelieboek op het hoofd, overhandiging van de kelk en de pateen met de gaven – tierden op de lange duur zo welig dat Paus Eugenius IV zich in 1439 verplicht voelde om het Decreet aan de Armeniërs uit te vaardigen. Daarin preciseert hij dat de overhandiging van de instrumenten (de kelk en de pateen met de gaven) aan de priester de materie van het sacrament uitmaakt, en dat de begeleidende tekst de noodzakelijke vorm van de priesterwijding is.

« Welnu », merkt abbé de Nantes op, « in de apostolische constitutie Sacramentum ordinis spreekt Pius XII het decreet van Eugenius IV formeel tegen : hij stelt dat de oplegging van de handen en het wijdingsgebed de materie én de vorm van de priesterwijding zijn, de essentiële riten die voorafgaan aan de overhandiging van de instrumenten » (CRC nr. 117, mei 1977).

Daaruit volgt dat het nieuwe Pontificale romanum van 1968 een volkomen gewettigde wijziging aanbracht aan de tekst die de overhandiging van deze instrumenten begeleidt ; de tekst werd ingekort met de bedoeling de voornaamste ritus van het sacrament, nl. de handoplegging, beter tot zijn recht te laten komen.

Maar bij de integristen stak een storm van verontwaardiging op. Vermits « de allerheiligste riten verdraaid waren » betekende dit dat er duizenden valse priesters en bisschoppen in omloop waren, evenveel als er wijdingen volgens de nieuwe ritus gebeurd waren ! Een dergelijke krankzinnige beschuldiging leidt uiteraard recht naar het sedevacantisme en het besluit dat de katholieke Kerk niet meer bestaat ! Weliswaar volgden niet alle medestanders van Mgr. Lefebvre deze redenering tot haar uiterste consequenties, maar zij lieten wel de twijfel in de ziel van hun gelovigen bestaan. « De onwetendheid die de verdachtmaking insinueert is hier niet te verontschuldigen », aldus onze Vader, die eraan toevoegt : « De universele traditie bewijst dat het soeverein Gezag van de Kerk doorheen de eeuwen de sacramentele gebaren of woorden kon wijzigen, en dat ook vandaag nog kan doen, zonder de geldigheid en de essentie van het sacrament geweld aan te doen. »

Als de integristen trouwens logisch zouden zijn met zichzelf, dan zouden ze applaudisseren bij de restauratie van de oude apostolische ritus tegenover de “ innovaties ” van de middeleeuwen ! Helaas : hun passie om hun rebellie te rechtvaardigen eerder dan de Traditie te verdedigen, hun wil om een alibi te vinden eerder dan de wetenschappelijke, historische, eerlijke waarheid te zoeken, verblindt hen.

Deze slechte wil is ook vandaag nog merkbaar. In het tijdschrift van de kerk van Saint-Nicolas-du-Chardonnet [de Parijse kerk die door de integristen met geweld ingenomen werd en uitgebouwd tot een bolwerk van hun beweging] leest men (nr. 239, juni 2008) : « Men kan er niet meer zeker van zijn dat de materie die gebruikt wordt voor het Vormsel of het H. Oliesel wel degelijk, zoals vóór het Concilie, olijfolie is... » Als de apostelen eergisteren vormden zonder olijfolie, als de zalving met chrisma gisteren maar langzaam ingang vond met uiteenlopende oliën of formules, waarom zou dan vandaag de geldigheid van het sacrament aangetast zijn door dit onbelangrijk detail waarvan het wettig Gezag ons op wettelijke wijze vrijstelt ?

We besluiten met te herinneren aan volgende drie onweerlegbare waarheden :

1° De ontwikkeling van de riten is normaal en traditioneel.

2° De Opperherder heeft alle macht, op basis van de beloften van Onze Heer Jezus Christus, om de sacramentele riten te hervormen zonder dat hun geldigheid daar onder lijdt.

3° Zelf oordelen over de ongeldigheid van riten in tegenspraak met het Gezag en de gebruiken van de Kerk « die altijd de onfeilbare vertolkster en trouwe wetgeefster van de wil van de Heer was, is en zal zijn » komt neer op het ontkennen van het geloof in de Heilige katholieke Kerk, een artikel van ons Credo.

DE VRIJHEID VAN DE KERK

Het lijdt geen enkele twijfel dat de sacramenten in hun postconciliaire vorm geldig zijn : dat is de eerste zekerheid die door abbé de Nantes nog verder werd uitgediept in zijn theologie van de sacramenten, waarbij hij te rade ging bij de beste specialisten, oude (H. Thomas van Aquino, H. Robertus Bellarminus) zowel als moderne (Beaudouin, Sesboüé, Congar). Terzelfdertijd gaf hij de vergissingen aan die in de kaart speelden van de (overdreven) reactie van de integristen.

De eerste en fundamentele fout van het integrisme is zijn « dogmatisme », dat moeite heeft om zich aan te passen aan de complexiteit en de verscheidenheid van de sacramentele symbolen in de loop van de geschiedenis. Op het vlak van de liturgie bestaan geen onveranderlijke dogma’s !

De integrist wil de tijd doen stilstaan met de bedoeling dat de riten voor eens en voor goed zouden vastgelegd worden. Men kan evengoed aan een cartograaf vragen om een wereldkaart te ontwerpen waarop de grenzen nooit meer zouden veranderen... Want niemand kan het werk van de H. Geest tegenhouden die de liturgie van de Kerk onophoudelijk verrijkt, op voorwaarde natuurlijk dat de zielen zich doorheen de eeuwen openstellen voor zijn ingevingen.

De vergissing van het integrisme – een gevolg van zijn “ dogmatisme ” – is dat het zich zonder nadenken in de omgekeerde dwaling van die van de protestanten stort en stelt dat Christus de sacramenten heeft ingesteld in ongeveer dezelfde bewoordingen als in de 16de eeuw :

« De (protestantse) ketterij beschuldigt de Kerk ervan het boetesacrament uitgevonden te hebben, en ontzegt haar de macht en het recht om de zonden te vergeven, evengoed in de oude vorm van de publieke boetedoening als in de jongere vorm van de private schuldbelijdenis. Deze laatste, die in hoofdzaak neerkomt op het verplichte opbiechten van alle doodzonden aan de priester, wordt door de protestanten aangeklaagd als een vorm van machtsmisbruik en een ongezonde begeerte om de zielen te overheersen. Volgens hen heeft het geterroriseerde zondige volk dit altijd alleen maar met afkeer aanvaard. Kortom, de persoonlijke biecht is het prototype zelf van de klerikale onderdrukking.

« De reactie tegen deze formidabele aanklachten bestond erin precies het tegenovergestelde standpunt in te nemen : Jezus Christus heeft aan zijn apostelen de macht gegeven om de zonden te vergeven, en Hij heeft gewild dat het belijden van de fouten de noodzakelijke voorwaarde is voor de absolutie. De private biecht is bijgevolg van goddelijke instelling, ze heeft in de Kerk altijd bestaan.

« De historici die beweren dat de persoonlijke biecht verschenen of veralgemeend is rond de zesde-zevende eeuw zijn dus noodzakelijkerwijze vervalsers. Al diegenen die veranderingen in de geschiedenis van dit sacrament toelaten, vallen op dezelfde manier onder de anathema’s van het Concilie van Trente... En zij die met het oog op verzoening nieuwe rituele vormen zouden durven voorstellen, verdienen dezelfde veroordeling.

« Gelukkig heeft de Kerk sinds lange tijd afstand genomen van dit integrisme, dat zich in de omgekeerde uitwassen van alle ketterijen stort om er zekerder van te zijn hen niets toe te geven. De Kerk domineert in haar volle en diepe waarheid deze tegengestelde standpunten. Ze weet zich door Christus bekleed met alle macht om te binden en te ontbinden, volgens wat ze wijs vindt en in de vormen die ze zelf bepaalt. Zo kan de eerlijke geschiedenis van de sacramenten en de eraan verbonden riten niemand meer schandaliseren. Wij weten dat alle “ uitvindingen ” op dit vlak, die dateren van na Christus en zelfs van na de apostolische tijden, daarom nog geen menselijke uitvindsels zijn, want de Kerk is goddelijk in haar instelling, haar gezag en haar macht.

« Het dilemma leek elke tussenoplossing uit te sluiten. Ofwel werden er nieuwe vormen uitgevonden en dan is Jezus Christus verraden, dan is Rome niet meer in Rome : de protestanten en de modernisten triomferen. Ofwel is er nooit sprake geweest van enige uitvinding in de Kerk en gaat alles wat we vandaag pratikeren terug tot Jezus Christus zelf : dan moeten we, om sterk in het katholiek geloof te staan, alle studies van kerkelijke historici van de afgelopen honderd jaar verwerpen en aanklagen als leugens en bedrog.

« Vandaag kunnen we zeggen dat dit dilemma een verkeerd dilemma is. Christus heeft alle macht gegeven aan zijn Kerk, en het boetesacrament was wat hem betreft in voldoende mate ingesteld toen Hij aan Petrus en nadien aan de apostelen de “ macht om op aarde te binden en te ontbinden ” had toevertrouwd. Wat de vormen en de discipline betreft, “ de minimis non curat fundator ” : de Heer heeft de zorg om al deze details te regelen overgelaten aan de Kerk.

« Zo ontdekken we de bewonderenswaardige volmaaktheid van dit sacrament. Het dilemma spat uiteen. Voor de integristen zit de essentie in de verplichte belijdenis van alle zware fouten ; de moeite en de schaamte van het opbiechten zijn noodzakelijk om vergeving te verkrijgen. Voor de protestanten gaat het om een uitvindsel van de priesters, een schandalige praktijk die tegengesteld is aan de wil en de gulheid van Christus : vergaf Hij zelf niet de zonden zonder enige belijdenis van de fouten ? Waarom zouden wij het dan anders moeten doen dan Hij ? En zo discussieert men er op los...

« Laten wij van onze kant ons toeleggen op het wonderbaar mysterie van onze verzoening. En dan moeten we eerst en vooral de juiste geest van de christelijke vroomheid terugvinden. De slechte geest bestaat er in te denken dat de zondaars er een hekel aan hebben hun fouten op te biechten en dat de priesters er genoegen in scheppen hen dat te horen doen. De juiste geest is precies het tegenovergestelde : de zondaars verlangen er vurig naar een eerlijke en volledige belijdenis uit te spreken tegenover een priester opdat deze over alles zou kunnen oordelen en zou weten wát hij hen vergeeft ; en de priesters, die gedreven worden door een heilige ijver en een diep medelijden, verlangen ernaar de absolutie te geven aan elke zondaar als zij zijn oprecht berouw vaststellen. Het opbiechten van de zonden is slechts een soort van bewijs van het berouw, het is niet de essentie van het sacrament.

« Ten tweede moeten we de dieper liggende theologie van het sacrament terugvinden. Het is de Kerk die de macht heeft om wie ook van haar zondige leden terug met haar te verzoenen, en daarvoor hoeft ze slechts te luisteren naar haar moederlijk Hart. De voorwaarden die zij stelt voor haar vergeving zullen de voorwaarden van God zelf zijn. » (CRC nr. 120, augustus 1977, pp. 8-9).

MATERIE EN HANDELING

De derde dwaling van de integrist, na zijn fundamenteel dogmatisme en zijn miskenning van de macht van de Kerk, bestaat er in dat hij niet de handeling centraal stelt maar het sacrament en de eraan verbonden genade opsluit in de materie : in het water, in de olie. Ooit, als we uit de huidige anarchie zullen bevrijd zijn, zal men moeten erkennen dat abbé de Nantes in de theologie van de sacramenten een beslissende stap vooruit heeft gezet en daarmee de basis heeft gelegd voor een werkelijke wedergeboorte van de pastoraal :

« Er is water en er is olie, zeker en vast ! En er is brood en wijn, al bestaan die niet meer en blijft enkel hun gedaante over. Maar dat is het : de andere sacramenten hebben geen eigen materie of een apart iets dat drager is van de genade. Het systeem dat het sacrament definieert door zijn materie gaat dan ook niet op, het is een vals systeem.

« Het sacrament van God, van Jezus en de Kerk, is hun handeling, en die handeling vormt het antwoord op de stap van de persoon die de genade vraagt. Dit gebaar kan een levenloos element, water of olie, in werking stellen, maar het sacrament is het totale gebaar dat het gebruik van dat element noodzakelijk maakt, zonder er nochtans toe herleid te worden. Het element is noodzakelijk, want anders zou het gebaar vals zijn : water uitgieten zonder water is gelijk aan helemaal niets uitgieten. Maar de zichtbare realiteit is niet het water of de olie : het gaat om het gebaar dat gesteld wordt.

« Bevat dit gebaar de genade ? De uitdrukking komt van de H. Isidorus. Het zou juister zijn te zeggen dat de genade haar weg vindt doorheen het gebaar, want een gebaar is niet iets dat in de lucht blijft hangen. De genade kan niet opgesloten worden in een vloeiend gebaar : zij komt via het gebaar terecht in de ziel van wie er het voorwerp van is » (CRC nr. 111, november 1976, p. 7).

Het zijn Christus en de Kerk die handelen. De bedienaar van het sacrament moet dan wel hun gehoorzaam werktuig willen zijn :

« De bedienaar leent zijn woord en zijn gebaar aan de Kerk ; zijn handeling is niets anders dan de handeling van de Kerk. Wat hij er voor individueels aan toevoegt, is misschien heel erg zichtbaar (en kan soms zelfs choquerend zijn), maar het passeert niet : dit menselijk element botst tegen het menselijk oppervlak van de persoon die het sacrament ontvangt zonder de substantie van diens ziel te raken. Het is alleen datgene wat de bedienaar doet als dienaar van Christus en de Kerk dat doordringt tot in de substantie van de ziel om er te bewerken wat het sacrament betekent. Zo kan de bedienaar nooit een obstakel vormen voor het goddelijk-kerkelijk gebeuren ; hoogstens kan hij er zijn eigen kleine verdienste aan toevoegen.

« Op dit vlak situeert zich de fameuze kwestie van de intentie van de bedienaar, die de laatste jaren met veel te veel passie is opgeworpen en die zo slecht begrepen wordt door de meeste deelnemers aan het debat.

« Zij die het grootste gewicht toekennen aan de intentie van de bedienaar, om zeker te zijn van de geldigheid van het sacrament, beschouwen hem eigenlijk niet als een werktuig van Christus en de Kerk maar als een autonome tussenpersoon, die handelt in overeenstemming met wat hij zelf is, denkt en wil... Maar wat anders dan een puur menselijk effect kan de bedienaar in dat geval bekomen, hoezeer hij er ook op ingesteld is een goddelijk werk te verrichten ?

« Een juiste opvatting van de rol van de bedienaar als menselijk instrument van een goddelijk werk zal daarentegen de intentie beperken tot het onmisbare minimum voor élke menselijke daad : weten wat men doet ; en in dit precieze geval : aanvaarden dat men het instrument is van een heilig werk, dat men de verlener is van een christelijk mysterie.

« Het spreekt voor zich dat deze rol van werktuig zeer groot is, als men denkt aan Hem van wie de bedienaar de onwaardige medewerker is ! Daarom moet de mens, om deze functie te vervullen, zich ontdoen van zichzelf en zich bekleden met Christus. Hij moet voor dit dienstwerk de gewijde houding aannemen, de vastgelegde ritus volgen zoals die is ingesteld door Christus en uitgewerkt door de Kerk. Zo toont hij de gelovigen dat hij zichzelf bewust tot het gehoorzaam instrument maakt van de heilige krachten die in hem en door hem aan het werk zijn, in opdracht van Christus. Men zal opmerken dat dit de spontaneïteit en de creativiteit aan banden legt. Ik antwoord daarop dat het niet gaat om de spontaneïteit of de creativiteit van de bedienaar maar om die van de Kerk, Bruid van Christus.

« Handelen als “ functionaris ”, in de grootst mogelijke zelfvergetelheid, betekent trouwens niet hetzelfde als mechanisch handelen ! Integendeel, het maximum aan aandacht, intelligentie en vurige toepassing – zonder dat dit ooit in absolute termen kan bereikt worden – maakt van de bedienaar des te meer het werktuig van Christus en de Kerk en het kanaal van de genade.

« Tenslotte nog dit : de toewijding van de bedienaar, hoe groot ook, schept nooit een schuld van erkentelijkheid of een affectieve band tussen de begunstigde van het sacrament en de bedienaar ervan. De priester mag gerust onmiddellijk zijn honorarium krijgen, maar hij mag diegene die van hem het goddelijk leven gekregen heeft nooit aan zijn eigen persoon binden als zou die hem verplicht zijn. De bedienaar is immers slechts een werktuig. “ Gij zijt onnutte knechten  (Lc. 17, 10), zei Jezus, en “ Gij hebt slechts één Vader ” (Mt. 29, 9).

EEN NIEUW DONATISME

« De H. Augustinus bewees het in 411 aan de dona-tisten : de onwaardigheid van de bedienaar ontneemt niets aan de geldigheid van de sacramenten die hij toe-dient, omdat Christus zelf overal in zijn Kerk daadwerkelijk optreedt, zelfs doorheen onwaardige personen. Een gouden of een loden regenpijp transporteren allebei evengoed het water. De macht die aan de Kerk gegeven is, is zo groot dat de voornaamste sacramenten nog altijd ten volle geldig zijn wanneer ze op correcte wijze zijn toegediend zelfs door iemand die ketters of schismatiek is.

« Het is daarom dat de Kerk in die gevallen niet opnieuw doopt, opnieuw vormt of opnieuw wijdt », in te-genstelling tot wat Mgr. Lefebvre deed : die trok de wereld in om iedereen opnieuw te vormen en om kapellen te stichten, onder het voorwendsel dat er op aarde nog slechts “ in gebreke blijvende ” bedienaars rondliepen.

Deze “ donatistische ” dwaling heeft twee rampzalige gevolgen. Enerzijds verheft zij het vrij gewetensonderzoek door de gelovigen tot opperste en onfeilbare rechter over de handelingen van de bedienaar, waarbij iedereen voor zichzelf gaat uitmaken of de sacramenten geldig zijn : dat staat gelijk met het ergste protestants subjectivisme. Anderzijds schenkt zij de “ onberispelijke ” priesters volledige geloofwaardigheid om de sacramenten op een geldige wijze toe te dienen in de plaats van alle andere herders, die beschouwd worden als “ schurftig ” : dat is de kenmerkende disciplinaire fout van het schisma !

In plaats van te verhelpen aan de progressistische ketterij maakt het integrisme de situatie van de Kerk alleen maar erger. In feite drijven zowel progressisten als integristen de liefde voor hun eigen partij zo ver door dat zij eindigen in misprijzen voor de Stad van God... en zich in dat misprijzen met elkaar verbinden ! Daarom heeft abbé de Nantes, als liefdevolle zoon van onze H. Moeder de Kerk, voor zijn volgelingen een wijze « route over de bergkammen » uitgetekend tussen de diepe kloven van schisma en ketterij. « Geen schisma, geen ketterij ! » staat er op de startpagina van de webstek van de Katholieke Contrareformatie. Dat motto willen wij blijven navolgen, tot op de dag dat de Kerk opnieuw opbloeit dankzij de triomf van de Onbevlekte Maagd Maria !

broeder Louis-Marie van het Kruis
KCR nr. 39, mei-juni 2009

GELOOF EN KERKELIJKE DISCIPLINE

« Mgr. Marcel Lefebvre heeft gelijk op het vlak van het geloof, “ zonder hetwelk niemand aan God kan behagen ” (Heb. 11, 6), en dat is van kapitaal belang. Maar hij heeft ongelijk op het vlak van de discipline van de Kerk, “ buiten dewelke geen heil is ”, en dat is uitzonderlijk ernstig.

« Als zijn confrontatie met het hoogste Gezag allereerst over het katholiek geloof zou gaan, dan zou hij winnen. Maar als zijn confrontatie gaat over de kerkelijke discipline, zal hij verliezen.

« Het ongeluk heeft gewild dat hij ervan afgezien heeft het leerstellig proces in gang te zetten, waarin hij het sterkst stond tegenover een Paus en conciliaire bisschoppen die er manifest verkeerde doctrines op nahouden. In plaats daarvan heeft hij zich vastgepind op een kwestie van ongedisciplineerdheid, waarin hij steeds ernstiger in de fout gaat totdat hij zichzelf uiteindelijk zal afscheiden van de Kerk. »

abbé Georges de Nantes
augustus 1976