BELGIË EN ZIJN KOLONIE

MOORD MET VOORBEDACHTEN RADE

Op het moment van de onafhankelijkheid, in 1960, was Belgisch-Congo op weg om de meest geïndustrialiseerde en op sociaal gebied de meest vooruitstrevende kolonie van het Afrikaanse continent te worden. En plots kwam er aan alles een bruusk einde en was het gedaan. Overal leest men vandaag dat de dekolonisatie nu eenmaal «onvermijdelijk» was en dat de breuk met het moederland voortvloeide uit «de gang van de geschiedenis». Niets is echter minder waar: onze kolonie werd onafhankelijk gemaakt door buitenlandse krachten die daar belang bij hadden. En op het beslissende ogenblik capituleerde onze eigen regering en gaf Belgisch-Congo zonder slag of stoot op.

IN februari 1945, toen de Tweede Wereldoorlog op zijn einde liep, kwamen de Grote Drie samen in Jalta op de Krim. « Een utopische oude man [Roosevelt] en een bloeddorstig monster [Stalin] verdeelden de wereld onder elkaar » (abbé de Nantes), terwijl Churchill namens het machteloos geworden Europa toekeek.

De rol van de Europese naties was inderdaad voorgoed uitgespeeld. Om ze volledig schaakmat te zetten, was het noodzakelijk ze te beroven van hun overzeese gebieden, die sinds de 19de eeuw hun grootheid en hun levensader hadden gevormd. Washington en Moskou zetten samen de dekolonisatie in gang en schiepen het instrument om de vernietiging te realiseren : de Verenigde Naties, opgericht op 25 april 1945 als opvolger van de Volkenbond.

BEMOEIENIS MET DE MANDAATGEBIEDEN

Na de Eerste Wereldoorlog hadden de overwinnaars zeggenschap gekregen over de Duitse kolonies en delen van het Ottomaanse rijk in de vorm van mandaten. Het was de Volkenbond die het beheer over die gebieden had toegewezen aan bepaalde koloniale mogendheden, als een soort van voogdijschap. Zo had België een mandaat gekregen over Ruanda-Urundi. De tactiek van de VN, onder impuls van de Amerikanen en de Sovjets, zou er in bestaan om de koloniale mogendheden te verplichten steeds meer rekenschap af te leggen van dat beheer, met de bedoeling dat zij in een volgend stadium controle zouden moeten dulden over hun kolonies zelf.

Vertegenwoordigers van 50 landen keuren het Handvest van de Verenigde Naties goed in San Francisco op 25 april 1945. Via de VN zullen de Verenigde Staten en de Sovjetunie het oude Europa van zijn kolonies beroven... om er daarna zelf de lakens uit te delen.

Het begon met de omvorming van de mandaatgebieden tot trustschappen en de vraag van de VN aan de betrokken koloniale naties om « aan het secretariaat-generaal ten titel van informatie [...] alle statistische inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de economische, sociale en pedagogische condities van de gebieden waarvoor zij verantwoordelijk waren. In 1946 droeg men het secretariaat-generaal op om in het jaarverslag van de VN een verslag van de overgemaakte informatie op te nemen en die gegevens te analyseren opdat een comité ad hoc ze zou kunnen bestuderen » (André-Bernard Ergo, Congo belge. La colonie assassinée, L’Harmattan, 2008, p. 206).

De rol van dat comité ad hoc nam snel in belang toe. Het werd een permanent “ speciaal comité ” dat een toezichtfunctie opeiste over het werk van de trustschaphouders en hen probeerde te onderwerpen aan de aanbevelingen van de Algemene Vergadering.

België voelde de bui hangen en zette zich schrap. Gelukkig voor ons land beschikte het in die periode over een uitmuntend vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties : Pierre Ryckmans, de voormalige gouverneur-generaal van Belgisch-Congo over wie we het in vorig artikel al hadden [zie België en zijn kolonie : de Tweede Wereldoorlog en het Tienjarenplan in Hij is verrezen ! nr. 103, januari-februari 2020]. Toen Sovjetsatelliet Polen op de plenaire vergadering een felle aanval lanceerde tegen de manier waarop België zijn voogdijschap over Ruanda-Urundi invulde – « Er zijn slechts 35 geneesheren werkzaam en de helft van de kinderen gaat niet naar school ! » – hield Ryckmans een vurig pleidooi waarin hij de kritiek weerlegde en onderstreepte dat zijn land met fierheid mocht terugblikken op het reeds gepresteerde werk.

De Poolse vertegenwoordiger vroeg zich schamper af waarom België eigenlijk zo graag in zijn trustgebied wou blijven, waarop de vroegere gouverneur-generaal een schitterend getuigenis aflegde over wat de kern van een goed begrepen kolonialisme is : « Wij willen in Ruanda-Urundi blijven omdat er in het leven van de volkeren én van de mensen andere belangen zijn dan het puur economisch belang. Wij willen er blijven net omdat er nog veel te doen is, omdat wij in dat land een groot menselijk werk begonnen zijn dat wij tot een goed einde willen brengen ; omdat wij een missie van voogdijschap aanvaard hebben die wij tot het einde toe willen vervullen. En wanneer de doelstellingen vastgelegd in het Handvest [van de VN] verwezenlijkt zijn, dankzij ons, dankzij onze hulp, dan zal dat volk in volle besef en in volle vrijheid kunnen beslissen over zijn toekomst. »

DE KOLONIES IN HET VIZIER

Al in 1945 had Nederlands-Indië zich onafhankelijk verklaard ; het moederland zou de republiek Indonesië pas vier jaar later erkennen, onder druk van de VN. Groot-Brittannië liet in de daaropvolgende jaren een hele reeks Aziatische kolonies los die onafhankelijke staten werden : India, Pakistan, Birma, Sri Lanka. Het Britse mandaatgebied Palestina vervelde tot het koninkrijk Transjordanië en de staat Israël. Frankrijk gaf zijn mandaat over Syrië op in 1946 en werd kort daarop geconfronteerd met grootschalige opstanden in Indochina.

Ondertussen verschoven de VN de aandacht steeds meer van de trustgebieden naar de kolonies zelf. In 1951 spoorde de organisatie de koloniale mogendheden aan om hun kolonies via eigen vertegenwoordigers aan de debatten te laten deelnemen, alsof het om onafhankelijke entiteiten ging ! Het was duidelijk dat de VN daarmee hun boekje ver te buiten gingen en openlijk aanstuurden op een algemene dekolonisatie.

In die tijd « waren 43 landen van de 60 die vertegenwoordigd waren altijd bereid om gelijk welke anti-kolonialistische resolutie te stemmen » (Ergo p. 214). België accepteerde die bemoeienis met zijn interne keuken niet en beet van zich af : « Belgisch-Congo vormt met het moederland één zelfde staat die één zelfde nationaliteit heeft. De Congolese bevolking leeft binnen de nationale grenzen van de Belgische staat » (Ryckmans in april 1953). Geen enkel ander land heeft het recht om tussenbeide te komen in de manier waarop een soevereine staat zichzelf bestuurt. Om zijn argumentatie kracht bij te zetten besloot België om te stoppen met het overmaken van informatie over zijn kolonie en niet meer deel te nemen aan de vergaderingen van het speciaal comité – en daarvoor « hebben we de goedkeuring van de Algemene Vergadering niet nodig »!

Het Belgische standpunt – bekend geworden als de “ Belgische thesis ” – valt niet in goede aarde in Washington. In 1956 drukken de VS een resolutie door waarin aan ons land gevraagd wordt om de voorwaarden en het tijdstip te bepalen voor de autonomie van Ruanda-Urundi... Het ontlokt Ryckmans de bittere reactie dat « men diegenen die Afrika in brand steken met rust laat, maar ruzie zoekt met hen die hun best doen om de branden te blussen. »

Want ook in Afrika is het virus van het onafhankelijkheidsstreven zich aan het verspreiden. De Koude Oorlog woedt volop en beide machtsblokken proberen hun invloed te vergroten door de zwarte intelligentsia in de kolonies voor hun respectievelijke kar te spannen. Via de buitenlandse ambassades worden de meest bekwame studenten opgespoord en ideologisch klaargestoomd om een politieke rol te spelen. De kolonies moeten onafhankelijk worden... ten gunste van het neokoloniaal beleid van Washington en Moskou !

STROMANNEN VAN DE MACHTSBLOKKEN

In Belgisch-Congo ligt het voor de hand dat zowel de VS als het Oostblok gaan vissen in de vijver van de évolués, de nieuwe sociale klasse van ontwikkelde zwarten. De jonge afgestudeerde Congolezen vinden elkaar in studiekringen waar allerlei onderwerpen aangekaart worden, zoals de verbetering van de sociale omstandigheden van hun klasse en de wens om meer betrokken te worden in de beslissingsprocessen. De voornaamste van die studiekringen is de UNISCO (Union des intérêts sociaux congolais), waarin weldra een centrale rol gespeeld wordt door een briljante oud-seminarist van de paters scheutisten : Joseph Kasavubu.

Joseph Kasavubu (1913-1969),
de man van Washington.

Kasavubu behoort tot het Bakongovolk en werkt als ambtenaar bij de koloniale overheid. Hij houdt binnen de UNISCO warme pleidooien voor de verdere emancipatie van de évolués : gelijk loon voor gelijk werk, volwaardige deelname aan de administratie, toegang tot instellingen die tot dan toe enkel aan Europeanen voorbehouden zijn enz. Er is geen sprake van een ontvoogdingsstrijd van de Congolese gemeenschap als geheel, het gaat enkel om de verdere opgang van de eigen sociale stand. De ontwikkelde zwarten willen gelijk worden aan de blanken. Het woord “ onafhankelijkheid ” valt nooit : « Hoewel de meerderheid van de leden die droom allicht wel koestert, zijn ze van mening dat die toestand niet kan bereikt worden tenzij na een lange evolutie » (Ergo p. 249).

Halverwege de jaren 1950 verandert Kasavubu plots van koers en wordt hij een vurig aanhanger van de onafhankelijkheidsgedachte. Zo goed als zeker is hij kort tevoren gerekruteerd door de Amerikanen ; we weten dat hij na 1960, als president, op de loonlijst van de CIA stond (cf. William Blum, Killing Hope. U.S. and CIA Military Interventions since World War II, Londen, 2003, p. 158). Washington ziet met lede ogen hoe veel Afrikaanse nationalisten gepatroneerd worden door de Sovjets – denken we aan Sékou Touré in Frans-Guinee, Nkrumah in het latere Ghana – en wil absoluut niet dat de bodemrijkdommen van Congo na het verdrijven van de Belgen in communistische handen vallen.

In 1955 wordt Kasavubu verkozen tot voorzitter van de ABAKO (Alliance des Bakongo), een culturele vereniging van het Bakongovolk. Die instelling smeedt hij om tot een politieke partij die opkomt voor de belangen van de eigen etnie, tegen de Bangala die afkomstig zijn van de Boven-Congo. Daarmee roept hij de oude demonen van het tribalisme terug tot leven, terwijl de Belgische kolonisator zich juist ingespannen had om de stammentwisten voorgoed te neutraliseren...

DE REIS VAN MWANA KITOKO

Van 15 mei tot 22 juni 1955 brengt de 24-jarige koning Boudewijn een bezoek aan Congo. Het wordt een reusachtig succes : de zwarten zijn geestdriftig over Mwana Kitoko, “ de knappe jongeman ” in zijn smetteloos wit uniform. Tot ontgoocheling allicht van de tegenstanders van de kolonisatie in binnen- en buitenland is er op geen enkel moment sprake van kritiek of van incidenten. De inlandse bevolking geeft massaal en spontaan blijk van haar vertrouwen in de Belgische kolonisator. Een reporter van de (socialistische !) krant Vooruit schrijft in zijn verslag : « Congo is een oasis van rust en evenwicht in een koloniale wereld in gisting en beroering » (26 mei 1955).

Bij zijn terugkeer in Brussel verwoordt de vorst zijn indrukken en kaart hij ook het belangrijkste aandachtspunt aan :

« De ontvangst die ik van de Congolese bevolking heb ontvangen, vormt werkelijk het meest treffend bewijs van het vertrouwen dat België haar inspireert. Dat vertrouwen brengt voor ons de zwaarste verantwoordelijkheden voort. De essentiële vraag die zich nu in Congo stelt [...] betreft de menselijke relaties tussen blanken en zwarten. Het volstaat niet een land uit te rusten, het een wijze sociale wetgeving te schenken, het levensniveau van de bewoners te verbeteren ; de blanken en de zwarten moeten in hun dagelijkse betrekkingen het bewijs van zoveel mogelijk wederzijds begrip tonen. Dan zal het moment aangebroken zijn [...] om aan de Afrikaanse territoria een statuut te geven dat, voor het geluk van allen, de duurzaamheid van een werkelijke Belgisch-Congolese gemeenschap zal verzekeren... » (1 juli 1955).

Voor de koning en voor het grootste deel van de Belgen met hem is het duidelijk dat voor de kolonie een grote toekomst weggelegd blijft, op voorwaarde dat men niet op zijn lauweren rust en concrete maatregelen neemt om de zwarten meer bij de zaken te betrekken. Evolutie, geen revolutie. Niemand die gezond verstand heeft, of hij nu in België woont of in Congo, vraagt om onafhankelijkheid en de voorspelbare chaos die daaruit zou voortvloeien.

DE KERK KIEST VOOR DE ONAFHANKELIJKHEID

Van de traditionele drie steunpilaren van Belgisch-Congo – de drie K’s : Kerk, kapitaal en koloniale overheid – is het de Kerk die als eerste overstag gaat. Zij is ervan overtuigd dat zij sterk genoeg staat om in Congo los van het koloniaal systeem te functioneren – een misrekening waarvoor zij in de jaren zestig zwaar zal betalen, wanneer missionarissen en zusters door de Simba’s gefolterd, verkracht en vermoord worden...

De ommezwaai gebeurt in zorgvuldig geplande stappen.

Een half jaar na de reis van de koning publiceert de Leuvense hoogleraar Jef Van Bilsen in het maandblad van het Algemeen Christelijk Werknemersverbond een « Dertigjarenplan voor de politieke ontvoogding van Belgisch Afrika ». Hij verwijt het koloniaal bewind “ paternalisme ” en natte-vingerpolitiek en pleit voor de vorming van een inlandse elite die drie decennia later – in 1985 dus – het heft in handen zal kunnen nemen. Van Bilsen negeert het bestaan van het Tienjarenplan uit 1949, het grootste sociaal plan dat ooit in een kolonie ten uitvoer is gelegd. Hij zwijgt over de recente veralgemening van het middelbaar onderwijs en de creatie van twee universiteiten. Zijn artikel is een denkoefening die vrij los staat van de realiteit op het terrein, wat hem overigens door de kolonialen zeer kwalijk genomen wordt. Uiteindelijk blijft van zijn bijdrage slechts één ding hangen : “ onafhankelijk binnen dertig jaar ”.

In juni 1956 organiseren de missiebisschoppen van Congo een algemene conferentie, die afgesloten wordt met een mandement. Daarin verklaren zij dat alle bewoners van een land het recht hebben om deel te nemen aan het openbaar bestuur en dat het voogdijland de plicht heeft om de uitoefening van dat recht mogelijk te maken. « De Kerk, onderlijnden de prelaten, hoefde zich niet uit te spreken over de modaliteiten van de emancipatie van een volk, maar zij beschouwde die ontvoogding als legitiem vanaf het ogenblik dat zij vervuld werd in eerbied voor wederzijdse rechten en liefdadigheid » (Zana Aziza Etambala, Congo ’55-’65. Van koning Boudewijn tot president Mobutu, Lannoo 1999, p. 68).

Dat komt neer op een herderlijke zegen voor het onafhankelijkheidsstreven, al wordt die term zorgvuldig vermeden. De volgende stap wordt gezet door een groep zwarte katholieke intellectuelen onder leiding van priester Joseph Malula, de latere aartsbisschop van Leopoldstad. In hun tijdschrift Conscience africaine publiceren zij in juli van hetzelfde jaar een manifest dat de ideeën van Van Bilsen overneemt, maar verder gaat : het concept van een Belgisch-Congolese gemeenschap, door de koning naar voren geschoven, wordt van de tafel geveegd ; de Congolese eigenheid moet gerespecteerd worden en er moet gestreefd worden naar een broederband tussen twee onafhankelijke en gelijkwaardige staten.

Hoezeer er met vuur gespeeld wordt, blijkt twee maanden later wanneer de ABAKO van Kasavubu uitpakt met een tegenmanifest. Dat verwerpt het hele idee van een dertigjarenplan, wil dat er zo vlug mogelijk een eind komt aan de kolonisatie en eist de oprichting van politieke partijen en algemeen stemrecht.

HET VERGIF VAN HET PARTIJENSYSTEEM

België, dat er altijd over had gewaakt het binnenlands partijpolitiek gekrakeel niet te exporteren naar de kolonie, organiseerde in december 1957 verkiezingen voor de gemeenteraden in drie grote Congolese steden. Het was een voorzichtige poging om de zwarten meer verantwoordelijkheid te geven, maar helaas liet men daarvoor politieke partijen toe – met rampzalige gevolgen. Van veel meer wijsheid getuigde het hierboven vermelde manifest van Conscience africaine : « Politieke partijen zijn een kwaad en zijn nutteloos. De Belgische politieke verdelingen zijn een gevolg van historische omstandigheden die eigen zijn aan België. »

In Leopoldstad en zijn districten behaalde de ABAKO van Kasavubu, de enige partij die goed georganiseerd was, « een verpletterende overwinning en veroverde 129 van de 170 zetels. Acht van de tien burgemeesterssjerpen die voor de autochtonen gereserveerd waren, gingen naar haar. De leiders-burgemeesters van de ABAKO waren vrij van alle materiële zorgen met een maandelijks inkomen tussen 25.000 en 30.000 frank en konden zich volledig wijden aan de verdere politieke ontwikkeling van hun beweging » (Ergo p. 250).

Nochtans vormden de Bakongo niet de meerderheid van de bevolking in de hoofdstad. De talrijkste groep, de Bangala, waren echter hopeloos verdeeld over talloze partijtjes volgens tribale scheidslijnen en trokken dus in het “ democratisch ” spel aan het kortste eind. Hun aartsvijanden van oudsher speelden nu over hen de baas !

Zelfde situatie in Elizabethstad, waar de goed gestructureerde partij van de Baluba uit Kasai triomfeerde. De authentieke Katangezen waren woedend op de Kasaïens en verenigden zich kort daarna in de CONAKAT (Confédération des Associations Tribales du Katanga), waarvan Moïse Tshombe later de leider werd. « Het eerste objectief van Conakat was de groeiende macht van wie zij als Baluba-indringers beschouwden, in te perken » (Etambala, op. cit., p. 71). Aan de vooravond van de onafhankelijkheid kregen de etnische tegenstellingen de Congolezen opnieuw in hun greep. Het woord “ partij ” camoufleerde de machtshonger van elke afzonderlijke stam...

EEN ZWARTE VOLKSTRIBUUN

« Wij moeten compleet getrouw blijven aan alle vertegenwoordigers van de overheid om in een geest van volmaakte loyauteit een echt overzees België op te bouwen. We hebben niet het recht om voor eender welk motief of in de hoop enkele kleine gunsten te verkrijgen, afbreuk te doen aan het geniale werk van Leopold II, dat een werk was van heropstanding, bevrijding en emancipatie van de inlandse bevolking. »

Patrice Lumumba (1925-1961), 
de man van Moskou.

Aan het woord is Patrice Lumumba, journalist en bediende bij de posterijen in Stanleystad, en zijn lof op het koloniaal systeem spreekt hij uit in 1956. Twee jaar later is diezelfde Lumumba medestichter van het Mouvement National Congolais (MNC), een procommunistische partij die een onafhankelijk en unitair Congo predikt. Ondertussen is hij, als lid van een selecte groep évolués, naar België mogen reizen om de Wereldtentoonstelling in Brussel te bezoeken, waar hij benaderd wordt door antikoloniale kringen en leden van de Belgische Communistische Partij. Terug in de kolonie roept Lumumba, die een gedreven en charismatisch spreker is, voor een publiek van 7000 toehoorders op tot « de liquidatie van het koloniaal regime en van de uitbuiting van de ene mens door de andere ».

Op het einde van de jaren vijftig « kreeg Lumumba, hoewel hij het ontkende, op regelmatige wijze geld van communistische zijde, onder meer een cheque van 27 miljoen [frank] waarvan een fotokopie bestaat. Verder een som van 10 miljoen, verdeeld als volgt : eerste schijf van 5 miljoen voor propagandamateriaal (20 voertuigen, pamfletten gedrukt in België, foto’s, kentekens). Van die vijf miljoen werd 724.000 frank gestort op verschillende rekeningen van Lumumba in Brussel, Genève en Leopoldstad. De tweede schijf van 5 miljoen moest in Congo aan hem overhandigd worden... » (Pierre Houart, La pénétration communiste au Congo, Brussel, 1960, p. 12).

Van grote invloed op alle Congolese voormannen is de toespraak die het Franse staatshoofd generaal De Gaulle op 24 augustus 1958 houdt in Brazzaville, de hoofdstad van de Franse kolonie aan de overkant van Leopoldstad : « Het moederland zal zich niet verzetten tegen de onafhankelijkheid. Als de meerderheid van de bevolking van een territorium “ neen ” stemt bij een referendum, dan betekent dit dat het betrokken territorium zelf zijn weg wil verderzetten, alleen en op eigen risico. Het moederland zal daar de besluiten uit trekken en ik garandeer dat het zich niet zal verzetten. » Als het machtige Frankrijk door de knieën gaat, welk verzet kan het kleine België dan nog bieden ?

De roep om onafhankelijkheid begint steeds luider te klinken. De pan-Afrikaanse conferentie van Accra (december 1958), waaraan Lumumba deelneemt naast “ waarnemers ” uit de Sovjetunie en de Volksrepubliek China, schuift een datum naar voren : in 1960 moeten alle Afrikaanse kolonies autonoom zijn.

Een aantal “ évolués ” mag de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel bezoeken, waar ze worden benaderd door antikoloniale groeperingen.

RELLEN IN LEOPOLDSTAD

De koloniale overheid doet haar uiterste best om de situatie onder controle te houden, maar kan steeds minder rekenen op de politici in Brussel, van wie gelatenheid zich meester maakt. Is de dekolonisatie niet onvermijdelijk ? Hebben andere en grotere koloniale mogendheden al niet moeten inbinden ? En vooral : hoelang zal het klimaat in Congo nog vreedzaam blijven ?

Zij worden als het ware op hun wenken bediend. Op 4 januari 1959 breken geheel onverwacht opstootjes uit in Leopoldstad naar aanleiding van de annulering, door de overheid, van een geplande massabijeenkomst van de ABAKO. Oproerkraaiers binnen de opgedaagde menigte, die men niet op tijd heeft kunnen verwittigen, beginnen plots met stenen te gooien en in de lucht te schieten. Er ontstaan vechtpartijen en auto’s worden in brand gestoken. Een groep zwarten trekt naar de wijk van de Portugezen en de Grieken, die geplunderd en vernield wordt. De rellen duren enkele dagen, maar worden dan de kop ingedrukt door de Force publique. Kasavubu en zijn luitenants worden gearresteerd en verdwijnen achter de tralies. Officieel vallen er onder de zwarten 42 doden en 209 gekwetsten ; een veertigtal Europeanen loopt verwondingen op.

De blanken in de kolonie zijn diep geschokt door de onvoorziene uitbarsting van geweld, maar het is in België dat overhaaste conclusies getrokken worden. Politici en media zien het spookbeeld opdoemen van de “ Algerijnse nachtmerrie ”, de bloedige strijd om de afscheuring van het Franse Noord-Afrikaanse grondgebied, en willen zo vlug mogelijk van Congo af. Boven een foto van een uitgebrand autowrak titelt De Standaard op 7 januari : « De waarschuwing : niet langer talmen met nieuwe politiek ».

De rellen in Leopoldstad (januari 1959) doen de Belgische regering overhaast besluiten om Congo onafhankelijk te maken.

Men maakt zichzelf wijs dat toegeeflijkheid van Belgische zijde de zwarte leiders minzaam zal stemmen, zodat ook na de onafhankelijkheid goede betrekkingen met het moederland mogelijk blijven.

Voor CVP-premier Gaston Eyskens, die in de zomer van 1958 aan de macht komt, is de onafhankelijkheid een uitgemaakte zaak en hij zal die doordrukken tegen de koloniale overheid in.

In het voorjaar van 1959 stuurt hij minister van Koloniën Van Hemelrijck naar Congo om er met de zwarte partijleiders gesprekken over de toekomst van het land te beginnen – over de hoofden van de koloniale gezagsdragers heen. Die laatsten weten perfect hoe weinig de zwarte leiders in werkelijkheid vertegenwoordigen en hoe onvoorbereid ze zijn om verantwoordelijkheid te dragen. De minister vraagt de invrijheidsstelling van de gevangen ABAKO-leiders, maar een verontwaardigde gouverneur-generaal Cornelis weigert dat. Van Hemelrijck, geruggensteund door Eyskens, drijft zijn zin door : Kasavubu en co. worden op een vliegtuig naar België gezet en daar vrijgelaten !

In december 1959 brengt koning Boudewijn een tweede bezoek aan Congo. De geestdriftige zwarte bevolking is ervan overtuigd dat hij de onafhankelijkheid komt uitroepen...

De kolonialen kunnen de dolkstoot van de minister hoegenaamd niet waarderen. In Bukavu bekogelen woedende blanken Van Hemelrijck met eieren en tomaten. Voor de zwarten wordt het stilaan duidelijk dat er, voor de eerste keer, verdeeldheid heerst onder de Belgen.

« De zwarte politici zijn bijzonder verbaasd over de in hun ogen erg zwakke reactie op de januari-gebeurtenissen en erg gevleid door de ministeriële attenties. Ze hebben twee dingen snel door : de koloniale overheid en de Brusselse politieke overheid zitten op twee golflengten en er valt munt te slaan uit die verdeeldheid. De positie van de Kongolezen wordt met de dag sterker... » (V. Foutry en J. Neckers, Als een wereld zo groot waar uw vlag staat geplant. Kongo 1885-1960, BRT Instructieve Omroep, 1986, p. 57)..

« DIPENDA »!

Onafhankelijkheid, indépendance ! Het toverwoord, verbasterd tot Dipenda, doet de hoofden van de Congolezen op hol slaan. De meest dwaze verwachtingen doen de ronde : gedaan met werken en belasting betalen, het paradijs op aarde, de blanken die de zwarten moeten dienen... en Europese vrouwen voor de zwarte mannen ! Het onrealistisch toekomstvisioen wordt nog aangedikt door de Congolese partijchefs, Kasavubu en Lumumba op kop, in hun onderlinge concurrentie om volgelingen binnen te rijven.

De omgeving van Luluaburg (Kasai) is in oktober 1959 het toneel van bloedige gevechten tussen de stammen Baluba en Lulua. « De Lulua ontgroeven er hun oude lansen en messen, beschilderden hun gelaat zoals tijdens de traditionele gevechten en bestookten de huizen en dorpen van Baluba. De aanslagen op de Baluba duurden een viertal dagen » (Etambala p. 118) en gingen gepaard met moord, verkrachting en verminking. « De rancune in de harten van mensen die zeer lang vredig naast en met elkaar hadden geleefd was onbeschrijfbaar » (ibid.), een sinister voorproefje van wat het vertrek van de Belgen zou teweegbrengen !

In Stanleystad, de machtsbasis van Lumumba, breekt kort daarna oproer uit. Als een volleerd volksmenner jut de MNC-leider tijdens een massameeting zijn volgelingen op tegen de blanken, waarop het tot een uitbarsting van geweld komt. De onlusten duren enkele dagen, er vallen 40 doden. De provinciegouverneur laat Lumumba onmiddellijk gevangen nemen en opsluiten.

Gouverneur-generaal Cornelis grijpt de onlusten aan om te onderstrepen dat de overheid vastberaden zal optreden tegen alle « onverantwoordelijke en ambitieuze onruststokers die zich schijnbaar door niets meer laten tegenhouden in hun dolle koers naar de macht ». Het moet gedaan zijn met « het systematisch uitdagen van het gezag en de wettelijkheid » (2 november 1959). Het koloniaal bestuur weet dat het volledig kan rekenen op de Weermacht, die er onder de doortastende leiding van generaal Emile Janssens elke keer opnieuw in slaagt de uitbarstingen van anarchie te beteugelen.

Dat laatste beseffen de vijanden van de Belgische koloniale aanwezigheid ook. De zwarte soldaten van de Force publique – het officierenkorps is exclusief blank – worden dan ook grondig bewerkt. « Communistische militanten stuurden vanuit Antwerpen vlugschriften en lieten die clandestien verspreiden in de kampen. Handige propaganda deed overal de ronde : “ Er zal geen echte onafhankelijkheid zijn zolang de militaire hiërarchie niet omver gegooid wordt ten voordele van de Congolezen en zolang de Europese officieren niet verwijderd worden » (Pierre Houart, La pénétration communiste au Congo, p. 20). Wanneer de soldaten na hun dagtaak hun kamp verlaten, worden ze aangeklampt door propagandisten met een goedgevulde portefeuille, die hen meenemen naar bars en trakteren op bier en vrouwen, waarna de hersenspoeling verdergaat (p. 21).

De vastberadenheid van de koloniale vertegenwoordigers om voor Belgisch-Congo te vechten wordt ondermijnd door het politieke milieu in België, dat volledig in de greep is van defaitisme en schrik voor geweld. De ABAKO en het MNC weten dat en verhogen de druk : zij verwerpen elke poging van België om een overgangsperiode te organiseren en eisen een Rondetafelconferentie « onder gelijken » waarop de zelfstandigheid van Congo bekrachtigd moet worden.

De regering capituleert over de hele lijn. Op 15 december kondigt minister van Koloniën De Schrijver (de opvolger van Van Hemelrijck) in de Kamer aan : « In 1960 zal de onafhankelijkheid een verworven zaak zijn. » Hij belooft de organisatie van een Rondetafelconferentie in Brussel voor januari 1960. Ondertussen zullen er eind december in heel Congo gemeenteraadsverkiezingen doorgaan.

Even later brengt koning Boudewijn een tweede bezoek aan Congo. In Stanleystad, waar hij laaiend enthousiast ontvangen wordt, denken de zwarten dat hij de onafhankelijkheid komt uitroepen !

HALSOVERKOP NAAR DE ONAFHANKELIJKHEID

Er bestaat een interessant boek over wat er aan de vooravond van de Dipenda in de kolonie allemaal omging : Les rapports secrets de la Sûreté congolaise, door kolonel Frédéric Vandewalle, hoofd van de inlichtingendienst van Belgisch-Congo, en Jacques Brassinne, secretaris van de Rondetafelconferentie (2 delen, Brussel, 1973). De waarschuwingen in de regelmatige rapporten van de Sûreté, in het boek in extenso aangehaald, werden door de regering in Brussel ofwel niet ernstig genomen, ofwel straal genegeerd. Om de realiteit van de laatste maanden van de kolonie te beschrijven, kunnen we niet beter doen dan gewoon uit die rapporten te citeren.

De Rondetafelconferentie gaat in januari 1960 door in Brussel aan een vierkante tafel. De regering-Eyskens capituleert voor alle eisen van de zwarte “ volksvertegenwoordigers ”.

Rapport van 29 november tot 5 december 1959 : « De voorzitter van de ABAKO [Kasavubu] blijft onderworpen aan buitenlandse invloed... Die invloed is gericht op de dekolonisatie van Belgisch-Congo... De voorbereiding van de verkiezingen gaat in heel het land verder... Op bepaalde plaatsen wordt er druk uitgeoefend op kandidaten die als pro-blank beoordeeld worden. Het gerucht doet de ronde dat deze “ verraders ” zullen vermoord worden na het vertrek van de Belgen. Het is bijna zeker dat talrijke Congolezen, die in principe gehecht blijven aan de Belgische aanwezigheid [...] daardoor schrik hebben om zich te compromitteren. »

Rapport van 6 tot 12 december 1959 : « De bevolking krijgt meer praat door het spektakel van wat in haar ogen opeenvolgende en onvoorwaardelijke capitulaties van de administratie zijn. “ De blanke is de blanke niet meer ”, zeggen ze, “ want hij heeft schrik en laat zich beledigen zonder te reageren ”... Er is een vanzelfsprekende orkestratie aan de gang tegen de Belgische regeringspolitiek in Congo... Die orkestratie haalt voordeel uit de acties gevoerd door onder meer het consulaat van Tsjecho-Slovakije in Leopoldstad en de Communistische Partij van België. »

Rapport van 13 tot 19 december 1959 : « Bij de aankomst van de Koning in Stanleystad [...] hebben leiders van het MNC en hun aanhangers geprofiteerd van de situatie om incidenten uit te lokken, meer bepaald voor de gevangenis waar de h. Lumumba vastzit... Het is belangrijk dat alle gezagsdragers verantwoordelijk voor de publieke orde verwittigd worden voor een overmatig vertrouwen. Ze mogen niet vergeten hoe gemakkelijk het is om een Congolese menigte te manoeuvreren. »

Rapport van 20 tot 24 december 1959 : « De verkiezingen zijn in de meest perfecte rust verlopen... Er is informatie verzameld over een Europeaan die de h. Kasavubu heeft aangeraden om over te gaan tot een nieuwe fase in zijn actie. Die zou bestaan uit het vertrek van enkele leden van de ABAKO naar het buitenland om daar een regering te vormen, terwijl men in Congo zou overgaan tot aanslagen op belangrijke personen. »

Rapport van 3 tot 9 januari 1960 : « Het merendeel van de politieke partijen ondergaat zonder enige twijfel invloed vanuit de coulissen... Wij constateren het feit dat de ideale voorwaarden voor subversie stilaan vervuld zijn in Congo : infiltratie in de schoot zelf van de administratie en hulp van een buitenlandse macht of beweging... Franse, Amerikaanse en Japanse waarnemers [...] verklaren in Leopoldstad dat Congo langzamerhand tot het stadium van gewenste rijpheid komt om het uitverkoren terrein van een communistisch experiment te worden. »

Rapport van 10 tot 16 januari 1960 : « In het gebied van de Bakuba is de aankondiging van de onafhankelijkheid voor de meerderheid van de zwarten de aanleiding geweest om te stellen dat zij, vermits ze toch vrij worden, hun voorvaderlijke gebruiken kunnen hernemen. Dat verklaart de heropflakkering van bijgelovige praktijken en hun tragische gevolgen. » In Kasai komt een hekserijzaak aan het licht ; de gifproef heeft er aan 250 mensen het leven gekost.

Op 25 januari wordt Lumumba, die wegens opruiing in Stanleystad net tot zes maanden cel veroordeeld is, op bevel van minister De Schrijver vrijgelaten, zodat hij de Rondetafelconferentie kan bijwonen ! Die is gestart op 20 januari... zonder dat er welke vertegenwoordiger dan ook van de kolonialen bij is, wat uiteraard niet in goede aarde valt bij de blanken in Congo. Alles wordt over hun hoofden heen beslist.

« NA ONS DE ZONDVLOED »

De conferentie geeft toe aan alle eisen van de zwarte politici. Waar in oktober nog gesproken werd over de absolute noodzaak van een overgangsperiode van vier jaar, belooft de regering nu de volledige onafhankelijkheid op 30 juni 1960. Een zegezekere Lumumba duidt de blanken in Congo aan als zondebokken : de zwarten hebben niets tegen België, maar wel tegen het koloniaal bestuur – alsof dat niet gewoon uitvoert wat in Brussel beslist is. De regering zwijgt in alle talen. Ze is vooral bekommerd om haar imago en wil het buitenland tonen hoe vreedzaam België zijn koloniale erfenis liquideert.

In februari ontvangt de koning de deelnemers aan de Rondetafelconferentie op het paleis in Brussel. Kasavubu negeert de invitatie en stuurt zijn kat: een affront dat kan tellen en dat weinig goeds belooft voor de «toekomstige relaties».

Rapport van de inlichtingendienst van 7 tot 13 februari 1960 : « In de zakenwereld bekijkt men de toekomst met optimisme. Men is van mening dat de Congolese regering het onmogelijk kan stellen zonder kapitaal en technici... Het cruciale punt, zegt men in dat milieu, is te weten hoe de nieuwe verantwoordelijken de orde zullen verzekeren, te midden van een mogelijke stammenstrijd, en hoe zij de appetijt van de loontrekkers zullen kalmeren aan wie de meest dwaze beloften gedaan zijn. »

Rapport van 21 tot 24 februari 1960 : « We mogen niet vergeten dat voor vele nog primitieve Bantoe de onafhankelijkheid het einde betekent van een krachtproef, waarin de Zwarte getriomfeerd heeft over de Blanke. Die laatste is een overwonnene en zal op zijn beurt de nare gevolgen daarvan moeten ondergaan. »

Rapport van 28 februari tot 5 maart 1960 : « De kolonialen zijn verbaasd dat, na zoveel toespraken over de beschavende rol van België, de publieke opinie in het moederland het loslaten van 13 miljoen Afrikanen accepteert als niet meer dan een logistieke operatie... De VS hebben deelnemers aan de Ronde Tafel uitgenodigd voor een reis naar hun land... Vanaf de andere kant van het IJzeren Gordijn [...] keren Congolezen terug naar hun land voorzien van precieze richtlijnen en propagandamateriaal. »

Rapport van 3 tot 9 april 1960: «In het district van de Beneden-Congo komen er geen belastingen meer binnen... De geestestoestand bij de Europeanen is ronduit slecht... De situatie wordt gekenmerkt door het in gebreke blijven van de wettelijke administratie en een veralgemeende burgerlijke ongehoorzaamheid... Een resolutie van de MNC-Lumumba predikt een revolutionaire afrikanisering van de strijdkrachten, die neerkomt op de installatie van sovjets van soldaten in de eenheden.»

Rapport van 1 tot 7 mei 1960: «Er is geen enkele verbetering merkbaar in de algemene toestand, die in staat van voortdurende degradatie is... De reserves aan energie van het administratief personeel raken snel opgebruikt, want men is meer en meer overtuigd van de nutteloosheid van alle inspanningen om het werk van België in Congo te redden... Het gebrek aan gezag, waarvan de gevolgen al vaak onderstreept werden sinds februari 1959, leidt tot een werkelijke leegte die onvermijdelijk tot anarchie moet voeren... De meest in het oog springende politici doen nauwelijks nog moeite om hun relaties met het buitenland te camoufleren.»

Op die manier glijdt onze kolonie, die heel haar geschiedenis door een toonbeeld van efficiënt bestuur is geweest, tijdens de laatste maanden van haar bestaan weg in wetteloosheid en chaos. Het is een triest spektakel, waarvoor men in Brussel liever de ogen sluit...

* * *

In Notre Kongo, het tijdschrift van de ABAKO, verschijnt in maart 1960 een triomfantelijk artikel waarvan het begin als volgt luidt :

« De zo verschrikkelijke Belgische leeuw, die aan de machtige Caesar zoveel moeilijkheden bezorgde, is zopas geveld door de dwergen van Centraal Afrika. België heeft gecapituleerd tegenover de bliksemsnelle opgang van onze beweging voor nationale bevrijding. In een oogwenk hebben wij de onafhankelijkheid veroverd : wij zijn nu onafhankelijk ! »

België kan niet echt fier zijn op de manier waarop het zijn Afrikaans territorium, de vrucht van het zweet en het bloed van ontelbare werkers, uiteindelijk prijsgegeven heeft, onder druk van het buitenland. Het schitterende werk dat door onze landgenoten verwezenlijkt werd, op materieel en geestelijk gebied, werd opgeofferd op het altaar van de “ democratie ”. Miljoenen zwarten belandden van de euforie van de Dipenda in de miserie van het postkoloniale Congo-Zaïre en onder de hiel van onbekwame zwarte potentaten. De oudste Congolezen, die het koloniaal bestuur nog gekend hebben, aarzelen niet om het te zeggen (maar onder vier ogen, want officieel is het ten strengste verboden) : « Wat hadden we het goed onder de Belgen ! »

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 104, maart-april 2020