BELGIË EN ZIJN KOLONIE 
CONGO-VRIJSTAAT, DROOM OF NACHTMERRIE? 

OP 1 juni 1885 was Leopold II plots niet meer alleen koning van de Belgen, maar ook soeverein van een nieuwe staat, Congo-Vrijstaat. « Die staat zou precies drieëntwintig jaar, vijf maanden en vijftien dagen bestaan : op 15 november 1908 werd hij omgevormd tot kolonie van België. Congo begon dus niet als een kolonie, maar als een staat, en wel een van de merkwaardigste die Sub-­Saharisch Afrika ooit heeft gekend », aldus David Van Reybrouck in zijn bestseller « ­Congo. Een geschiedenis » (2010 ; 27ste druk 2011, p. 71).

De rubberoogst in het evenaarswoud, aanleiding tot de “ kruistocht ” tegen Leopold II. Terecht of onterecht ?
De rubberoogst in het evenaarswoud, aanleiding tot de “kruistocht” tegen Leopold II. Terecht of onterecht ?

In België was Leopold een constitutioneel vorst met beperkte bevoegdheden ; in Congo daarentegen was hij een absoluut monarch. Dat had alles te maken met de gewiekste manier waarop onze koning zijn Vrijstaat veroverd had : « De Europese grootmachten hadden niet hém, maar zijn Association Internationale du Congo erkend als de soevereine instantie over het Congobekken. Niemand leek te protesteren toen hij die schijnconstructie na de Conferentie van Berlijn liet voor wat ze was en zich ostentatief als heerser van de Congo-Vrijstaat ging manifesteren. Men zag in hem een groot filantroop, met veel idealen en nog meer middelen » (ibid., p. 72).

Anders dan Van Reybrouck lijkt te suggereren, besefte de vorst zeer goed dat het grote werk nog moest beginnen en dat hij ook in de toekomst al zijn diplomatieke talenten zou moeten aanspreken om Congo uit de handen van jaloerse kapers op de kust te houden.

Allereerst waren er fondsen nodig om het nieuwe land op een ordentelijke manier te besturen. De koning wist « dat hij op korte termijn enorme geldsommen moest bijeenbrengen. Hij had al ongeveer tien miljoen van zijn persoonlijk fortuin aan zijn Afrikaanse ondernemingen besteed. [...] Het was evenwel een utopie zich in te beelden dat één enkele persoon, hoe rijk ook, al de ­financiële lasten zou kunnen dragen » (Barbara Emerson, Leopold II of the Belgians : King of Colonialism, Fr. vert. 1980, p. 139).

De vorst benaderde bevriende bankiers in binnen- en buitenland, schreef publieke leningen uit en zette allerlei acties op – zelfs een (mislukt) plan om in Frankrijk een grote loterij ten voordele van Congo te organiseren ! – maar die brachten niet op wat hij ervan verwachtte. Het was duidelijk dat de bankwereld niet geloofde in de toekomst van zijn Congolese onderneming.

Leopold zelf geloofde er daarentegen vast in. In juni 1888 greep hij de opening van een grote beurs aan om een vurige oproep te lanceren : « Het vaderland mag dan wel ons hoofdkwartier zijn, maar ons objectief moet de wereld zijn. Er zijn geen kleine landen, er zijn enkel kleine geesten. Wanneer de mensen groot zijn, dan kunnen zij – hoe eng de grenzen ook zijn – grootse dingen verwezenlijken ! »

HET HUZARENSTUK VAN ALBERT THYS

Eigenlijk moest Leopold ervoor zorgen dat zijn staat door economische activiteiten zo vlug mogelijk zelf voor inkomsten kon zorgen. Daartoe was een degelijke infrastructuur broodnodig. Allereerst moest er een spoorwegverbinding komen tussen de monding van de Congo en de Stanley Pool, om de watervallen op de benedenloop te omzeilen en het gebied hogerop te ontsluiten. De koning wierp een visje uit in het Verenigd Koninkrijk en vond al snel interesse bij een aantal zakenlui, maar uiteindelijk blies hij de onderhandelingen af omdat hij een beter aanbod kreeg van een Belgische groep – eindelijk ! – waarvan de woordvoerder Albert Thys was.

Albert Thys, officier en zakenman.
Albert Thys, officier en zakenman.

Thys was een jonge officier die de koloniale visie van de koning deelde en die door Leopold, met zijn haast feilloze mensenkennis, was opgemerkt en aangetrokken. Zijn eerste opdrachten hadden te maken met de voorbereiding van Belgische expedities naar het Congobekken. Hij zetelde ook in de comités die het pad effenden voor de oprichting van Congo-Vrijstaat in 1885.

Vanaf dat jaar zette Thys zich met niet aflatende ijver in voor het onontbeerlijk geachte treintraject tussen Matadi en Leopoldstad. Hij was zelf rotsvast overtuigd van het project en hield onverpoosd toespraken en pleidooien om de Belgische zakenwereld te overtuigen. Hij leurde zelfs persoonlijk met aandelen, zodat bekenden die hem zagen aankomen snel de straat overstaken om het voetpad aan de overkant te nemen ! Uiteindelijk boekte Thys succes en kon hij de koning een investeringskapitaal van acht miljoen frank voorleggen. Leopold zelf kreeg van zijn eerste-minister Beernaert gedaan dat het parlement een schatkistlening van nog eens tien miljoen toestond.

Daarop werd de Compagnie du Congo pour le Commerce et l’Industrie (CCCI) opgericht en vertrok Thys met een ploeg ingenieurs in mei 1887 naar Boma, de eerste hoofdstad van de Vrijstaat. De taak waarvoor ze stonden was kolossaal : honderden kilometers spoorlijn door een gebied met bergmassieven, ravijnen, rivieren en moerassen. De aanleg zou uiteindelijk een decennium duren en het leven kosten aan bijna tweeduizend mensen, van wie de meesten het slachtoffer werden van ziekten. Op het tracé van de lijn werd een stad gesticht die heel terecht naar de Belgische pionier genoemd werd : Thysstad (nu Mbanza-Ngungu).

De ondernemende officier liet het daar niet bij, want hij geloofde dat de CCCI nog meer in haar mars had. Hij ontpopte zich tot een succesvol zakenman en richtte nog drie andere maatschappijen op : de eerste voor de handel in het algemeen, de tweede (de Société belge du Haut-Congo) voor de aankoop van ivoor en rubber en de derde voor de teelt van runderen die als voeding voor de Europeanen zouden dienen.

FINANCIËLE ZORGEN

Onder de koning-soeverein werd de Congostaat vanuit Brussel bestuurd door een directorium van drie hoge ambtenaren : een voor Buitenlandse Zaken, een voor Financiën en een voor Binnenlandse Zaken (met onder meer de verantwoordelijkheid voor de Force publique, de legermacht in Congo). In Boma zetelde een gouverneur-generaal. « Alle administratieve raderen werden sterk gecentraliseerd en geleid vanuit Brussel » (Emerson p. 145).

« Zonder spoorweg is Congo geen penny waard », had Stanley gezegd. Onder impuls van Thys en ten koste van bovenmenselijke inspanningen werd een spoorlijn aangelegd tussen Matadi en Leopoldstad.
« Zonder spoorweg is Congo geen penny waard », had Stanley gezegd. Onder impuls van Thys en ten koste van bovenmenselijke inspanningen werd een spoorlijn aangelegd tussen Matadi en Leopoldstad.

België was officieel dan wel niet betrokken bij de organisatie van de Congostaat, dat nam niet weg dat de koning er in toenemende mate onderdanen naartoe stuurde. Hij vond ondernemende officieren, diplomaten, juristen en geestelijken bereid om in het verre Afrika het beste van zichzelf te geven, ook al hadden velen geen enkele overzeese ervaring. In 1889 waren er onder de 430 Europese ambtenaren 130 Belgen, een aantal dat gestaag zou oplopen.

In die periode waren de jaarlijkse uitgaven van de staat tienmaal zo groot als de inkomsten, die enkel maar voortkwamen van de uitvoerrechten van de twee voornaamste exportproducten : ivoor en palmolie. Leopold realiseerde zich dat er de eerste jaren weinig verbetering in de toestand zou komen en dat hij vroeg of laat zou moeten aankloppen bij de Belgische regering voor geld.

De financiële kopzorgen van de koning noopten hem ertoe om flink te bezuinigen op zijn eigen levenswijze. De rekeningen van de hofleveranciers werden op een bepaald ogenblik zelfs niet meer betaald. Toch bleef Congo onafgebroken geld opslokken, zodat Leopold er op de duur chagrijnig van werd en zijn gezondheid er begon onder te lijden. Toen hij op een avond in Laken nors en zwijgzaam door het salon ijsbeerde, zei de koningin tot haar dochter : « Hij wordt nog krankzinnig met zijn Congo... »

De karikatuur van een zelfvoldane Leopold die alleen maar droomt van de rijkdommen die “ zijn ” Congo hem zal opleveren, klopt helemaal niet met de historische werkelijkheid. Jarenlang was de vorst heel bang dat zijn hele onderneming op een faillissement zou uitdraaien. Hij vreesde dat de publieke opinie, die al bijzonder kritisch was, zich dan helemaal tegen hem zou keren. Misschien zou hij zelfs tot aftreden gedwongen worden...

In 1888 verzuchtte hij : « Overeenkomstig mijn plicht streef ik geen enkel egoïstisch doel na. De enige gunst die ik vraag, is om verder te kunnen gaan met al mijn persoonlijke inkomsten nuttig te kunnen besteden aan de expansie van onze buitenlandse belangen. [...] Wat ik in Afrika heb gezocht, wat ik er meer en meer zal vinden als men mij volgt, dat is, samen met de vooruitgang van de beschaving, werk voor onze industriële firma’s en bijgevolg voor hun talrijke werknemers. »

Anders dan heel wat moderne “ historici ”, is Van Reybrouck zo eerlijk dat toe te geven : « Zijn onderneming herleiden tot tomeloze zelfverrijking doet geen recht aan de nationale en sociale motieven van zijn imperialisme. België was nog jong en labiel, met Nederlands-Limburg en Luxemburg had het grote delen van zijn territorium verloren, katholieken en liberalen lustten elkander inmiddels rauw, het proletariaat begon zich te roeren : een explosieve cocktail. Het land leek wel “ een stoomketel zonder ventiel ”, vond Leopold. Congo werd dat ventiel » (p. 75).

EEN CONFERENTIE EN HAAR GEVOLGEN

De Onafhankelijke Congostaat in 1892 : een gebied tachtig maal zo groot als België.
De Onafhankelijke Congostaat in 1892 : een gebied tachtig maal zo groot als België.

In 1888 lanceert Mgr. Lavigerie, aartsbisschop van Algiers en stichter van de missiecongregatie van de Witte Paters 1, een grote campagne tegen de slavenhandel. « Weinig mensen, heel weinig mensen hebben de hogere roeping : de menselijkheid », verklaart hij, in een voor een katholieke prelaat toch wel wat vreemd “ humanitair ” perspectief avant la lettre. Hij bewerkt de publieke opinie met preken in Parijs en Brussel en roept de gelovigen op om hun regeringen onder druk te zetten : Afrika moet voorgoed gered worden van de schande van de slavernij.

De Britse premier Lord Salisbury neemt het initiatief om de landen die de slotakte van de conferentie van Berlijn ondertekend hebben, opnieuw samen te roepen. Als plaats voor de vergadering wordt Brussel gekozen, waar de conferentie op 18 november 1889 van start gaat.

Op het ogenblik waarop de plannen concreet moeten gemaakt worden, blijkt grote verdeeldheid onder de deelnemers. Het enige haalbare en gedetailleerde voorstel komt van... koning Leopold, die suggereert dat de koloniale mogendheden op hun territoria versterkte posten zouden oprichten ; van daaruit kunnen ze dan mobiele colonnes uitsturen om de slavenkaravanen te achtervolgen en te onderscheppen. Verder moeten er wegen en spoorwegen komen van de kusten naar het binnenland en moet men de controle verwerven over de bevaarbare rivieren, zodat er sneller kan opgetreden worden tegen de slavenhandelaars.

Dit programma is zo omvangrijk dat de grootmachten aarzelen. Onze koning verklaart zich echter bereid met de Vrijstaat, « die helaas het bolwerk van de slavenhandel is », actie te ondernemen. Maar koken kost geld. En dus zou Leopold graag de toelating krijgen om een invoertaks te heffen op alle producten die Congo binnengaan... Dat vindt iedereen in beginsel een redelijke vraag. Er zijn nog wat strubbelingen met de Nederlanders en de Fransen, maar tenslotte wordt in februari 1891 in Parijs een akkoord bereikt : de koning mag tot 10 % heffen op alle import – een opsteker van formaat !

Leopold neemt meteen de nodige maatregelen om daadwerkelijk met de strijd tegen de slavenhandel te beginnen. Een eerste militaire expeditie onder leiding van Edward Hinck vertrekt in het voorjaar van 1890 uit Antwerpen om een post te stichten op de Lomami, vlak tegenover het gebied waar de slavenhandelaars baas zijn. Een andere expeditie, geleid door kapitein Alphonse Jacques (de latere generaal), richt het fort Albertville op aan het Tanganyikameer en bindt de strijd aan met de machtige trafikant Rumaliza. En in 1892 steekt majoor Francis Dhanis de Lomami over om een totale oorlog te voeren tegen de handelaars in de streek Maniema ; na felle gevechten verovert hij hun voornaamste bases en brengt hen zo een beslissende slag toe : de macht van de Afro-Arabische trafikanten uit Zanzibar wordt definitief gebroken.

Het is een vergeten heldenepos van landgenoten in dienst van Congo-Vrijstaat. Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat hun succesvolle campagnes doodgezwegen worden omdat ze niet passen in het ons opgedrongen beeld van het “ monster ” Leopold II ...

HET TESTAMENT VAN DE KONING

De katholieke politicus August Beernaert ( 1829-1912 ), tien jaar lang eerste-minister onder Leopold II.
De katholieke politicus August Beernaert ( 1829-1912 ), tien jaar lang eerste-minister onder Leopold II.

In juli 1890 stelde eerste-minister Beernaert het parlement onverwacht in kennis van het testament dat de koning opgemaakt had en waarin hij de soevereiniteit over Congo aan België schonk. « In feite spreekt het voor zich dat Leopold II altijd al gewild had dat Congo uiteindelijk een Belgische kolonie zou worden. Het moment was gekomen om dat officieel bekend te maken : het was de uitgelezen kans om de aandacht te vestigen op de financiële offers die hij al gebracht had en op de voordelen die België er weldra zou kunnen uit halen » (Emerson p. 146). In een begeleidende brief aan Beernaert schreef de koning onder meer :

« Meer nog dan andere naties moet een land van ambachtslieden en handelaars zich inspannen om zich te verzekeren van exportgebieden. Die vaderlandslievende bekommernis heeft mijn leven beheerst en is bepalend geweest voor de schepping van de Afrikaanse onderneming. Mijn inspanningen zijn niet vruchteloos gebleken : een jonge en grote staat, bestuurd vanuit Brussel, heeft op vreedzame wijze het daglicht gezien. [...] De administratie ervan is in handen van Belgen, terwijl andere landgenoten in steeds grotere aantallen er hun kapitaal vrucht doen dragen.

« Er is een grote toekomst gereserveerd voor Congo, waarvan de immense waarde weldra voor iedereen overduidelijk zal worden.

« De aanvang van een onderneming zoals degene die mij zo beziggehouden heeft, is altijd moeilijk en lastig. Ik hield eraan de inspanningen volledig op mij te nemen. Om zijn land een dienst te bewijzen mag een koning niet terugschrikken voor de verwezenlijking van een onderneming, zelfs als die schijnbaar van roekeloosheid getuigt. De rijkdom van een vorst ligt in de publieke welvaart.

« Tot op de dag van mijn dood zal ik in diezelfde geest van nationaal belang die mij tot nu toe geleid heeft, verder gaan met ons Afrikaans werk te leiden en te ondersteunen. Maar als het land vroeger al zou besluiten om nauwere banden aan te gaan met mijn Congolese bezittingen, zal ik niet aarzelen om ze aan België ter beschikking te stellen ; ik zal verheugd zijn als mijn land nog tijdens mijn leven het volledige gebruik van Congo geniet. »

De politici reageerden opvallend positief. Het dient gezegd dat de mening van de Belgen over de Congolese droom van hun vorst de voorbije jaren ten gunste gewijzigd was. De kranten hadden positieve rapporten uitgebracht en het spoorwegproject van Thys verliep naar wens. Er waaide een gunstige wind en de viering van de vijfentwintigste verjaardag van de troonsbestijging van Leopold, in datzelfde jaar 1890, werd een onverhoopt succes. Er begon na zoveel jaren van onbegrip iets van waardering te ontluiken...

Toen de koning een nieuw krediet van 25 miljoen frank vroeg om zijn werk voort te zetten, kon het parlement bezwaarlijk weigeren. Het bedrag werd renteloos toegekend : vijf miljoen met onmiddellijke ingang, de rest in jaarlijkse schijven gespreid over tien jaar. Er werd bepaald dat de Belgische staat na die tijd kon kiezen voor ofwel de volledige terugbetaling door de vorst, ofwel de annexatie van de Vrijstaat.

Gaat het allemaal slechts om het doortrapt manoeuvre van een man die financieel aan de grond zit ? Dat doet Leopold groot onrecht. Als hij enkel aan eigen verrijking had gedacht, dan had hij zijn plannen beter al lang opgeborgen. Het testament maakt duidelijk dat het koninklijk cadeau aan België inhoudt dat alle risico’s voor rekening van de soeverein blijven, terwijl alle toekomstige baten de natie zullen toevallen.

HET STREVEN NAAR EEN MODELSTAAT

Al te gemakkelijk stelt men het tegenwoordig voor alsof de Congostaat een vrijhaven voor de grootst mogelijke willekeur was, een land zonder God of gebod. Dat klopt niet. « De koning-soeverein wou niet weten van een pseudostaat » (Pierre-Luc Plasman, Léopold II, potentat congolais. L’action royale face à la violence coloniale, Brussel, 2017, p. 101), integendeel : hij legde de nadruk op « de minutieuze uitvoering van onze orders voor de ontwikkeling van de welvaart en de beschaving in de Onafhankelijke Congostaat, waarvan wij een modelstaat willen en moeten maken » (brief aan Charles Liebrechts, 28 november 1899).

De wetgeving die tot stand komt, definieert de betrekkingen tussen kolonisatoren en gekoloniseerden. Slavernij is verboden en er wordt een contract ingesteld voor het inhuren van arbeiders ; de huurtijd mag zeven jaar niet overschrijden en de verloning – in geld of in natura – moet duidelijk bepaald worden. Het departement van Justitie moet alle contracten verifiëren. Gouverneur-generaal Camille Janssen, aangesteld in 1886, geeft zijn functionarissen als richtlijn dat ze « het moreel en intellectueel niveau van hun zwarte bedienden moeten proberen te verheffen [...] en hun inspanningen moeten stimuleren door straffen en beloningen op een wijze manier toe te passen ».

In de beginfase was slechts een handvol mensen verantwoordelijk voor het plaatselijk bestuur van de Vrijstaat. In het midden, in de rieten zetel, gouverneur-generaal Camille Janssen. Links van hem zit sir Francis de Winton, de administrateur-generaal die op 1 juli 1885 officieel de onafhankelijkheid van de nieuwe staat proclameerde. Foto genomen in Vivi in 1886.

Zoals overal in Afrika wordt de discipline vaak gehandhaafd met lijfstraffen, in het bijzonder zweepslagen. De overheid probeert misbruiken echter tegen te gaan. Wanneer een commandant van de Force publique in 1889 een ondergeschikte uit Zanzibar zo hard tuchtigt dat hij overlijdt, krijgt Janssen vanuit Brussel de opdracht de zaak uit te spitten. De commandant wordt veroordeeld. Vicegouverneur Ledeganck bepaalt vervolgens dat zweepslagen « nooit mogen ontaarden in een daad van onmenselijkheid of wreedheid » en dat de straf in de nabije toekomst moet verdwijnen, zoals al het geval is in de Beneden-Congo (A. Lycops en G. Touchard, Recueil usuel de la législation de l’État indépendant du Congo, Brussel, 1903, deel 1, p. 286).

Gouverneur-generaal Théophile Wahis, die in 1892 aantreedt, stelt als eerste bestuursdaad een verbod in op de kwalijke praktijk om als afschrikwekkend voorbeeld een heel dorp in brand te steken. Zo’n middel « versterkt de vijandschap en niet de onderwerping », oordeelt hij (Lycops en Touchard p. 611). Wahis onderneemt ook een inspectietocht in de Boven-Congo, met bijzondere aandacht voor de behandeling van gevangenen.

Congo-Vrijstaat was in alle opzichten zo’n uniek experiment – het was immers geen kolonie zoals de overzeese bezittingen van de grote mogendheden – dat zowel de soeverein als zijn vertegenwoordigers in Brussel en in Boma er werkelijk een voorbeeldstaat wilden van maken. Dat spoorde volledig met de beschavende opdracht die Leopold II van de Berlijnse conferentie gekregen had, waarbij we zoals gezegd niet mogen vergeten dat economische exploitatie in de 19de eeuw niet gezien werd als tegengesteld aan het humanitaire ideaal.

Natuurlijk konden de verheven betrachtingen niet altijd in de praktijk gerealiseerd worden. Congo was simpelweg te groot, het administratieve netwerk nog veel te weinig uitgebouwd. De soeverein mocht dan wel almachtig zijn, alwetend was hij niet. Allicht gebeurden er veel zaken die het daglicht schuwden. Maar Leopold ervan beschuldigen dat hij van bij het begin boosaardige bedoelingen had, is pure laster.

HET KEERPUNT

Ondanks de renteloze lening van de Belgische staat blijft de soeverein kampen met financiële moeilijkheden. Hij is dan ook nooit tevreden met het bereikte resultaat en wil altijd verder – zelfs in geografische zin : hij wil de Vrijstaat uitbreiden in zuidoostelijke richting (Katanga) en naar het noordoosten (de vallei van de Nijl). Om die plannen te kunnen verwezenlijken is Leopold meer en meer geneigd het broodnodige geld te zoeken in Afrika zelf. Wat is er eenvoudiger en rendabeler dan dat de Congolese staat zélf handel zou gaan drijven ? Dat kan door alle grond die niet bebouwd of bewoond wordt – dus het overgrote deel – als eigendom van de Vrijstaat te beschouwen en de grondstoffen ervan te exploiteren.

Edmond Van Eetvelde ( 1852-1925 ) was lange tijd de belangrijkste vertrouweling en rechterhand van Leopold II. In 1894 werd hij door de vorst benoemd tot staatssecretaris van de Vrijstaat, waardoor hij er de facto de eerste-minister van werd.
Edmond Van Eetvelde ( 1852-1925 ) was lange tijd de belangrijkste vertrouweling en rechterhand van Leopold II. In 1894 werd hij door de vorst benoemd tot staatssecretaris van de Vrijstaat, waardoor hij er de facto de eerste-minister van werd.

Tussen 1891 en 1893 doet er zich in het Congobeleid een ingrijpende wijziging voor. De reden is van economische aard : met de zegen van Leopold II wordt vrije baan gegeven aan een ongebreideld kapitalisme, dat enkel uit is op het verwerven van zoveel mogelijk winst en zich weinig gelegen laat aan morele overwegingen.

De nieuwe politiek legt een gevaarlijke hypotheek op de oorspronkelijke idealen van de Onafhankelijke Congostaat. Een jonge magistraat, Octave Louwers, heeft vanuit zijn eigen ervaringen het spanningsveld uitstekend verwoord in 1901 : « De Congostaat presenteert zich met twee verschillende gezichten. Ten eerste is er de koloniserende en beschavende staat, met zijn goede bedoelingen, zijn goede ideeën, zijn wijze maatregelen en zijn handelwijze die alles bijeen vaak lovenswaardig is. Ten tweede is er de kapitalistische staat, die rubber, ivoor en alle mogelijke en denkbare rijkdommen exploiteert, die zich op sleeptouw laat nemen door de ontginningsmaatschappijen en soms een groot aandeel heeft in de barbaarse gruwelijkheden die omwille van het winstbejag begaan worden » (aangehaald in Plasman, p. 104).

Barbara Emerson heeft volkomen gelijk wanneer zij onderstreept dat de nieuwe koers fatale gevolgen voor Leopold II zal hebben : hij zal er zijn morele en politieke geloofwaardigheid bij inschieten (p. 149).

In september 1891 ondertekende de soeverein een decreet waarin hij de commissarissen van de districten opdracht gaf in naam van de Vrijstaat zoveel mogelijk ivoor aan te kopen. Kort daarna volgden orders die van de inboorlingen eisten dat zij al het in de wouden verzamelde rubber uitsluitend aan de staat zouden afstaan. « Het resultaat was dat er een staatsmonopolie gecreëerd werd op de twee voornaamste Congolese producten, ivoor en rubber. [...] Door dat monopolie in te stellen, slaagde de Vrijstaat er in ivoor en rubber op te kopen tegen prijzen die veel lager lagen dan die welke de privé-maatschappijen betaalden » (Emerson p. 149). Leopold schond daarmee de geest van de conferentie van Berlijn, die de vrijhandel in Congo had geproclameerd. Maar hij suste zijn geweten : het doel heiligde voor hem de middelen...

Meteen kwam er felle kritiek van de handelsverenigingen die posten bezaten langs de Congostroom en zijn bijrivieren. In België zelf kwam het tot een dramatische breuk tussen de koning en veel van zijn medewerkers van het eerste uur, zoals Lambermont en Banning. Die laatste schreef aan de vorst : « De nieuwe doctrine van het staatsdomein is volkomen tegengesteld aan het regime van vrijhandel. Ze mag niet het overwicht hebben noch op het natuurrecht van de inboorlingen, die ontdaan worden van hun bezit, noch op het conventioneel recht van de grootmachten, zoals dat in de slotakte van de Berlijnse conferentie ingeschreven is. » Openlijke kritiek kwam er van Hubert van Neuss, de administrateur-generaal van Financiën. Gouverneur-generaal Camille Janssen legde uit protest zijn functie neer.

Ook August Beernaert verzette zich en dreigde met het ontslag van de hele regering. Uiteindelijk moest de koning gedeeltelijk terugkrabbelen. In een nieuw decreet (oktober 1892) verdeelde hij het territorium van de Vrijstaat in drie zones. De eerste (later het “ kroondomein ” genoemd) zou exclusief door de staat uitgebaat worden ; de tweede stond open voor alle handelsmaatschappijen ; de derde, “ vrije ” zone behelsde de gebieden die nog maar pas bezet waren of nog moesten geëxploreerd worden.

In werkelijkheid stond de tweede zone niet voor gelijk wie open. Belangrijke concessies werden er toegekend aan maatschappijen als de Anglo-Belgian India Rubber Company (ABIR) en de Société anversoise du Commerce du Congo, waarvan de vorst grootaandeelhouder was of die geleid werden door zijn stromannen. En een groot territorium bij het Leopold II-meer werd in handen gegeven van een mysterieuze « hertog van Saksen-Coburg-Gotha »...

MISBRUIKEN ALLERHANDE

Leopold II in de jaren 1890, toen Congo-Vrijstaat van alle kanten onder vuur werd genomen.
Leopold II in de jaren 1890, toen Congo-Vrijstaat van alle kanten onder vuur werd genomen.

In 1894 voerde Congo-Vrijstaat 350 ton wilde rubber uit. Een jaar later ging het om 600 ton en in 1896 steeg de export tot 1300 ton. De winsten waren navenant.

De focus op winstbejag leidde onvermijdelijk tot misbruiken. De inheemse bevolking werd verplicht om bepaalde quota aan rubber te halen ; om haar daartoe te dwingen werd in het kroondomein de Force publique ingeschakeld, terwijl de concessiemaatschappijen privémilities in het leven riepen. Hoe meer geld rubber opbracht – het was de periode dat de vraag ernaar voor de fabricage van autobanden en elektrische kabels spectaculair steeg – des te hoger de vereiste quota werden opgetrokken en des te meer druk er op de zwarten werd uitgeoefend. Al gauw werd het oogsten van latex uit de rubberbomen een vorm van dwangarbeid. Gouverneur Wahis gaf in 1897 toe dat het overgrote deel van de mannelijke bevolking er permanent toe verplicht was. En ze ervaarde het als een verschrikking : « Matufi pilamoko akufi », « rubber betekent de dood ».

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de zwarten vaak gewapenderhand in verzet kwamen. We mogen niet zo naïef zijn te denken dat de Congolezen alles lijdzaam ondergingen : « Officieren, handelsagenten en soldaten werden gedood bij hun pogingen het corvee van de latexoogst op te leggen. De broer zelf van de secretaris-generaal voor Binnenlandse Zaken viel als slachtoffer van represailles. De uitbatingsdirecteur van de Anversoise, Louis Liebrechts, werd vermoord in 1895, terwijl zijn factorijen in brand werden gestoken » (Plasman pp. 123-124). Op dat geweld volgden onvermijdelijk strafexpedities, waarbij ongenadig werd opgetreden om totale onderwerping te bekomen.

« De ergste misbruiken vonden plaats in de sectoren die toegewezen waren aan de privémaatschappijen » (Emerson p. 237). De staat was onvoldoende georganiseerd om efficiënte controles uit te voeren zodat bepaalde plaatselijke verantwoordelijken ongestraft hun boekje te buiten konden gaan. Een beruchte figuur was districtscommissaris Victor Fiévez, die in een brief van januari 1895 prat ging op zijn schrikbewind : « We hebben 2838 kogels afgeschoten [...] en 1546 inlanders gedood ; we hebben 162 dorpen verwoest, de hutten ervan in brand gestoken en de aanplantingen afgehakt om de bevolking door honger tot gehoorzaamheid te brengen. »

En dan is er de kwestie van de afgehakte handen. Van Reybrouck schrijft daarover : « Het vuile werk [van de rubberinning] werd overgelaten aan ondergeschikten met een geweer. Omdat hun blanke chefs zeker wilden zijn dat ze hun wapen niet misbruikten om op wild te jagen, moesten ze kunnen bewijzen wat ze met hun kogels hadden gedaan. Zo ontstond op diverse plekken het gebruik om van slachtoffers de rechterhand af te snijden en mee te nemen als bewijsmateriaal voor afgevuurde munitie » (op. cit., p. 104). Plasman van zijn kant stipt aan dat mutilatie van levende personen al bestond vóór de komst van de Europeanen, als vorm van bestraffing in opdracht van het stamhoofd. Hebben zich ook op dit vlak in de Vrijstaat wandaden voorgedaan ? Allicht. Maar er is geen enkel bewijs voor een bewuste politiek van het afhakken van handen van zwarten die te weinig rubber inleverden !

Twee zwarten houden ieder een afgehakte hand vast in het bijzijn van protestantse missionarissen. Waarom en door wie werden die handen afgehakt ? Handen van levenden of van lijken ? Dat wordt allemaal niet verduidelijkt. Het gaat enkel om de impliciete boodschap in het kader van de Britse campagne tegen Leopold II : in de Vrijstaat heerst een regime van terreur.
Twee zwarten houden ieder een afgehakte hand vast in het bijzijn van protestantse missionarissen. Waarom en door wie werden die handen afgehakt ? Handen van levenden of van lijken ? Dat wordt allemaal niet verduidelijkt. Het gaat enkel om de impliciete boodschap in het kader van de Britse campagne tegen Leopold II : in de Vrijstaat heerst een regime van terreur.

Vandaag verkondigt men met veel aplomb dat onze vorst in Congo met voorbedachten rade een gruwelbeleid op poten heeft gezet. Dat is niet juist. « Beweren dat Leopold II welbewust een regime van verdrukking heeft ingesteld, is de waarheid geweld aan doen », oordeelt Barbara Emerson (p. 240). Dat de misbruiken hem ter ore kwamen, is hoogst twijfelachtig : de afstand tussen Brussel en de brousse was daarvoor te groot en bovendien waren er teveel tussenschakels die er belang bij hadden de waarheid te verdoezelen. Maar het feit blijft dat de kapitalistische logica, die tot de wantoestanden leidde, door Leopold II in eigen persoon in gang is gezet.

DE CAMPAGNE TEGEN DE VRIJSTAAT

In december 1894, tijdens de oorlog van de Vrijstaat tegen de slavenhandelaars, arresteert kapitein Lothaire de Ier Charles Stokes ; die is in het bezit van een grote hoeveelheid wapens die hij voor grof geld aan de Arabische trafikanten wil verkopen. Stokes komt voor de krijgsraad, wordt ter dood veroordeeld en opgehangen. Het proces is geen schoolvoorbeeld : er was geen griffier, het vonnis werd niet voorgelezen en Stokes kreeg geen beroepsmogelijkheid. Maar het was wel oorlog en de Ier heulde met de vijand.

De affaire verwekt beroering in Londen : een Brits onderdaan is “ onwettig ” geëxecuteerd door een officier van Congo-Vrijstaat ! De Pall Mall ­Gazette publiceert een zeer dramatisch artikel in augustus 1895. « Alle andere Engelse dagbladen hernemen het in koor en blazen het schandaal verder op » (Plasman p. 147). In The Times verschijnt een interview met een protestantse missionaris die beweert dat zwarten die te weinig ivoor of rubber verzamelen met de dood bestraft worden of dat hun handen worden afgehakt. Ook andere leden van de British Missionary Society schilderen de Vrijstaat af als een land van wetteloosheid en gruwel... De affaire-Stokes mobiliseert de Britse publieke opinie massaal tegen Leopold II.

Dat de politieke machthebbers achter de plotse ophef zitten, kan geen verbazing wekken. Whitehall is gefrustreerd dat het in zijn streven naar de dominantie over het Afrikaanse continent (from Cairo to the Cape) te maken krijgt met de reusachtige Congostaat – die het notabene ooit aangeboden kreeg, maar toen afgewezen had ! Ongetwijfeld speelt ook iets anders mee : de Britten, in hun trots over de eigen grondwettelijke monarchie, hebben een vreselijke afkeer van de absolute monarchie die Leopold II in de Vrijstaat verpersoonlijkt : zo’n regime staat per definitie gelijk met willekeur en uitbuiting.

Er volgen debatten in het Lagerhuis, waarbij gepleit wordt voor het samenroepen van een nieuwe conferentie van Berlijn. Stemmen gaan op om Congo-Vrijstaat te verdelen onder de grote mogendheden... Tenslotte stuurt het Foreign Office consul William Pickersgill uit voor een “ bezoek ” aan Congo, dat plaatsvindt in 1896-1897. De Brit heeft in het openbaar woorden van lof voor de successen van de Vrijstaat in de strijd tegen de alcohol... en schrijft ondertussen naar Londen dat het beleid van koning Leopold « grote menselijke verliezen » veroorzaakt.

Hoe reageerde onze vorst op al die commotie ? Hij was er totaal ondersteboven van en schreef aan Van Eetvelde : « Als er misbruiken zijn in Congo, dan moeten wij die doen stoppen. Als ze blijven bestaan, zullen ze leiden tot de ineenstorting van de staat » (september 1896). Niet direct de woorden van een “ booswicht ” die “ betrapt ” is... Leopold « stelde onmiddellijk een commissie voor de bescherming van de inboorlingen in, bestaande uit zes missionarissen, drie katholieke en drie protestantse. Het was hun taak de gouverneur-generaal te informeren over alle overtredingen door de administratie begaan waarvan ze zouden horen » (Emerson p. 237). Een instructie van secretaris-generaal Liebrechts van Binnenlandse Zaken volgde kort daarop : « Het is absoluut noodzakelijk dat de handelwijze van de plaatselijke agenten onberispelijk is. Aan het verleden kunnen we niets meer veranderen, maar in de toekomst moeten we onverbiddelijk zijn voor bepaalde fouten als die zich opnieuw voordoen. »

Daar blijft het niet bij. Gouverneur-generaal Wahis, de hoogste gezagsdrager in Boma, krijgt de opdracht om een grondige inspectie uit te voeren. In zijn eindrapport spreekt hij een genuanceerd oordeel uit : ja, er zijn misbruiken en er gebeuren zaken die « een beschaafd land » onwaardig zijn ; daartegen moet dan ook kordaat opgetreden worden. Maar veel functionarissen doen hun werk uitstekend en veralgemening is dus uit den boze. Hij verzet zich met klem tegen de neiging van de protestantse missionarissen « om beschuldigingen te formuleren die alleen gebaseerd zijn op het woord van de zwarten », zonder verder onderzoek.

Al die maatregelen kunnen echter geen einde maken aan de campagne tegen Congo-Vrijstaat die steeds scherper en venijniger wordt en waarbij zich nu ook Fransen en Duitsers aansluiten. Karikaturisten schilderen de “ tiran ” Leopold II af als een vrek die zijn goudstukken telt naast een hoop afgehakte handen... De soeverein is er het hart van in : « Ik weiger me te laten bekladden met bloed en slijk. Alle misbruiken moeten absoluut ophouden » (3 januari 1899).

In die woelige context naderde de eeuwwisseling en dus ook het moment waarop, overeenkomstig de in 1890 met de Belgische staat gesloten overeenkomst, ons land zou kunnen beslissen Congo over te nemen als kolonie...

redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 97, januari-februari 2019


(1) Over de soms ronduit rampzalige politiek van de liberaal-katholieke aartsbisschop, goede vriend en geestesgenoot van paus Leo XIII, zie het artikel Kardinaal Lavigerie en de martelaren van Oeganda in Hij is verrezen ! nr. 94, juli-augustus 2018, pp. 11-17.