18 DECEMBER 2016

De grote beproeving van Sint-Jozef

DE H. Jozef was de meest rechtvaardige onder de mensen en door ouder te worden was zijn deugdzaamheid volmaakt, sereen en evenwichtig geworden, in zulke mate dat het volstond hem aan te kijken, met hem te praten om stilletjes ontroerd te worden door zo’n mooie ziel, zo’n zuiver, zo’n edelmoedig hart. Tot hem was het dat de ouders van de Maagd Maria spraken, want ze kenden en waardeerden hem. Ze wisten dat ze besloten had de meest volmaakte maagdelijkheid te bewaren en helemaal toe te behoren aan God. Vanuit hun grote wijsheid als bejaarden begrepen ze deze bezieling. Hun dochter had hen steeds een bevoorrecht kind toegeschenen, verschillend van de anderen. Haar diepe wens had de H. Anna, haar moeder, niet verbaasd en evenmin de H. Joachim, toen hij ze op zijn beurt van zijn echtgenote vernomen had. En nu vroegen ze aan de H. Jozef of hij voor hun dochtertje de beschermende, behoedende taak die zijzelf niet veel langer zouden kunnen vervullen, wilde voortzetten.

Alles in dit huwelijk leek meer door engelen dan door mensen geregeld, maar ze ervoeren, ze voelden in de Maagd Maria een kracht, een drang tot heiligheid die, zonder uiterlijk teken, alles stuurde en hun ziel verhief. De H. Jozef was nooit een relatie aangegaan, door omstandigheden zo leek het, en misschien omdat hij geen genoegen kon vinden noch gemoedsrust in de wereld van zonde of middelmatigheid die hem omringde. Maar van zodra hij Maria leerde kennen, ontstak in zijn hart plots een bovennatuurlijk vuur en was hij gecharmeerd door de aan God opgedragen maagdelijkheid. Het was een openbaring die hem zelf verbaasde.

Zij is toen naar hem gegaan als verloofde. Door een vreugdevolle ingeving heeft de H. Jozef haar meteen verwelkomd als zijn kleine koningin. Instinctief had een geestelijke kuisheid van hem bezit genomen, zoals hij ook lichamelijk kuis leefde : zonder één woord, dat de verzekering die hij aan Joachim en Anna gegeven had overbodig maakte, hadden ze wederzijds hun deugden aan elkaar geschonken.

Hun gemeenschappelijk leven was begonnen, nog niet gebonden, maar toch niet grillig. Het was volledig geordend door de dienst aan God. Maria kwam, keerde terug naar haar ouders. Ze behoorde hem niet toe, dat was zichtbaar, en nochtans betoonde ze voor hem gevoelens van liefde waarvan hij de omvang niet durfde te meten. Het was, dacht hij, als onbegrensd : ze ontving hem in haar hart zoals hij haar had ontvangen, als een gave Gods. Haar verschijning ontstak in hem een grote vreugde, maar hij hield haar nooit bij zich. « Ik heb voor u een jaloerse en goddelijke liefde... ik heb u aan God aangeboden als een zuivere maagd ». De H. Jozef hield aldus, vóór Sint-Paulus, van degene die God hem had toevertrouwd, het hart in vuur en vlam van een verlangen haar aan te bieden, zij, dat gouden huis, die ivoren toren, dit wonder der wonderen, aan God alleen !

Op een dag – het was die van de Boodschap van de engel, maar hij wist dat niet – zag hij haar van gedaante veranderd, getransfigureerd, en vanaf die dag bleef ze bij hem. Ze had niets gezegd en nochtans was alles veranderd. Hij had zich vervuld van genade gevoeld, op eigenaardige wijze geheiligd, als door een goedheid die van haar uitging. Ze was sinds kort de Ark van het Verbond die volledig straalde van de goddelijke aanwezigheid, en de H. Jozef was er de eerste begenadigde van zoals Obed-Edom het eertijds geweest was toen hij de oude ark ontvangen had in zijn huis ! Jozef werd verlicht. Hij werd vervuld van een nieuwe liefde. Hij wilde dat ze voortaan bij hem bleef. Hij had haar plechtig willen zweren dat hij haar voor alle gevaar zou behoeden, dat hij bereid was wat dan ook te lijden... maar hij zei niets, zoals de eenvoudigen en de wijzen. Zijn stilzwijgen drukte nog meer liefde en eerbied uit. Toch denk ik dat hij die dag overvloedig tranen stortte, van vreugde, over zijn werktuigen, zijn planken, in het verborgene. Hij zag zich als de behoeder van de Tempel en niemand zou zijn Koningin hebben kunnen aanraken zonder te sterven, dat was zeker !

Op dat ogenblik valt de beproeving hem ten deel. De droeve mysteries van de H. Jozef beginnen van zodra de Maagd Maria vertrok naar Aïn-Karim. Hij had het goed gevonden dat ze haar nicht Elisabeth ging bijstaan. Haar afwezigheid viel hem dit keer zwaar. Voor zijn gevoelig hart was het een vlijmscherpe pijn, een voortdurend afsterven, een wrede onzekerheid, terwijl hij met zijn hart van rechtvaardig en sterk man slechts het goede wilde en niet één moment aan zelfbeklag deed. Wat waren die maanden lang en wat voor eenzaamheid !

Toen ze terugkeerde, was ze hoogzwanger.

Toch hernam het leven. Ze sprak er hem niet over. Dat ze teruggekeerd was, betekende zoveel als dat de zaak heilig was. De terugkeer naar het gemeenschappelijk leven dat helemaal gevuld was met gebed en stilte vereiste een duidelijke betuiging van zijn onaantastbare, onaangetaste trouw, zoals hij de beloofd had. Hij hield nog steeds van haar en zelfs meer en meer, met een bewondering die een hoogtepunt bereikte. Hij wilde haar behoeden, beschermen tegen elk gevaar terwijl hij beter aanvoelde welke haar nochtans zo vreedzame broosheid was. In een dergelijke situatie voelde hij zich instinctief beschermer en voedstervader. Toen hij zag dat ze voor hem haar zuivere liefde, haar vertrouwen, bewaarde, en meer vastberaden dan tevoren bij hem haar toevlucht zocht, voelde hij zich nog meer haar echtgenoot, in dit mysterie, in dit gemeenschappelijk gedeeld geheim, zo zwaar en zo zoet.

Toen begon zijn echte calvarie, heel verschillend van wat men zich voorstelt. De wet van Mozes was van kracht, in zijn vlijmscherpe gestrengheid waaraan hij eerst niet gedacht had, zozeer was de gedachte aan een of andere vorm van overspel hem volkomen vreemd en gewoon ondenkbaar. Alles in zijn hart en in zijn denken dreef hem ertoe dit bewonderenswaardig moederschap te eerbiedigen, te delen in de vurigheid en de genade die uitgingen van het hart, het gelaat en de blik van zijn Echtgenote ; maar de Wet van God, soeverein, droeg hem op haar weg te sturen en haar zelfs aan te klagen ! Het was als een doodsstrijd, een ware geestelijke nacht : aan alles verzaken in blinde gehoorzaamheid aan de gangbare Voorschriften van God.

Hij was maar een gewone Jood en moest zich ervoor hoeden de weg te volgen die volgens zijn eigen aanvoelen naar het goede leidde. Bij afwezigheid van een of andere persoonlijke openbaring, van een uitleg die het hem zou ontraden, moest hij haar dus wegzenden. En zij leek, door haar stilzwijgen, de beslissing die haar zou uitleveren nog te zullen goedkeuren !

Het offer van Abraham was niets tegenover deze vreselijke beslissing. In de vreselijke eenzaamheid van de werkplaats waarheen hij vluchtte, slaakte de H. Jozef diepe zuchten en zagen zijn ogen rood van het wenen. Soms hoorde de Maagd Maria dit, soms zag ze het, en toch zweeg ze terwijl ze haar soevereine geestelijke kuisheid bewaarde en zich toevertrouwde aan God. Maar het verdriet werd hierdoor bij de H. Jozef nog vergroot en hij verweet zichzelf hierover iets te hebben laten merken aan zijn Koningin.

Juist zoals Izaäk, het kind van de hoop, stonden Jezus en zijn Moeder – heel de hoop van het mensdom, dat voelde hij aan ! De H. Geest schreeuwde het uit in zijn hart ! – op het punt de fatale weg op te gaan. Op zijn bevel – wat voor een bevel ! – zouden zij de drempel van zijn huis overschrijden om er nooit meer terug te keren.

Hoe zou zijn leven, in eenzaamheid, er nu gaan uitzien ? Hij dacht er niet aan, in zelfvergetelheid en God reeds dankbaar voor het geluk dat hem ontglipt was. Maar wat ging er geworden van Maria en het Kind, ten schande gemaakt en tot voorwerp van spot, blootgesteld aan straffen, ten prooi aan de razernij van de boze wereld waartegen hij hen had willen beschermen ! Ja, hij stierf van verdriet, van angst, bij de gedachte aan de dodelijke slag die hij zou moeten toebrengen aan zijn Onbevlekte Echtgenote om te gehoorzamen aan de Wet van God die ze vreesden en waarvan ze veel meer hielden dan van zichzelf. Maria leek hem op dit moment heiliger dan ooit tevoren. Hij voelde zich niet waardig zijn ogen op te slaan naar haar noch haar sandalen of mantel aan te raken ; en nochtans was hij het die haar, als een zondares, ging wegsturen ! De H. Jozef verkeerde in doodsangst. Nochtans was de Wet formeel. Hij zou hem naleven.

Het is toen dat de engel, drager van een groot licht, werd uitgezonden.

Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de « Lettre à mes Amis » nr. 99, december 1961