1 NOVEMBER 2016

De vreugde van de heiligen
in de hemel en binnen de Kerk

ALS we ongerust zijn in onze tijd, dan is dat misschien omdat we beland zijn bij het einde der tijden aangekondigd door de Apocalyps, wanneer Satan uit zijn gevangenis losgelaten zal worden om alle naties te verleiden en tegen de Kerk en Christus zijn formidabele eindstrijd te leveren. De H. Pius X kondigde dat aan en Onze-Lieve-Vrouw van Fatima heeft het ons bevestigd.

Als we aan het begin staan van deze laatste strijd waarbij Satan zal losgelaten worden om alle volkeren te verleiden en waarbij slechts enkele christenen zullen overblijven, verspreid onder christenen die hun geloof zullen afvallen en de moderne idolen zullen aanhangen, dan zijn dat ernstige tijden ! Daarom doet het ons goed vandaag, dankzij de Kerk, gesterkt te worden, geëngageerd te worden om over onze aardse horizon heen te kijken naar de Hemel, waar reeds het Rijk van Christus is gevestigd en waar uiteindelijk voor altijd de triomf van de Kerk tot stand zal komen, na het Laatste Oordeel. De Hemel is dichtbij ons en ondanks het gure weer van de herfst dat ons eerder spreekt over dood en bederf van alles, doet het geloof ons door de wolken heen de stralend blauwe hemel van de gelukzaligheid vermoeden waarheen we uitgenodigd worden.

Ook moeten we ons, voor de sluiting van het liturgisch jaar met het angstaanjagende visioen van het einde der tijden, verheugen bij de gedachte aan de Hemel, in de aanschouwing van de engelenkoren en de massa’s, tienduizenden heiligen die reeds aangekomen zijn op de andere oever, voor altijd gelukkig en verheerlijkt bij Christus en de Maagd Maria. Nadat we naar de Hemel gekeken hebben, zullen we mediteren over de dood, die de overgang, de drempel naar deze eeuwigheid is. Laten we de Hemel beschouwen : dat zal ons de moed geven om morgen een veel gestrenger meditatie over de dood, het oordeel en de eeuwigheid te houden.

De Apocalyps spreekt ons over het gelukzalig visioen van de Hemel en onmiddellijk bemerk ik, dankzij de liturgie, dat de grote familie christenen niet de Hemel is met zijn uitverkorenen afgescheiden van de rest van de gelovigen die op aarde verblijven. Het is veeleer de Kerk die hen allen insluit : de strijdende Kerk op aarde, de lijdende Kerk van het vagevuur en de glorievolle of triomferende Kerk van de Hemel. Er is dus tussen ons en de uitverkorenen of de heiligen in de Hemel geen breuklijn. De dood is geen grote kloof waar we niet zouden overheen kunnen. De heiligen in de Hemel staan in nauwe verbinding, in een voortdurende dialoog met de heiligen op de aarde die we zijn of die we zouden moeten zijn.

De grote breuklijn voor de Kerk is niet die van de dood : O dood, waar is je overwinning ? Zij is verzwolgen geworden door de Overwinning van Christus, zegt ons Sint-Paulus. Voortaan zijn we in gemeenschap met de heiligen in de Hemel en de Kerk is voor ons reeds een voorsmaak van het geluk van de Hemel. Waar ligt dus de breuklijn ? Ze bevindt zich tussen hen die in de Kerk zijn en zij die er niet zijn, tussen hen die in zich de genade hebben en de ongelukkige zondaars die deze niet hebben. De dood heerst over de zondige mensen terwijl het leven reeds triomfeert in de vrijgekochte mensen.

Om die reden is Allerheiligen tegelijk het feest van de bewoners van de Hemel en van de echte bewoners van de Kerk. Als we deelhebben aan de heiligmakende genade en als Gods leven in ons is, als we de zonde overwonnen hebben en als we trouw zijn aan Gods Wet, dan zijn we bewoners van de Hemel, zegt ons Sint-Paulus. De H. Schrift noemt ons reeds heiligen, uitverkorenen, geredden. We maken deel uit van het Koninkrijk van de glorievolle Christus. Daarom is de vreugde van de Hemel reeds de onze en vreest de echte christen ook niet langer de dood. Ze is voor hem geen catastrofe, ze heeft die angel verloren die de angst is. Geneesheren en priesters weten dit uit ondervinding en kunnen hiervan getuigen : de dood is voor een grote meerderheid van christenen geen schrikwekkende zaak, en er is geen vreedzamer manier denkbaar waarop deze overgang plaatsvindt. Als de overgang van zonde naar genade pijnlijk verloopt, als de bekering een vreselijk, lastig iets is, dan is, wanneer de bekering gebeurd is, de weg naar de Hemel open en gemakkelijk.

Dat is de reden waarom echte christenen in vreugde verkeren. Men kan overgaan van de ene naar de andere oever, dat wil zeggen van de aarde naar de Hemel, zonder groot gevaar. Het Koninkrijk van waarheid, leven en liefde is reeds onder ons en het voert ons, van generatie tot generatie, naar het eeuwig geluk van de Hemel. We schrijden voort op deze weg, de enen zijn reeds aangekomen, de anderen zullen er weldra aankomen en wij zullen hen volgen, misschien binnenkort. Zo worden de bewoners van de aarde de bewoners van de Hemel. De Kerk verplaatst zich naar het domein van de vreugde, en reeds op aarde heeft ze hierover de belofte. Het is de les van het Evangelie van vandaag, dat van de zaligsprekingen.

Als we in staat van genade leven, in een intieme band met God door de liefde, als we de morele deugden beoefenen die Jezus verheerlijkt in dit Evangelie, dan zijn we reeds gelukzalig. Zo zijn de zaligsprekingen. Als je arm van geest bent, nederig, vrijgevig, zuiver, en als je vervolgd wordt, dan ben je zalig, omdat je reeds het eeuwig geluk bezit in je ziel.

De Hemel is dus niet allereerst een grote overvloed aan aardse goederen zoals de moslims geloven. De Hemel is vooreerst de vrede, de vreugde van de ziel die verenigd is met haar God door Jezus Christus. En vermits de Kerk niets anders is dan « Jezus verspreid en meegedeeld », zijn voor ons de Hemel en het eeuwig leven reeds begonnen. Deze genade hebben we reeds en we zullen ze uiteraard in een heel andere mate bezitten na de dood. Om die reden is Allerheiligen tegelijk het feest van de Kerk op aarde en dat van de Kerk in de Hemel.

Ce que nous sommes n’est rien en comparaison de ce que nous serons dans le séjour de l’au-delà. Une mutation de nos êtres reste à faire.

Tweede onderricht van de liturgie van vandaag : het is daarom niet minder waar dat er tussen de strijdende en de triomferende Kerk een aanzienlijk verschil bestaat. Als men heel gelukkig is een goede christen te zijn, als we reeds de borg van onze erfenis bezitten, zoals Sint-Paulus zegt, dat wil zeggen het begin of de kiem van de hemelse gelukzaligheid, welk verschil is er dan toch nog tussen deze kiem en zijn ontplooiing ! De heiligen in de Hemel zijn uiteraard sterk verschillend van wat wij zijn. Het leven en de vreugde van het Koninkrijk Gods zijn toch wel helemaal anders daarboven dan in dit aardse verblijf. Want de genade die beetje bij beetje ons wezen reeds hier op aarde verandert, houdt nog absoluut ongeziene en ondenkbare mogelijkheden in tot transfiguratie van onze ziel en ons lichaam. Er moet zich, er zal zich voor ieder van ons, dat hopen we, een verandering voordoen. Wat we zijn is niets in vergelijking met wat we zullen zijn in de hemelse woning. Een verandering van ons wezen moet nog tot stand gebracht worden.

De genade houdt niet op ons te heiligen en ze zal ons volledig moeten heiligen. Het verschil tussen ons en de heiligen in de Hemel is dat wij slechts met veel moeite heilig zijn waarbij we in ons steeds die haard van begeerte behouden, dat wil zeggen die aantrekkingskracht tot het slechte, die innerlijke wanorde die maakt dat we onuitstaanbaar zijn voor onszelf, voor onze naaste en dikwijls voor God zelf. We zijn arme zondaars. Welnu, het is dat alles dat uiteindelijk moet uitgezuiverd worden en verdwijnen, van zuivering tot zuivering, gedurende ons aardse verblijf of in het andere, in het vagevuur.

We zijn nog vervuild goud, maar we zullen zuiver goud worden, dat wil zeggen gezuiverd door het vuur. En wat zal dat vuur zijn ? Voor sommigen is dit het vuur van het klooster, want er zijn mensen die hun vagevuur op aarde uitzitten, in liefde en uit vrije wil. Ze hebben de meest volmaakte weg gekozen en leven in koude, honger, ontbering, in voortdurende gehoorzaamheid, in armoede – alles uit liefde en om in zichzelf de laatste sporen van onvolmaaktheid uit te roeien. Wanneer ze sterven, zoals de H. Johannes van het Kruis of de H. Teresia van het Kind Jezus, dan is dat in een groot elan van liefde. Het zijn reeds stralende en schitterende inwoners van de Hemel. De H. Teresia van het Kind Jezus zei : « Later zal iedereen van mij houden », hetgeen wil zeggen dat er niets in haar was dat niet beminnelijk en bewonderenswaardig was.

Toen ik seminarist was en ik de metro nam, zei ik dikwijls bij mezelf toen ik die brave mensen, die arbeiders, die huismoeders tegen elkaar opeengepakt zag : « Het zijn bewoners van de Hemel. Tenzij ze in de hel terechtkomen, mocht God hen daarvoor behoeden ! » Op een dag zullen ze even mooi, even stralend zijn als een H. Teresia van het Kind Jezus of een H. Charles de Foucauld of een H. Franciscus van Assisië. Ze zullen deze zuivering wel moeten ondergaan, want God kan in zijn nabijheid slechts soeverein volmaakte wezens willen. Dus we zullen dit bereiken, als het niet door onze inspanning op aarde is, dan zal het door het vagevuur zijn : uiteindelijk zijn in de Hemel slechts volmaakte bewoners.

Men schenkt niet genoeg aandacht aan de geestelijke volmaaktheid van de zielen die reeds ontkomen zijn aan de onvolmaaktheden en het kwaad van de aarde. De zonde is daar verbannen tot zijn laatste sporen toe en de laatste schaduw van de begeerte. Alle hemelbewoners zijn volmaakt. Als we daar goed over nadenken, zullen we naar de Hemel verlangen omdat het de rustplaats voor onze ziel is, omdat er geen neiging tot zonde meer is, omdat men er niet meer oplettend moet zijn God niet te mishagen. Onze ziel zal er in de volmaaktheid van de liefde leven. In afwachting moet men dat geluk van de Hemel voor zich zien te winnen, zoals de H. Bernadette zei. Als we het niet hier op aarde doen, zal het vagevuur het noodzakelijkerwijze voor ons doen. Maar wanneer we uiteindelijk de Hemel zullen binnengaan, zullen we de witte gewaden van de teruggevonden volmaaktheid dragen. Dat is de eerste en belangrijkste verandering die de genade moet bewerken alvorens we in de glorievolle woonplaats kunnen binnengaan.

Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 1 november 1967