27 NOVEMBER 2016

De adventstijd, een oproep
tot de rouwmoedigen

WE beginnen vandaag een nieuwe liturgische jaarkring. Doorheen deze liturgie zullen we deelhebben aan de openbaring van het mysterie van God in de geschiedenis van de mens, evenals in die van Christus, die in zijn leven het leven van de hele mensheid samenvat – zij is geroepen om zijn Mystiek Lichaam te worden – en ook in de geschiedenis van de Allerheiligste Maagd Maria, in haar blijde, droeve en glorievolle mysteries.

Zoals de Kerkvaders ons onderrichten wordt de geschiedenis van de mensheid in de Bijbel dikwijls verteld als de geschiedenis van één persoon, bijvoorbeeld als die van een ontrouwe echtgenote. Om die reden is deze liturgische cyclus zo leerzaam. Het betreft geen eenvoudige routine, het jaarlijks hernemen van dezelfde cyclus van feesten en gebeurtenissen. Het gaat elk jaar om een genade, een nieuw engagement, een gave die ons door God geschonken wordt.

Als we willen luisteren naar het woord van God, naar zijn oproep, zal dit jaar voor ons een nieuwe start zijn, een bekering, een geestelijke beklimming. Al bij al weten we niet hoeveel liturgische jaren we nog te leven hebben. Dit jaar is dus een uitnodiging om deel te nemen aan de heilsgeschiedenis, die bestaat uit bekering en heiligheid.

Met de adventstijd begint de verwachting van de Messias. We verwachten de Verlosser. De ondertoon van deze enkele weken die ons scheiden van Kerstmis is er één van boetedoening, zoals de grote profeten ons leren. Het doet ons goed te mediteren over Jeremias en Ezechiël, om te delen in de pijnlijke ervaring van het joodse volk, of over Jesaja en Daniël, om ons moed te geven bij de gedachte aan de Messias die moet komen, aan het Koninkrijk Gods dat weldra zal gevestigd worden. De Kerk doet ons ook de Brieven van Sint-Paulus overwegen, die aan de Galaten en de Romeinen. Ze houden een les in waarvan de Kerk vraagt ze te erkennen tijdens deze adventstijd : les van menselijke onwetendheid en onmacht. Niets toont ons beter dan de Brief aan de Romeinen welke de onmacht van de mensen is om te behagen aan God, of ze nu heiden of Jood zijn ; de enen zijn niet beter dan de anderen. Gedurende eeuwen, duizenden jaren misschien, hebben ze ervaren en er lang over nagedacht welke deze onmacht van de mens is om te behagen aan God, om te beantwoorden aan de stem van zijn geweten wat de heiden betreft, of om trouw de Wet van Mozes te onderhouden wat de Jood betreft.

Het kan ons enigszins uit ons lood slaan als we ons zouden afvragen hoe het mogelijk is dat God de mensheid gedurende eeuwen en duizenden jaren in de onmogelijkheid gelaten heeft om het goede te doen. Maar er wordt ons niet gevraagd hierover te oordelen. Er wordt ons eenvoudigweg gevraagd deze langdurige dwaling van de mensheid te beschouwen, een mensheid die, in navolging van de zondige Adam en Eva, zich rebels getoond heeft tegenover God. Er wordt ons gevraagd deze boodschap, deze openbaring van God te aanvaarden als een waarschuwing voor onze eigen zwakheid en als een uitnodiging om boete te doen voor onze eigen zonde. Ook wij zijn opstandig geweest, ook wij zijn zoals die joden en heidenen in de tijd voor Christus geweest. We moeten dus, zoals Pascal zegt, onze armen uitstrekken naar onze Bevrijder.

De betekenis van de Advent is dat we zelf dat gevoel over ons laten komen van algehele onmacht van de mensheid, van ons persoonlijk onvermogen om God te behagen opdat we de komst van de Messias zouden verzuchten.

Dit verklaart de paarse kleur, de liturgische kleur van de adventstijd. Dit nederig gevoel over zichzelf is vandaag o hoeveel noodzakelijker dan tijdens de voorbije eeuwen van de christenheid. Immers, vandaag zien we zowel aan gene als deze kant, ter rechter- of ter linkerzijde, ideologieën vol hoogmoed die beweren dat de mens genoeg heeft aan zichzelf, dat de mens zichzelf in stand kan houden, dat de mens zich op gelijke voet met God kan stellen door zijn eigen krachten en deugd. Dit is niet waar !

Dat is de eerste boodschap, de eerste les die we moeten horen en waarvan we ons moeten doordringen gedurende deze adventstijd.

Maar dat betekent niet dat we wanhopig moeten zijn. Hier zal ik me eenvoudigweg tevreden stellen met te hernemen wat bv. de profeet Jeremias ons zegt in zijn tweede hoofdstuk, en dat we in zovele andere hoofdstukken vinden, bij Jesaja, Jeremias, Ezechiël of zelfs in de proloog van het Hooglied en het eerste gedicht ervan. Het is heel de les over het plan van God. Niets is nuttiger om tijdens deze Advent te overwegen.

God had dus een plan toen Hij man en vrouw, het eerste menselijk echtpaar, vader en moeder van alle mensen, schiep. God was de Vader van Adam, zoals Sint-Lucas zegt in het Evangelie. Hij had een gevoel van oneindige liefde voor dit zwakke schepsel dat voortkwam uit zijn handen. Hij had het grote plan om hem te verheffen tot zijn gelijke door hem als zoon aan te nemen. Hij droomde ervan om van ons, zonen van Adam, zijn kinderen te maken. Al zijn eerste gaven waren bedoeld opdat de mens als een klein kind zou opgroeien in zijn Aanwezigheid, opdat God hem zou kunnen opheffen tot tegen zijn wang om hem te laten genieten van zijn schoonheid en goedheid. De profeet Hosea zegt dit heel fijnzinnig. Ziedaar wat het plan was van onze Almachtige God : Hij wilde zich verbinden met de mens door een eeuwig Verbond.

En dan, in een breuk met deze welwillende goedheid van God, in een breuk met zijn plan van liefde, komt deze opstand van de mens, vol slechtheid. De mens is, om het zo te zeggen, aan God voorbij gegaan. “ Non serviam ”, “ ik zal niet dienen ! ”. God wil van mij zijn zoon maken, ik weiger Hem te gehoorzamen, ik weiger in dit plan van vriendschap te stappen, dit plan van liefde. En de mens schept er als het ware genoegen in om God te verraden. Het uitverkoren volk was zo, dat ziet men heel goed in de verhalen van de profeten. Het lijkt erop dat hoe meer de mens bemind wordt, hoe meer hij omringd wordt met goddelijke welwillendheid, des te meer hij tegen God in opstand komt, om te zien tot hoever zijn geduld en barmhartigheid zouden reiken. « Ze hebben mij, de bron van levend water, opgegeven. Ze hebben gebarsten putten gegraven die geen water bevatten. »

Dwaasheid van de mens, dwaasheid van dat volk van Israël, maar terzelfdertijd slechtheid, ondankbaarheid. Al die slechte gevoelens vinden we in de geschiedenis van het volk van Israël, maar we kunnen ze ook in onszelf terugvinden. Daarom is het in deze adventstijd aangewezen terug te blikken op onszelf, af te dalen in het binnenste van onze ziel, niet alleen om de onmacht van de mens om God te behagen vast te stellen, maar om in ons een slechtheid, een valsheid te ontdekken waarvan we misschien niet het bestaan vermoedden.

Het moet ons dus niet verwonderen dat de profeten straffen orakelen. In het Oude Testament is het zogezegd doorheen een zware onweerslucht dat God spreekt tot de mens. De liturgie van de Advent laat het ons reeds voelen met een onmiskenbare vreugde en hoop. Uiteindelijk is het steeds Gods liefde die het sterkste is bij al die donder en bliksem, tijdens de straf van de Babylonische ballingschap waar God zijn woede zal laten blijken jegens zijn opstandig kind, zijn verloren zoon. Als die straffen telkens uitgebreid toegelicht worden aan het uitverkoren volk, dan is dat opdat het goed zou beseffen dat ze nog steeds een werk van liefde zijn, om het de tijd te laten voorvoelen waarop het, verzoend met zijn God, opnieuw zal kunnen zeggen : “ Gij zijt mijn God, Gij zijt mijn Vader en ik ben uw kind. ” Daar ligt de weg open naar de Messias.

Verdiepen we ons, alstublieft, in die nederige en onderworpen gedachte van onze onmacht, onze onwetendheid, onze slechte wil om in het plan van God te stappen. Proberen we wat boete te doen, dat wil zeggen bedroefd zijn over onszelf, vervuld van wroeging, om te begrijpen in welke mate onze ontrouw de liefde van God heeft uitgedaagd, geraakt heeft in het gevoelig punt van zijn allerbarmhartigste Hart en laten we zo naar Kerstmis opgaan.

We weten dat zijn woede in vergeving zal omslaan en dat Hij voor ons ongekende plannen van barmhartigheid voorbereidt die nooit in onze verbeelding hadden kunnen opkomen : Hij zal immers zijn Zoon zenden om ons te redden en van de mens, van de menselijke natuur, zijn bondgenoot, zijn broeder en zelfs voor altijd zijn mystieke bruid te maken !

Abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 2 december 1979