25 DECEMBER 2025
Dankzegging bij de kribbe
Het valt mij zwaar telkens opnieuw die actualiteitsconferenties te moeten geven die zo zwaar zijn door hun sombere vooruitzichten: alleen maar rampspoed, alleen maar de dreiging van goddelijke kastijdingen. Daarom wil ik, in deze heilige Kerstnacht, mijn blik afwenden van al die zorgen en angsten, die niet het wezenlijke zijn, om mij met jullie over te geven aan dankzegging voor zoveel goddelijke weldaden waarmee wij overvloedig gezegend zijn.
In waarheid: ik kan niet stoppen met dank te zeggen. Want terwijl ik de lijst opmaak van de kwalen die de wereld verscheuren, van de verschrikkingen die de Kerk verminken, van de monsterlijke chaos waarin ons land wegzinkt… zie ik bij ons in onze gemeenschappen van religieuzen en vrienden zoveel goeds, zoveel schoonheid, waarheid, heiligheid, vruchtbaarheid en dienstbaarheid, dat ik wel in mijn handen zou willen klappen. En dan ga ik stilletjes naar de kapel om opnieuw een Magnificat te bidden of te zingen.
Wanneer wij zo bezig zijn God te danken, kan geen tegenslag, geen moeilijkheid, geen beproeving, geen dagelijks kruis, zelfs niet de gedachte aan onze laatste doodsstrijd, onze vreugde doen verbleken of onze moed uitdoven.
Deze litanie van al ons geluk is een dankzegging aan de Hemel, waar al zovelen van de onzen zijn: ouders, broers en zussen, kinderen, vrienden, met wie wij nog altijd, en zelfs beter dan vroeger, spreken. Het is een dankzegging aan de heiligen, aan onze goddelijke Moeder en aan Sint-Jozef, onze machtige, goede, onvermoeibaar edelmoedige beschermer… en aan GOD!
Dankzegging eerst en vooral voor het paradijs van het eeuwige leven dat wij ons niet eens kunnen voorstellen: zo mooi, zo vol geluk en zonder einde. We zijn op weg ernaartoe en naarmate wij er dichter bij komen, vrezen we almaar minder er onwaardig toe bevonden te worden, dankzij de genaden die ons geschonken worden en onze nederige trouw om ze te ontvangen, ervoor te danken en er opnieuw om te vragen…
Het is een dankzegging voor het Rijk van God op aarde, dat al twee millennia schittert door heiligheid en beschaving. Wij zijn de bevoorrechte erfgenamen van deze rijkdom, die ons overtuigt van de zekerheid van nog te vervullen beloften. Het is een dankzegging voor de tijden die op komst zijn en die wij eindelijk met groot geluk zullen mogen aanschouwen: de overwinning van het geloof, de katholieke wedergeboorte, de restauratie van de koninklijke orde, de bevrijding van de nationale gemeenschap van haar verdrukkers en het herstel van een christenheid van alle naties om samen opnieuw de hele wereld tot Jezus Christus te brengen.
Maar ik heb ook redenen tot vreugde die dichterbij liggen, die persoonlijker en intiemer zijn. En ik moet ze jullie wel toevertrouwen, want jullie maken er deel van uit. Het is de vervulling van het “honderdvoud in dit leven” dat Jezus op een dag aan zijn leerlingen beloofde. O, hoeveel redenen heb ik niet – en jullie samen met mij – om in dankzegging uit te barsten voor dit honderdvoud dat onze goddelijke Vader, onze Bruidegom en Koning, de intieme Vriend van onze ziel, ons in zijn onuitputtelijke liefdesvuur heeft gegeven voor het kleine offer dat wij Hem brachten!
Wij zijn niet talrijk vergeleken met de grote menigten van heidenen, scheurmakers of afvalligen die wij zo graag aan Christus zouden geven. Zelfs in vergelijking met de vele katholieken die zo dicht bij ons staan en toch zo vijandig kunnen zijn, meegesleept door de huidige “duivelse desoriëntatie”, zijn wij klein… en dat is onze zorg, onze pijn, onze angst.
Maar wanneer ik al jullie gezichten voor me zie, als in een voortdurende innerlijke film, en voel hoe zij vragen om mijn liefde, mijn gebed, soms een raadgeving, een bemoediging, op zijn minst een teken van vriendschap, tederheid, diepe instemming… dan besef ik dat het beloofde honderdvoud al lang is overschreden – of beter: honderdmaal vermenigvuldigd. De gemeenschap van onze trouwe medestanders, die zozeer op een familie lijkt en die door en door katholiek is, heilig en al bijna meer hemels dan aards… hoe zou ik mij kunnen beklagen bij onze Vader over het lot dat Hij mij gegeven heeft?
Deze wederzijdse nabijheid tussen jullie en ons, is die niet onze eerste vreugde, onze troost, het onmiddellijke motief van ons enthousiasme en onze hoop, die zich elke keer terug vernieuwen en die wij proeven van het begin tot het einde van onze congressen, kampen en sessies?
Laten wij genieten van de warmte en het geluk van deze vriendschap, een zuivere genadegave van de God der barmhartigheden. Bedenken wij dat het ook zo is – en nog oneindig veel meer – voor Onze-Lieve-Heer en zijn goddelijke Moeder, die ons allemaal als in een tableau-vivant in hun Allerheiligste Hart dragen, waarin ieder van ons persoonlijk bemind en gevolgd wordt… O, wat een zaligheid nu al, en straks, en voor eeuwig, nog oneindig groter!
Om de woorden van Sint-Paulus aan de Romeinen te citeren: wat zouden wij nog vrezen, wat kan ons nog schaden wanneer wij reeds bemind worden en beminnen zoals wij doen? Ubi caritas et amor, Deus ibi est. Ja: waar liefde en vriendschap zijn, daar is God!
Ik eindig deze stroom van dankzegging niet – ik zal hem verderzetten bij de kribbe – zonder jullie mijn zegen te geven, als een vader en als een broer die jullie liefheeft, jullie die onze vreugde en onze onuitputtelijke reden tot dankzegging zijn.
Abbé Georges de Nantes
Uit de “Lettre à la Phalange” nr. 22 van Kerstmis 1988