IS EEN HEILIGVERKLARING ONFEILBAAR ?
 het precedent van de H. Filomena

SINDS het Tweede Vaticaans Concilie hangt er over de H. Filomena een schaduw van twijfel, kwaadsprekerij en zelfs verwerping. Toch is er niets zekerder en beter betuigd dan het bestaan en de heiligheid van deze Romeinse martelares : we beschikken over archeologische en wetenschappelijke bewijzen, aangevuld met het getuigenis van openbaringen die absoluut geloofwaardig zijn. De wijze waarop de Kerk haar cultus heeft aanvaard en aangemoedigd is lijnrecht tegengesteld aan de manier van doen met betrekking tot Joannes-Paulus II sedert 2005.

Schrijn van Sint-Philomena

De cultus van de H. Filomena is zeer laat ontstaan. Op 24 mei 1802, tijdens een opgravingscampagne in de catacomben van de H. Priscilla in Rome, stoot een arbeider met zijn houweel op een grafsteen. De eerste reactie is het stilleggen van de werken en het verwittigen van de autoriteiten, in dit geval de prelaat die door paus Pius VII is aangesteld voor de erkenning en de opening van graftomben. De dag daarop gaat men over tot de ceremonie van het onderzoek. Alles gebeurt volgens de decreten van de H. Stoel, vastgelegd door Clemens IX en later bevestigd door Pius IX. Een speciale congregatie bestaande uit kardinalen en raadgevende prelaten heeft de opdracht om te oordelen over de identiteit van de relieken. Het openen van de tombe gebeurt op een diepte van 50 voet onder de aarde, in aanwezigheid van Mgr. Giacinto Ponzetti (de custos of bewaker van de relieken), verschillende priesters en leken en enkele grafdelvers.

Het graf was dichtgemaakt met drie gebakken tegels met daarop een opschrift in rode letters en allerlei symbolen (een palmtak, twee ankers, drie pijlen) die de aandacht van de getuigen wekten. De inscriptie zoals ze over de drie tegels verdeeld was, luidde als volgt : LVMENA + PAXTE + CVMFI.

Het volstaat om de volgorde van de drie tegels te wijzigen om een zinvol resultaat te krijgen : Pax tecum Filumena (“Vrede zij u, Filumena”). Filumena is een slechte Latijnse transcriptie van de Griekse naam Philoména, waarmee de heilige zichzelf later in haar openbaringen zou benoemen.

Alvorens het graf te openen liet de prelaat onderzoeken of er toevallig een flesje met bloed aanwezig was. De christenen waren inderdaad gewoon om, als het om een martelaar ging, een dergelijk flesje aan de buitenkant van de tombe te plaatsen, ingewerkt in het pleister van de grafbekleding. Een werkman, gewapend met een puntig werktuig, slaagde er inderdaad in om een klein glazen flesje los te wrikken uit het pleister, maar brak per ongeluk de hals stuk. Op de splinters kleefde iets dat leek op verdroogd bloed. Eerste mirakel, dat opgetekend werd in het proces-verbaal en zich later verschillende keren zou herhalen : toen men de splinters voorzichtig in een kristallen urn opborg, veranderden de gestolde bloeddruppels erop in schitterende steentjes die in hun geheel de kleuren van de regenboog weergaven. Men vereerde dit bloed en opende vervolgens het graf : een verbrijzeld hoofdje en beenderen van kleine afmetingen deden vermoeden dat de heilige op het moment van haar dood ongeveer twaalf of dertien jaar moest geweest zijn.

Men had dus te maken met een martelaar – een kind of een jonge maagd. Het graf werd gesloten en verzegeld met drie zegels en daarop in zijn geheel naar boven gebracht, in het daglicht, waar een grote massa mensen stond te wachten. De zegels werden verbroken en het graf werd opnieuw geopend. Er werd een proces-verbaal opgesteld van alles wat er gebeurd was. Dat document werd hardop voorgelezen, ondertekend door getuigen, voorzien van het zegel van de bisschop en neergelegd in de kist. Daarin werden ook de heilige relieken opgeborgen, verdeeld in vijf pakketjes : het flesje met bloed, het hoofd van de heilige en drie pakketjes met de fragmenten van de beenderen waaraan ook de as van het vlees was toegevoegd. De kist werd vervolgens naar de custodie of bewaarplaats gebracht in afwachting van de orders van de paus.

Drie jaar later kreeg de pastoor van Mugnano del Cardinale, een dorpje in het zuiden van Campania, in het bisdom Nola, de toelating om de relieken te verwerven. Tijdens de overbrenging, die gebeurde in aanwezigheid van talrijke getuigen en duurde van 1 juli tot 10 augustus 1805, vonden verschillende mirakels plaats : een vrouw werd genezen van een ongeneeslijke ziekte waaraan ze al twaalf jaar leed, een advocaat van ischias die hem zes maanden gekweld had, een adellijke dame van koudvuur aan een van haar handen. Er was zelfs een hemels wonderteken : hoewel de lucht bewolkt was, verscheen de maan omgeven door een lichtende kring die, midden in de nacht, een ongewoon licht wierp op het reliekschrijn en zijn escorte.

Het schrijn kwam tenslotte toe in de parochiekerk van Mugnano, waar de heilige in een uitbarsting van vreugde verwelkomd werd. Dat ging opnieuw gepaard met mirakels, zoals de genezing van een kindje van twee jaar : het was blind geworden ten gevolge van de pokken, maar kreeg het gezicht terug nadat de moeder zijn oogjes had ingewreven met de olie van een lamp die brandde ter ere van de heilige relieken.

De macht van de H Filomena om mirakelen te verrichten was zo indrukwekkend dat men haar « de grote wonderdoenster van de negentiende eeuw » noemde. In tegenstelling tot de procedure die later werd aangenomen voor Joannes XXIII, die vrijgesteld werd van het doen van een wonder, moest de Kerk het bestaan van de H. Filomena in de Hemel wel vaststellen omwille van het grote aantal verbluffende mirakels... terwijl men nochtans absoluut niets over haar leven wist. De immense invloed van de cultus van de H. Filomena is enkel het resultaat van haar macht om tussenbeide te komen die de goede God haar verleend heeft.

De pastoor van Mugnano, don Francesco di Lucia, spoorde zijn vroomste gelovigen aan om de heilige te smeken hen in te lichten over haar leven. Zij verwaardigde zich dat te doen door zelf haar levensverhaal te vertellen in openbaringen. Drie verschillende personen, die elkaar niet kenden en die onberispelijk van levenswijze en volkomen geloofwaardig waren, kregen zo’n openbaring. Het boek dat de beschrijvingen ervan bevat, kreeg op 21 december 1833 het imprimatur van het tribunaal van het H. Officie. De belangrijkste en meest gedetailleerde van deze openbaringen is deze die gedaan werd aan moeder Maria Luisa van Jezus, stichteres en overste van het klooster van Onze-Lieve-Vrouw van Smarten in Napels (haar zaligverklaringsproces werd in Rome opgestart in 1875). De H.  Filomena verscheen haar in 1832 om haar alle details van haar leven en martelaarschap kenbaar te maken.

Marie-Pauline Jaricot
Marie-Pauline Jaricot (1799-1862), van wie de « heldhaftige deugden » op 25 februari 1963 erkend werden.

Zij was een prinses afkomstig uit een Griekse stad en was door haar vader aan keizer Diocletianus (reg. 284-305) beloofd als prijs voor het behoud van de vrede die de Romeinse keizer wou verbreken. Maar Filomena was een christen die haar maagdelijkheid aan Jezus beloofd had en ze weigerde. Razend probeerde de keizer met verschillende martelingen gedaan te krijgen dat zij haar geloof en haar gelofte zou afzweren ; uiteindelijk liet hij haar onthoofden.

In 1835 was Marie-Pauline Jaricot (1799-1862) reeds goed bekend voor haar werken, het Genootschap tot Voortplanting van het Geloof en de Vereniging van de Levende Rozenkrans. Al vele jaren lang leed ze aan een ongeneeslijke aandoening. Toen het gerucht van de wondertekenen die de H. Filomena verrichtte tot in Lyon doordrong, besloot Marie-Pauline tegen alle voorzichtigheid in naar Mugnano te gaan.

Toen ze halt hield in Rome kreeg de jonge vrouw, verteerd door koorts, bezoek van paus Gregorius XVI in persoon, die haar wou bedanken voor alles wat zij voor de Kerk gedaan had. Toen hij zag dat ze op sterven na dood was, vroeg de H. Vader haar om te bidden voor hemzelf en voor de Kerk van zodra zij in de Hemel zou zijn. « Ja, Heilige Vader », antwoordde de stervende, « dat beloof ik u. Maar als ik bij mijn terugkeer uit Mugnano te voet naar het Vaticaan zou komen, wil Uwe Heiligheid dan de goedheid hebben zijn toelating te geven voor de cultus van die dierbare H. Filomena ? »

Gregorius XVI
Paus Gregorius XVI (1831-1846), een Opperherder die « zeer krachtdadig was in zijn tegenstand tegen de moderne opvattingen en zelfs ronduit conservatief. Hij veroordeelde zonder aarzelen Lamennais in 1832 en in 1834 » (abbé de Nantes, CRC nr. 96, sept. 1975).

« Vast en zeker », antwoordde Gregorius XVI, « want dan zou er sprake zijn van een mirakel van de eerste orde ! »

Marie-Pauline Jaricot vertrok daarop naar Mugnano. Doodziek werd ze in een zetel naar het heiligdom gedragen : iedereen verwachtte dat ze zou sterven. Maar toen stond ze plotseling volkomen genezen op. Ze bleef nog verschillende dagen om de heilige wonderdoenster te danken. Haar zetel liet ze als ex voto achter (hij is vandaag nog te zien) en ze verkreeg een reliek.

Bij haar terugkeer in Rome werd ze ontvangen door de paus die aan al haar verzoeken voldeed, niet zonder haar een jaar in de heilige stad te houden om het wonderteken te laten verifiëren en bestuderen. In Lyon, op de helling van Fourvière, liet Marie-Pauline een kapel oprichten gewijd aan de heilige maagd-martelares, verrijkt met de relikwie die de paus haar had geschonken. De kapel werd het doel van een drukke bedevaart en het middelpunt van de devotie tot de H. Filomena in Frankrijk.

Op 7 november 1849 ging de Z. Pius IX op bedevaart naar Mugnano. Hij riep de wonderdoenster uit tot tweede patrones van het koninkrijk Napels en schonk de geestelijkheid van Mugnano twee jaar later een eigen officie ter ere van de H. Filomena. In 1857 werd deze gunst uitgebreid tot het hele bisdom en verschillende andere diocesen.

In Frankrijk werd de cultus van de heilige verspreid door niemand minder dan Sint-Jan Vianney, de heilige pastoor van Ars. Hij dankte deze devotie aan Marie-Pauline Jaricot, die hem gezegd had : « Heb een groot vertrouwen in deze heilige. Zij zal voor u alles verkrijgen wat u haar vraagt. » En inderdaad verrichtte de pastoor van Ars zoveel mirakels door de H. Filomena dat hij haar volgend vroom “ verwijt ” maakte : « Bekommer u een beetje minder om de lichamen en genees liever de zielen. » Hij dankte het trouwens aan zijn dierbare heilige dat hij ook zelf op miraculeuze wijze genezen werd.

De mirakels, wondertekenen en bovennatuurlijke genaden verkregen door haar tussenkomst hielden gedurende de hele twintigste eeuw niet op. Tot aan het Tweede Vaticaans Concilie toonde geen enkele paus misprijzen voor de heilige martelares en haar heiligdom. De H. Pius X schonk haar een prachtige gouden ring en andere kostbare giften – ondanks de modernisten die zich reeds verzetten tegen deze devotie en van de heilige paus volgende reactie kregen : « Hoe komt het dat zij niet inzien dat het grootste argument ten gunste van de H. Filomena de pastoor van Ars is ? » [Voegen wij hier nog aan toe dat ook de H. Pater Damiaan een vurige devotie voor de H. Filomena koesterde ; de katholieke kerk die hij in Kalawao op Molokaï bouwde, wijdde hij aan haar.]

In 1961, bij de herziening van het Romeinse martelarenboek, tekende paus Joannes XXIII het decreet van de Congregatie voor de riten waarbij het feest van de H. Filomena (11 augustus) van de kalender geschrapt werd. Hij weigerde haar in te schrijven in het Martyrologium en schafte haar eigen officie en mis af. In Ars volgde men deze instructie op : sindsdien worden er geen publieke vieringen ter ere van de martelares meer georganiseerd. In de kapel gebouwd in Lyon door Marie-Pauline Jaricot werden de relieken en het beeld van de heilige weggenomen.

Maar toegeven dat de Z. Pius IX zich “ vergist ” heeft door de cultus van de H.  Filomena in te richten betekent dat men erkent dat de zaak van de heiligen niet gedekt wordt door onfeilbaarheid. En dat bereidt ook de weg voor een rehabilitatie van de H. Filomena, waarbij de “ dwaling ” van Joannes XXIII gecorrigeerd wordt... net als die van paus Franciscus, die « de goede paus Joannes » heilig verklaard heeft samen met Joannes-Paulus II...

 broeder Michel van de Triomferende Onbevlekte en het Goddelijk Hart
Hij is verrezen ! nr. 69, Mei-Juni 2014