DE PUINHOPEN VAN DE GODSDIENSTVRIJHEID
Het recht op vrijheid van godsdienst is voor iedereen een vanzelfsprekendheid geworden. Men gaat ervan uit dat alle mensen een onbeperkt recht hebben om de godsdienst van hun voorkeur te belijden, zonder beperking door wie dan ook. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie heeft men het over het sociaal recht op godsdienstvrijheid. Wie kan daar tegen zijn? Ogenschijnlijk niemand… tenzij men beseft waarover het wérkelijk gaat.
SLECHTS weinigen weten dat de leer over de godsdienstvrijheid een totaal nieuwe leer is: de Kerk heeft vroeger nooit de godsdienstvrijheid erkend. Abbé de Nantes aarzelt daarom niet om in dit verband over een conciliaire nieuwlichterij te spreken. Tot driemaal toe – in 1973, 1983 en 1993 – ondernam hij canonieke stappen om vanwege de gezagsdragers in Rome een onfeilbaar oordeel te bekomen over deze nieuwe doctrine. Tevergeefs. We hernemen nu nogmaals zijn betoog, in de hoop dat we zo meer inzicht kunnen verschaffen aan alle mensen van goede wil die lijden onder de huidige geloofsafval zonder er de diepere oorzaak van te begrijpen.
HET DOGMA VAN DE MASDU
Toen Paus Paulus VI op 4 oktober 1965 in zijn toespraak tot de UNO deze instelling loofde om haar bevordering van de rechten van de mens en, “vóór alles”, van het recht op godsdienstvrijheid, streefde hij een dubbel doel na. Ten eerste bewees hij hierdoor de oprechtheid van zijn openheid naar de moderne wereld toe: ondubbelzinnig nam hij het basisbeginsel van de lutherse Reformatie en de Franse Revolutie over. Tegen die prijs kon hij beweren een tijdperk in te luiden van samenwerking, en niet langer van oppositie, tussen de Kerk en de Wereld voor de opbouw van de beschaving van de liefde, gebaseerd op de democratie. Aldus zou de Kerk de Beweging voor Geestelijke Bezieling van de Universele Democratie kunnen worden (in het Frans: Mouvement d'Animation Spirituelle de la Démocratie Universelle, afgekort MASDU), wat de dierbaarste wens was van deze paus.
Ten tweede oefende hij met zijn bezoek en zijn toespraak druk uit op de tweehonderd vierentwintig bisschoppen die op het nog aan de gang zijnde Concilie afwijzend bleven staan tegenover de Verklaring Dignitatis Humanæ en haar bevestiging van het sociaal recht op godsdienstvrijheid. Hij slaagde ten dele in dit opzet, want bij zijn terugkeer uit New York bleven er nog slechts zeventig Concilievaders volharden in hun afwijzing. De Paus negeerde deze belangrijke oppositie en kondigde aan de vooravond van de sluiting van Vaticanum II de bewuste Verklaring af. Sindsdien wordt het recht op godsdienstvrijheid beschouwd als één van de fundamentele verworvenheden van het conciliaire aggiornamento. Maar vandaag, veertig jaar later, is het tijd om de boom te beoordelen aan zijn vruchten.
DE TRADITIONELE LEER
Laten we om te beginnen herinneren aan de traditionele leer van de Kerk, waarop de pausen van de 19de eeuw zich baseerden om het sociaal recht op vrijheid van geweten of godsdienst te bestempelen als “ waanzin ”. Abbé de Nantes vatte deze traditionele doctrine samen in de La Contre-Réforme catholique nr. 56 van mei 1972:
« Onze Almachtige God en Vader, Soeverein Heerser over alle schepselen, heeft het bestuur over de wereld toevertrouwd aan zijn Zoon, Onze Heer Jezus Christus. Uit Hem komt alle waarheid en alle gerechtigheid voort. Hij is de bron van alle mensenrechten en de grondlegger van onze vrijheden. Daarom hebben alle mensen en alle gemeenschappen de plicht en het recht om te gehoorzamen aan zijn zoete Wet, zowel in het geheim van hun hart als in hun openbaar leven, zowel in wat hen individueel aangaat als in alles wat te maken heeft met hun gezag over anderen. En de Kerk, Bruid van Christus, is deelachtig aan al zijn rechten. Zij is soeverein en vrij ten overstaan van elk menselijk gezag; veel meer nog, elk menselijk gezag moet haar ten dienste staan. »
Deze volledige soevereiniteit van God, van Christus en van de Kerk is altijd opgeëist geweest door de eerste christenen, zelfs ten overstaan van de keizers die hen vervolgden. De liberalen van de 19de eeuw hebben geprobeerd een tegenspraak te zoeken tussen de Kerk van de christelijke tijden, die zich verzette tegen de godsdienstvrijheid, en de Kerk van de apostolische tijden. Maar Mgr. Freppel zette hen met het juiste antwoord op hun plaats: « Er bestaat niet de minste tegenspraak tussen de gedragslijn van de Kerkvaders die de vrije uitoefening van de christelijke eredienst opeisten en die van de concilies van de Middeleeuwen die zich verzetten tegen de verspreiding van de ketterijen, want het edelmoedig protest van de enen en het krachtig initiatief van de anderen hadden slechts één doel: het recht op de vrijheid van de waarheid uitspreken en verdedigen » (broeder Pascal van het H. Sacrament, Mgr. Freppel, deel 1, p. 142). Want deze door de eerste christenen opgeëiste vrijheid is, naar het woord van de heilige Justinus uit de 2de eeuw, « de vrijheid van de waarheid, niet de vrije verspreiding van alle mogelijke dwalingen, onder het voorwendsel dat iedere mens het recht heeft te verkondigen wat hem goed schijnt. » De waarheid alleen heeft rechten, de dwaling heeft er geen enkel.
« Niettemin », legt abbé de Nantes verder uit, « erkent de Kerk, vertolkster van de gerechtigheid en de lankmoedigheid Gods, de innerlijke vrijheid of het fundamenteel recht van elke mens om zijn geweten te volgen, zelfs als dit misleid is, omdat dit geweten de ogenblikkelijke rechter is van elke persoonlijke beslissing. Dit is wat men, met een misleidende term, de “vrijheid van geweten” of beter nog “de vrijheid van de gewetens” noemt. Maar deze vrijheid, die volkomen innerlijk en onaantastbaar is, kan nooit een objectief en sociaal recht voortbrengen. Evenzo aanvaardt de Kerk de sociale en politieke tolerantie van de dwaling, maar dat betekent niet dat die dwaling uit zichzelf een moreel of publiek recht zou hebben. Zij aanvaardt die tolerantie omdat zij oog heeft voor het hoge goed van de eendracht onder de burgers en de vrede, op voorwaarde tenminste dat de rechten van de christelijke waarheid en van de Kerk gevrijwaard worden en dat er geen belemmering ontstaat voor het heil van de zielen. »
Deze eeuwenoude leer van de Kerk, volgens dewelke er enerzijds de absolute sacrale orde van de principes en het recht is, en anderzijds een marge van tolerantie ten bate van de vrede en de zielen, is door de Pausen steeds aanvaard, maar niet zonder de vrees dat deze doctrine zou kunnen leiden tot gemakzucht en oppervlakkigheid.
DE NIEUWE DOCTRINE VAN VATICANUM II
De verklaring Dignitatis Humanæ gaat heel wat verder dan deze traditionele tolerantie: ze verkondigt zonder omwegen dat « de menselijke persoon recht heeft op godsdienstvrijheid. Deze vrijheid bestaat hierin, dat alle mensen vrij moeten zijn van dwang, of die nu door enkelingen, door sociale groepen of door enig menselijk gezag wordt uitgeoefend, zodat in godsdienstige aangelegenheden niemand wordt gedwongen te handelen tegen zijn geweten in, noch wordt belemmerd om, binnen passende grenzen, volgens zijn geweten te handelen, privé of publiek, alleen of samen met anderen » (1,2).
« De Verklaring », legt abbé de Nantes uit in zijn Lettre à mes Amis nr. 209 van juli 1965, « vermengt op geraffineerde wijze het ware en het valse, de traditionele leer en de nieuwlichterij. Het is waar dat het domein van het geweten onaantastbaar is en dat geen enkel gezag kan dwingen tot geloven, vermits geloven in essentie een vrije en persoonlijke daad is. Maar het is onwaar dat de mensen het recht hebben om zonder dwang te handelen volgens hun geweten of hun ondeugden. Integendeel, het is de plicht van de overheden om gebruik te maken van religieuze of morele, politieke of sociale dwang – en zelfs economische of fysieke dwang – om hun onderdanen te beletten slecht te handelen en hen te helpen of te noodzaken te handelen voor het welzijn. »
Welnu, de verklaring Dignitatis Humanæ ontzegt deze plicht van dwang aan elk wettelijk gezag, godsdienstig of politiek. Nochtans zijn de Concilievaders niet zover gegaan om van het sociaal recht op vrijheid van godsdienst een absoluut recht te maken, zonder enige beperking. Ze hebben er één voorzien: de openbare orde mag niet verstoord worden. Op het eerste gezicht lijkt deze beperking redelijk, maar abbé de Nantes opent ons de ogen: « De rechten van God, van Christus en van de Kerk mogen geen inbreuk maken op de vrijheid van de menselijke persoon. Maar deze laatste is wél onderworpen aan de maatschappelijke vrede, aan de moraliteit, aan de gelijkheid onder de burgers, aan de rechten van de anderen, en weet ik veel wat nog. En wat kan de burgerlijke macht niet allemaal opleggen in naam van de vereisten en de geplogenheden van het sociale leven? »
De actualiteit in Frankrijk geeft ons hiervan een voorbeeld: onder het voorwendsel van strijd tegen het islamitisch integralisme, en dus omwille van de openbare orde, heeft de regering van de Republiek een wet laten stemmen die in openbare scholen elk zichtbaar religieus teken verbiedt – het kruis inbegrepen. Maar, zal men zeggen, de katholieke Kerk verstoort de openbare orde niet! Om het even: de republikeinse Staat is van oordeel dat de openbare orde vereist om alle godsdiensten op voet van gelijkheid te behandelen; als de katholieken trouw zijn aan het Concilie kunnen ze niet anders dan zich hierbij neerleggen. Abbé de Nantes had volkomen gelijk om in 1965 te besluiten: « De slotsom is dat de conciliaire Verklaring de individuele en sociale persoon onttrekt aan de soevereiniteit van Jezus Christus, om hem koelbloedig over te leveren aan de tirannie van de politiestaat. Zoiets is een schande en een vorm van geloofsafval. »
DE ONDERGANG VAN DE KATHOLIEKE NATIES
In februari en maart 1987 hernam abbé de Nantes zijn betoog in twee meesterlijke conferenties, waarbij hij verduidelijkte dat hij zijn leven, en dus zijn eeuwigheid, op het spel zette in zijn onwrikbare oppositie tegen de Verklaring over de godsdienstvrijheid.
Hij maakte de balans op van de rampzalige gevolgen van vijftien jaar godsdienstvrijheid, zowel in de politieke wereldorde als in de katholieke Kerk. We citeren uit deze conferenties:
« In de landen met een goddeloze tirannie, zoals [eertijds] in de Sovjet-Unie, [vandaag de dag nog altijd] in China, op Cuba, in Noord-Vietnam, moet men vaststellen dat de godsdienstvrijheid geen enkele verandering heeft teweeggebracht. Hoogstens hebben deze totalitaire landen haar ingeschreven in hun grondwet, maar zonder ze daarom te respecteren. Op geen enkel moment hebben zij hun verdrukking opgegeven van alle godsdiensten die niet absoluut onderworpen waren aan de Staat. » Zo heeft communistisch China in 1957 een patriottische Kerk opgericht, volledig afhankelijk van het staatsgezag, terwijl anderzijds de Chinese katholieken van de clandestiene Kerk, die trouw waren aan Rome, tot het martelaarschap toe vervolgd werden.
« De landen die niet christelijk zijn, verwelkomden het recht op godsdienstvrijheid: het gaf immers vrije baan aan andere religies om hun proselitisme in de katholieke landen op te drijven. Maar zijzelf, overtuigd van de waarheid van de religie die ze belijden, bleven verder in hun eigen land de soevereiniteit van die religie opleggen, ten koste van de andere godsdiensten. » Zo komt het dat in India de katholieke Kerk nog altijd gedwarsboomd wordt en dat haar een verbod op proselitisme wordt opgelegd, dat ze vervolgd wordt in Israël en dat haar gelovigen tot martelaars gemaakt worden in de moslimlanden… Het geweten van de wereld wordt er nog nauwelijks door geraakt of geeft hoogstens blijk van hypocrisie, zoals recent nog het geval was toen op het eiland Timor de katholieke bevolking werd uitgemoord op aanstoken van islamitische Indonesiërs.
In de katholieke landen zelf heeft de Kerk al haar gewicht in de schaal gelegd om van het wereldlijk gezag de daadwerkelijke erkenning te bekomen van dit sociaal recht op godsdienstvrijheid. « Maar hoe kan een katholieke staat overleven als het Concilie hem plechtig verbiedt van dwang te gebruiken ten dienste van de godsdienst, en vooral van aanspraak te maken op het gezag van Onze Heer Jezus Christus om de burgers te leiden op de wegen van de katholieke moraal en de christelijke wijsheid? » Dat is onmogelijk!
De geschiedenis van Spanje, Portugal, de Filippijnen of bepaalde landen van Latijns-Amerika getuigt ervan. Ze waren officieel katholiek vóór Vaticanum II, maar geen enkele van deze landen heeft kunnen weerstaan aan de druk van de fameuze geest van het Concilie die, door het nieuwe dogma van de godsdienstvrijheid, onafgebroken werkte aan hun laïcisering, dat wil zeggen het verbreken van alle traditionele banden met de katholieke Kerk. De promotoren van het nieuwe dogma waren bovendien niet te beroerd om daarin mee te werken met de vrijmetselarij of met het communisme… De ondergang van de katholieke regimes was daarmee bezegeld...
« Het sociaal recht op vrijheid inzake godsdienst, opgelegd met al de kracht van het gezag van Vaticanum II, heeft de christelijke naties beroofd van de bovennatuurlijke basis van hun gezag. Het Concilie erkent in de regeerders niet langer dat zij vertegenwoordigers van God zijn, belast met het uitoefenen van Zijn gerechtigheid. Dit is nochtans de zuivere katholieke leer, waaraan de HH. Petrus en Paulus ondubbelzinnig herinnerd hebben: “Weest onderdanig aan elk menselijk gezag, omwille van de Heer: aan de koning als opperheer, aan de landvoogden als zijn gezanten om de boosdoeners te straffen en de goeden te prijzen” (1 Petrus 2, 13-15). »
In 1936 kon generaal Franco nog rekenen op deze katholieke leer en op de ondersteuning van de Kerk in zijn kruistocht tegen de communistische Internationale, en hij behaalde de overwinning. Maar in de jaren zestig, na het Concilie, was het juist dit wat ontbrak aan de zeer katholieke president Salazar om het communisme en het terrorisme te overwinnen in de prachtige overzeese provincies van Portugal, die de een na de ander vielen. Men kan stellen, zonder bang te moeten zijn hierin tegengesproken te worden, dat de Concilievaders rechtstreeks verantwoordelijk zijn voor de onophoudelijke massamoorden die Mozambique en Angola ten gronde hebben gericht – landen en dus volkeren die genoten van vrede en voorspoed toen ze nog katholiek waren.
« Toen de Kerk sterk stond, positieve invloed uitoefende op het stemgedrag, goede wetten ondersteunde en bekwame mensen aanmoedigde, kon een katholiek land nog stand houden, zelfs als het geleid werd door een democratische regering. Maar de dag waarop de Kerk niet alleen haar steun aan het officiële katholieke gezag introk, maar ook van dat gezag een voortdurende aandacht eiste voor alle soorten godsdiensten, niet-godsdiensten of vormen van atheïsme, maakte zij deze democratische regeringsstructuur, die zo al buitengewoon zwak is, volkomen machteloos om het gemeenschappelijk welzijn te behartigen. »
Abbé de Nantes merkt bovendien op « dat deze beroving van de bovennatuurlijke grondslag van hun gezag de katholieke staatslieden en politici gedwongen heeft hun autoriteit te doen gelden met zuiver politieke middelen, op een machiavellistische manier. » De voortdurende schandalen die de voorpagina's van onze kranten halen, zijn er een afdoend bewijs van. De bevolking keurt die schandalen af, maar wordt verhinderd er de dieper liggende oorzaak van in te zien, die godsdienstig van aard is! De totale loskoppeling van de democratische instellingen van God en zijn Kerk, en de fundamentele immoraliteit die daarvan het gevolg is, hebben zich slechts aan de hele wereld opgedrongen op het moment dat de ketterij in de Kerk triomfeerde tijdens het Tweede Vaticaans Concilie!
Verder moet onderstreept worden dat de dwaze leer die de conciliaire Kerk aanhangt, een betreurenswaardige reactie uitlokt vanwege de personen die verantwoordelijkheid dragen: zij willen nog werken voor het welzijn van hun land en wensen dus dat het geleid en bestuurd wordt in rust en orde. Wanneer zij vaststellen hoe irreëel en absurd de nieuwe ideologie van de Kerk is, neigen zij ertoe haar te misprijzen en worden zij antiklerikaal. Men zou het voor minder zijn, vermits de Kerk na haar weigering om het wettig gezag te steunen vervolgens systematisch de kant van de revolutie gekozen heeft!
In feite heeft de ketterij van de godsdienstvrijheid een dusdanige laïcisering veroorzaakt van de ars politica, de kunst van het bestuur van de gemeenschap, dat regeren voortaan beperkt is tot het beheer van de economie en de materiële welvaart van de bevolking. De conciliaire Kerk heeft de kunst van de politiek, als toewijding aan het gemeenschappelijk welzijn en als instrument van de goddelijke Voorzienigheid voor de instelling van het Rijk Gods, gedood.
Maar het is niet alleen de politiek die dodelijk geraakt wordt door het recht op godsdienstvrijheid, het is ook de ziel van onze katholieke landen. Hen verplichten om waarheid en leugen op voet van gelijkheid te behandelen, komt neer op het misprijzen van hun goddelijke roeping. Het werpt een smet op hun erfgoed aan beschaving en religieuze tradities die de vorige generaties – en met hoeveel heldhaftigheid en heiligheid! – opgebouwd hebben. Vandaag de dag wordt men gemakkelijk als misdadiger aangezien als men het zou wagen positief te spreken over b.v. de Spaanse Reconquista tegen de moslims, of over de missionering en de kolonisatie door landen als Portugal en Frankrijk [en België!]. Inquisitie en kruistochten worden zonder pardon en zonder een echt wetenschappelijk onderzoek a priori veroordeeld als betreurenswaardige houdingen die in tegenspraak zijn met de evangelische waarden. Gevolg: de katholieken zijn meer en meer vies van het woord “katholiek”… En het is de Kerk zelf die hen tot deze rampzalige zelfkritiek drijft!
Er is nog iets. Wanneer de lekenstaat een feit is, hebben de regeringsinstanties niet langer de steun van de Kerk om hun wetgeving te richten en te leiden volgens de christelijke wijsheid en de katholieke moraal. Bij gebrek aan staatslieden die zich bewust zijn van hun rechten en onaantastbare voorrechten verspreiden immoraliteit en criminaliteit zich steeds verder. Een katholiek regeringsleider meent vandaag niet meer het recht te hebben om abortus te verbieden of de doodstraf op te leggen, zelfs als hij er zich rekenschap van geeft dat dit een vitale noodzaak is voor zijn land! 1
DE ZELFVERNIETIGING VAN DE KERK
« De Concilievaders hebben dus het initiatief genomen om de regeerders te “bevrijden” van hun onderworpenheid aan God. Zeker de meest onschuldigen onder hen hebben vast en zeker het boomerang-effect onderschat van deze nieuwlichterij. Want door zo te handelen “emancipeerden” zij ook zichzelf van de eerbied voor de goddelijke openbaring en voerden zij in de Kerk een geest van algemene contestatie in, waarvan zij op hun beurt het slachtoffer werden. Van hoog tot laag in de hiërarchie emancipeerde iedereen zich op zijn manier van de aan Christus verschuldigde godsdienstige onderwerping, zoals die al eeuwenlang dagelijks werd beleefd. De ontkerkelijking van de regeerders leidde tot die van hun onderdanen, en de clerus volgde deze beweging. Het resultaat was een massale overgang van de clerus naar de lekenstaat, die door Paus Paulus VI in duizenden gevallen werd toegestaan. »
De technocraten van het conciliaire aggiornamento vergaten de waarschuwing van Sint-Paulus: « God laat niet met zich spotten » (Gal. 6, 7). Daarom heeft Christus, zo schandelijk behandeld door hun ver-nieuwingsdrift, hen overgeleverd aan hun eigen denkbeelden. Dit verklaart waarom we nu al veertig jaar geconfronteerd worden met een eindeloze reeks wastorale en bisschoppelijke initiatieven die telkens op niets uitdraaien. Alle beloven ze een hernieuwing van het geloof en van de levenskracht van de christelijke gemeenschappen, maar het resultaat is telkens nihil. Eén enkel iets blijft onaantastbaar: de dwaling, dat wil zeggen de oorzaak zelf van de ondergang van de Kerk! Men mag niet denken dat de secularisering van de Kerk het gevolg is van de secularisering van de maatschappij; dan zou men oorzaak en gevolg omwisselen. Het is de conciliaire ketterij die aan de basis van alles ligt.
De overrompelende terugkeer van de passies van het vlees (Gal. 6, 8) moet ons niet verbazen. Denken we maar aan de schandalen over zedenfeiten van geestelijken die het nieuws halen, tot grote voldoening van de antiklerikalen en tot schaamte van de echte christenen: ze zijn het logisch gevolg van de verheerlijking van de autonomie van de mens tegenover zijn Schepper en Verlosser.
De dwaling van de godsdienstvrijheid verklaart ook de onmacht van de conciliaire hiërarchie om krachtdadig te reageren in de verdediging van de katholieke waarheid en moraal. Ze schept een objectieve medeplichtigheid met eender welke nieuwlichter. Abbé de Nantes merkte dit reeds op in verband met Paulus VI in zijn Liber accusationis: « U wilt vriendschap sluiten met alle mensen, met inbegrip van de atheïsten en de communisten, en dit verlangen naar dialoog met de tegenstanders van buiten de Kerk dwingt u uiteraard tot het respecteren van hun vrienden binnen in de Kerk. Wanneer u dus vrede wil sluiten met de protestanten door elke herinnering aan de oude veroordelingen te vermijden, belet dit u om door nieuwe veroordelingen de huidige protestantisering van de Kerk te onderdrukken. En in dezelfde trant tolereert U bijgevolg alles. Dat is uw liberalisme » (p. 39).
Een nieuwe godsdienst, die van de dialoog en van de vrijheid, heeft de katholieke Kerk ingepalmd. Deze religie berooft de Kerk van haar wezen om haar vervolgens op te lossen in de smeltkroes van alle godsdiensten, van alle vormen van humanisme, voor een betere dienst aan de mens als mens. Paus Paulus VI heeft de beweging gelanceerd en zijn geestelijke zoon, Paus Joannes-Paulus II, heeft er systematiek in gebracht door zijn grote interreligieuze manifestaties voor de vrede. De woorden waarmee Henri Hello in 1911 de pauselijke leer over de moderne vrijheden samenvatte zijn nog altijd actueel: « De vrijheid van eredienst bederft de zeden en het verstand, ze ver-spreidt de pest van de onverschilligheid en vormt werkelijk een sociaal misdrijf: het is het atheïsme onder een andere vlag. » Het Derde Geheim van Fatima dat de Kerk toont als een grote stad die voor de helft in puin ligt, spreekt niet anders.
« BRAND! BRAND! IN HET HUIS VAN GOD »
Om de dwaling van het sociaal recht op godsdienstvrijheid samen te vatten en aan te tonen hoe dwaas het is, heeft abbé de Nantes een tot de verbeelding sprekende vergelijking gevonden: die van de pompiers die … pyromanen zijn.
Omdat de maatschappelijke functie van een korps van pompiers erin bestaat de stad te beschermen tegen branden, spreekt het vanzelf dat de bevolking het krankzinnig zou vinden als de pompiers pyromanen zouden zijn. Dat geldt ook voor de Kerk: volgens haar goddelijke constitutie is het de functie van de Kerk alle mensen bovennatuurlijke hulp aan te reiken om de Hemel te verdienen door middel van het geloof; hoe kunnen haar leiders dan een theorie uitwerken die voor iedereen straffeloosheid garandeert en die de zielen wegtrekt van de weg naar de Hemel om hen het pad van de hel op te sturen?
« Als de essentie van de godsdienst erin bestaat ons te redden en als onze individuele vrijheid zozeer neigt naar het kwade dat we een groot risico lopen verdoemd te worden, moet de Kerk wel alle dwangmiddelen aanwenden om ons te redden, ondanks onszelf als het ware. Het is de rechtvaardiging van haar bestaan. Ze kan dus niet aan om het even wie het recht toekennen om oorzaak te zijn van de ondergang van mensen die zij juist ten allen prijzen moet redden.
« Ik kan niet de pompier van het dorp zijn en tegelijkertijd de pyromanen aanmoedigen om huizen in brand te steken of waterleidingen kapot te maken zodat ik de branden niet meer kan blussen. Ik kan niet aan de mensen zeggen dat ze het recht hebben om waterleidingen te saboteren zonder in te gaan tegen mijn essentiële plicht. Zo kan ik ook de mensen niet bedriegen door hen de vrijheid om zichzelf te verdoemen toe te kennen als een sociaal recht. Ik kan mensen niet toekennen wat het tegengestelde is van wat ik hen, uit naastenliefde en uit rechtvaardigheid, moet onderrichten. Als ik dat zou doen, dan zou ik mij medeplichtig maken aan hun eeuwige veroordeling en de vernietiger zijn van mijn eigen godsdienst. »
HOE IS HET ZOVER KUNNEN KOMEN?
Dat is wel degelijk de vraag die de toekomstige generaties, verbaasd over zoveel verblinding, zullen stellen!
De fout ligt bij veel onverantwoordelijke intellectuelen zonder verleden en zonder tradities, die de hoogste posten in de Kerk hebben kunnen innemen. Deze intellectuelen « kunnen het goed uitleggen en schrijven dikke boeken, maar ze weten niet hoe ze concreet de continuïteit van een parochie of van een bisdom moeten verzekeren, of hoe ze moeten preken om de stroom van priester- en kloosterroepingen in stand te houden. Paradoksaal genoeg hebben deze ideologen die beweerden dat ze de moderne wereld gingen “huwen” niet begrepen dat de wereld volop aan het veranderen was, dat de westerse samenleving voortgekomen uit de Franse Revolutie volkomen uitgeput was, leeg en stervende, en dat ze geconfronteerd ging worden met torenhoge, onoplosbare problemen. »
In plaats van moedig en in naam van de naastenliefde te reageren om de wereld te redden van de dreigende geloofsafval, hebben de leiders van onze Kerk de voorkeur gegeven aan de gemakkelijke weg van een leugenachtige en dodelijke vrede.
Naast deze psychologische verklaring schuift abbé de Nantes er een andere naar voor, die meer leerstellig van aard is en die de houding van bepaalde bisschoppen op het concilie, zoals Mgr. Albino Luciani, verontschuldigt.
Een aantal prelaten heeft zich inderdaad om de tuin laten leiden door de oneerlijke argumenten van de nieuwlichters. Abbé de Nantes heeft des te meer begrip voor hen omdat hij zelf, enkele jaren later, in verwarring gebracht werd door de argumenten van een zekere pater Sesboüé, die probeerde aan te tonen dat de conciliaire leer over de godsdienstvrijheid niet in tegenspraak was met de Traditie van de Kerk. De geslepen jezuïet overliep de geschiedenis van de Kerk en verzamelde een indrukwekkende rij citaten van heiligen ten gunste van de godsdienstvrijheid. Op het eerste gezicht was er tegen zijn bewijsvoering niets in te brengen! Maar abbé de Nantes gaf er zich al vlug rekenschap van dat de citaten in functie van de bewijsvoering in een welbepaalde volgorde waren geplaatst, dat er woorden uit weggelaten waren of dat ze uit hun context waren gehaald, om bij de lezer de indruk te wekken dat er in de traditie van de Kerk een onafgebroken evolutie was geweest van onver-zettelijkheid naar tolerantie. In dit gemanipuleerd perspectief leek de Verklaring van het Concilie de laatste en beslissende stap in een door de Heilige Geest gewild proces.
Het aan de kaak stellen van deze oneerlijke procedure – blijkbaar het enig middel om een onmiskenbare ketterij te rechtvaardigen – gaf aan de theoloog van de katholieke Contrareformatie de gelegenheid om een belangrijke toelichting te geven bij de traditionele leer over de godsdienstvrijheid.
« Op welke momenten in de geschiedenis vaardigden de Kerk en de katholieke landen edicten van tolerantie en pacificatie uit en gaven ze aan joden, protestanten en moslims de toelating om hun eredienst te beoefenen? Telkens als zij zich in een sterke positie bevonden. Het ging om de verdraagzaamheid van een godsdienst die schitterde in zijn waarheid, zijn traditie, zijn heiligheid, zijn mirakels, en die tegenover zich slechts religies had die geen enkele aantrekkingskracht uitoefenden op de katholieke gelovigen, en met reden! De vrije uitoefening van de eredienst van deze valse godsdiensten, zonder enige beperking, hield op die momenten geen enkel risico in voor de katholieken; bovendien bevorderde het heersende klimaat van sociale vrede de bekering van de aanhangers van die religies. Maar nooit in haar geschiedenis heeft de Kerk deze vrijheid gezien als een recht van de mens!
« Maar alles verandert wanneer de katholieke Kerk van alle kanten wordt aangevallen en een occulte macht, zoals b.v. de vrijmetselarij, haar morele invloed en politieke macht vergroot ten koste van de Kerk en de mensen het hoofd op hol brengt met vrijheid, rebellie en losbandigheid. De plicht van de Pausen en van de bisschoppen is, in een dergelijke context, volkomen duidelijk: het heil van een Kerk in het defensief gebiedt leerstellige onverzettelijkheid en terugplooiing op zichzelf, om opnieuw krachten te verzamelen, zich te herbronnen in de waarheid en de herovering van het verloren terrein voor te bereiden. Dat is wat paus Gregorius XVI en de zalige paus Pius IX deden na de Franse Revolutie. »
Paus Paulus VI daarentegen legde aan de Kerk en de katholieke naties het sociaal recht op godsdienstvrijheid op, en daardoor verleende hij zijn medewerking aan de reusachtige protestbeweging die het Westen sinds de jaren zestig overhoop haalde. Daardoor zijn we nu beland in een klimaat van wereldwijd atheïsme dat schijnbaar onomkeerbaar is.
DE ONBEVLEKTE MAAGD MARIA EN DE GODSDIENSTVRIJHEID
De Allerheiligste Maagd die de huidige tijd van geloofsafval voorzag, is in 1917 te Fatima verschenen en heeft aan drie kinderen van tien, negen en zeven jaar de hel getoond: « Jullie hebben de hel gezien waar de zielen van de arme zondaars terechtkomen. Om ze te redden wil God in de wereld de devotie tot mijn Onbevlekt Hart verspreiden. Als men doet wat ik jullie zeg, zullen vele zielen gered worden en zal men vrede hebben… »
Het komt de Paus toe, en hem alleen, om een publieke daad van gehoorzaamheid aan de wil van God te stellen door twee kleine verzoeken in te willigen. Ten eerste moet hij de devotie van de eerherstellende communie van de vijf eerste zaterdagen verspreiden, als eerherstel voor de beledigingen de H. Maagd aangedaan. Ten tweede moet hij alle bisschoppen de opdracht geven zich met hem te verenigen in de toewijding die hij zal doen van Rusland aan het Onbevlekt Hart van Maria… Waarom zijn deze kleine, schijnbaar onbelangrijke daden van devotie en gezag nog steeds niet voltrokken? Omdat ze opnieuw de soevereiniteit bevestigen van de waarheid, waarover de katholieke Kerk getuigenis moet afleggen, en omdat ze precies daardoor een afwijzing inhouden van de godsdienstvrijheid en de cultus van de Mens.
De verzoeken van Fatima zullen pas ingewilligd worden op de dag van de triomf van het Onbevlekt Hart van Maria op het hart van de regerende Paus. Dat zal ook de dag zijn van de verplettering van alle ketterijen die de Kerk vernietigen en waarvan de godsdienstvrijheid het basisbeginsel vormt.
broeder Pierre van de Gedaanteverandering
Hij is verrezen! n° 10, juli-augustus 2004, pp. 7-12
(1) Hoe heel anders was de houding van wijlen koning Boudewijn in de abortuskwestie! Hij nam zijn katholieke overtuiging ernstig en weigerde de abortuswet met zijn handtekening te sanctioneren, ook al was dat volgens onze (liberale) grondwet de gangbare procedure [n.v.d.r.].