HEEL ONZE GODSDIENST

III. De schepping en de erfzonde

LATEN wij nu bekijken wat God ons leert over onszelf en over de weg waarlangs wij terug tot bij Hem kunnen komen.

Wij hebben beschreven wie God Zelf is en ook het geluk waarin de drie Personen van de heilige Drie-eenheid leven. Laten wij nu proberen haar scheppingswerk te begrijpen.

God heeft de wereld gemaakt uit niets, zoals het boek Genesis het ons zegt in het verslag over de schepping. En Hij heeft drie soorten wezens gemaakt:

  • eerst de engelen
  • dan de lagere wereld: de levenloze dingen, zoals de stenen, en de levende wezens, zoals de dieren
  • en tenslotte de mens.

Laten wij de mens maken naar ons beeld en gelijkenis, zei God. En zo schonk Hij de eerste mens het bovennatuurlijke leven.

God schiep de man en de vrouw en Hij overstelpte hen met bijzondere privileges: verstand, heiligheid, gezondheid en onsterfelijkheid. Hij maakte van de man het hoofd van de mensheid. Door dit eerste koppel, Adam en Eva, te scheppen, schiep Hij in hen tegelijk miljarden mensen die de aarde zouden bevolken tot op vandaag en tot aan het einde van de wereld. Adam en Eva stichtten de eerste familie.

God verhief de mens boven alle andere schepselen op aarde door hem zijn geest te geven. De mens is een redelijk levend wezen, d.w.z. begiftigd met rede, met verstand. Zijn lichaam heeft een ziel gekregen die niet kan sterven. Genesis zegt het op een heel treffende wijze: God blies over dit slijk en door deze adem is onze ziel geschapen.

En zo komt het dat wij geest zijn zoals God. Wij zijn dus van het ras van God en wij kunnen met God in gemeenschap komen.

De dieren zijn onderworpen aan hun instincten maar de mensen kunnen hun natuurlijke verlangens beheersen. Daarom zegt men dat de mens een vrij wezen is.

In onze tijd benadrukt men deze vrijheid zo fel dat men een karikatuur van de mens maakt. De vrijheid is immers maar één aspect van de geestelijke werkelijkheid! Onze echte volmaaktheid bestaat er niet in vrij te zijn, maar een geestelijk schepsel te zijn dat tot de kennis kan komen.

Omdàt wij de verscheidenheid van de wezens en van de goede dingen kennen, omdàt wij beseffen dat wij deze kennis hebben, bezitten wij de vrijheid. Want omdàt ik de verschillende goede dingen zie, ben ik in staat, heb ik de vrijheid om het ene OF het andere te kiezen. En daardoor is de mens de koning van de schepping, door God belast om zijn Werk in het heelal verder te zetten.

Dank zij onze geest en onze ziel hebben wij het geluk God en alles wat van Hem komt te kennen en tot Hem te kunnen gaan. Deze kennis, vergezeld door liefde, dàt is wat heel de grootheid van de mens uitmaakt.

Maar er zijn wezens die nog veel groter zijn dan de mens: de engelen.

DE ENGELEN

Boven de mens staan de engelen, ontelbare zuivere geesten. Zij worden niet beperkt door hun lichaam, niet door de ruimte en niet door de tijd. Zij kennen het goede op een directe manier, door intuïtie, want hun verstand is als de bliksem en zij beminnen met een brandende liefde, met heel hun wezen. De engelen ontvangen, drinken de waarheid aan de bron zelf, in God, en zij beminnen het goede, uit God zelf ontsprongen.

Ook al ontkent vandaag iedereen het, toch is het zeker dat de engelen bestaan, want de Bijbel bevestigt het. Het is trouwens grappig te zien hoe de moderne mensen het bestaan van de engelen ontkennen, en dan maar marsmannetjes uitvinden of allerlei andere vreemde wezens uitdenken!

DE ENGELEN OP DE PROEF GESTELD

De catechismus leert ons dat God de engelen goed en gelukkig gemaakt had.

God had hen als enige roeping kunnen geven Hem te loven en toe te zien op de grote wetten van het heelal. Maar Hij heeft hen geroepen om deel te hebben aan zijn goddelijke, drie-éne leven, om hun intuïtieve, indringende blik te laten doordringen tot in de afgrond van zijn Wijsheid en zijn Liefde. Hij heeft hen opgetild tot de bovennatuurlijke orde.

Maar omdat Hij deze zuivere geesten niet wilde dwingen tot het geluk dat Hij hen wilde geven, heeft God een voorwaarde gesteld. Hij stelde hen op de proef. Welk soort proef? Dat weten wij niet.

De kerkvaders denken dat God hen zijn Zoon heeft getoond als mens, in de pijnlijke vernedering van zijn lijden en hen gevraagd heeft om zich aan Hem te onderwerpen en Hem te aanbidden. God heeft hen een daad van nederigheid gevraagd.

Daar hun intelligentie onmiddellijk is, en hun vrijheid zich uitoefent met de snelheid van een bliksemschicht, was hun val of bekering tot God maar één enkele handeling, een daad van één ogenblik. Dat is wat de katholieke theologie ons leert en het is van essentieel belang.

Wij weten dat sommige engelen zich onderwierpen aan God en dat zij zijn binnengetreden in hun gelukzaligheid en in hun eeuwige glorie.

Maar andere engelen hebben geweigerd, met een brutaliteit die hen voor altijd heeft vastgepind op de beslissing die zij hebben genomen. De slechte engelen hebben alles verloren door deze beslissing, waarop zij niet meer konden terugkomen omdat zij te volmaakte wezens zijn. Zo hebben ze zich vastgezet in hun revolte: zij zijn vijanden van God geworden.

Val van boze engelen

Als God hen nu nog een zekere vrijheid laat om kwaad te doen, is dat omdat de engelen gebonden zijn aan het heelal en de menselijke geschiedenis. Ook de slechte, gevallen engelen hebben nog een rol van macht in de schepping. Ook al gebruiken zij die macht ten kwade en tegen God, toch laat God hen doen tot op de dag van het oordeel waarop hen voor altijd deze macht ontnomen zal worden.

En zo is de beproeving van de engelen geëindigd door een verdeling tussen goede engelen en slechte engelen.

De goede engelen loven God in de hemel, beschermen ons en bemiddelen voor ons. Zo doet ook onze engelbewaarder: we moeten van hem houden en tot hem bidden.

De slechte engelen zijn reële, fysieke, bestaande machten, die in de lucht rondom ons aanwezig zijn, en die nog een rol hebben in de geschiedenis van onze planeet. Deze wezens zijn belust op onze ondergang, uit jaloezie. Omdat ook wij moeten kiezen tussen goed en kwaad, net zoals zij, willen ze dat wij, net zoals zij, het kwaad kiezen. Want zij hebben schrik dat wij de plaats innemen die zij in de hemel hebben opengelaten, zeggen sommige kerkvaders.

DE MENS

God schiep Adam en Eva heilig en gelukkig. Vanaf het begin tilde Hij hen omhoog zodat zij samen met Hem, in zijn vriendschap, leefden. Ze waren heilig omdat ze in staat van genade waren en gelukkig omdat zij uit zijn goddelijke handen waren ontsproten. God had Adam en Eva dus met al zijn gaven overstelpt, net zoals Hij het met de engelen had gedaan.

God heeft ons geschapen
om Hem te kennen, te beminnen en te dienen als een vader
en zo het geluk van de hemel te bekomen.

God had aan de mens een lichaam gegeven en in dat lichaam een ziel gestort, begiftigd met verstand en met een vurig verlangen naar de eeuwigheid. Door dit verlangen in de mens te leggen, verhief God hem tot de bovennatuurlijke orde: Hij maakte van Adam zijn aangenomen zoon en liet hem zo delen in zijn goddelijk leven.

God had de mens zo’n wijsheid en zo’n zielskracht geschonken dat hij geen enkel slecht instinct had.

Adam had zo’n uitstraling, zo’n macht, zegt Genesis, dat hij meester was over de dieren op aarde. Elk dier was door hem getemd: de mens was de koning van de schepping omdat God de koning van zijn hart was.

Het is belangrijk om stil te staan bij deze kijk op het paradijs, want voor dit geluk had God ons geschapen!

Maar God wilde dat Adam en Eva dit geluk verdienden en dat zij zouden opklimmen tot een hogere graad van volmaaktheid door een eigen inspanning. En daarom stelde Hij hen op de proef.

God stelde dus een voorwaarde voor dit geluk in het aards paradijs: “ Ik geef jullie alle bomen van de hof, maar je mag niet eten van de boom van kennis van goed en kwaad! ”

Dit gebod was helemaal niet vervelend voor Adam en Eva, maar zo zouden zij hun onderwerping aan hun God en Vader kunnen tonen. Als zij de wet die de Schepper hen gaf zouden aanvaarden, zouden zij beloond worden met een natuurlijk en bovennatuurlijk leven zonder beperkingen. God zou hen met zijn genaden en zijn vriendschap overstelpen tot op de dag waarop Hij hen naar de hemel zou overplaatsen, om eeuwig te genieten van zijn aanwezigheid van Aangezicht tot aangezicht. Adam en Eva zouden van gedaante veranderen zonder te sterven, zonder het bederf van het graf te kennen.

De proef waaraan God Adam en Eva onderwierp was heel verschillend van die van de engelen omdat hun natuur zo verschillend is. Want in tegenstelling tot de engelen aarzelt de mens en is zijn beslissing maar het resultaat van opeenvolgende handelingen. Hij herziet voortdurend zijn beslissing en hij blijft onstandvastig tot op het laatste ogenblik van zijn leven. Toen Satan hem verleidde om de verboden vrucht te eten was de mens niet met dezelfde beslistheid ongehoorzaam als de engelen.

DE ERFZONDE

Adam en Eva verdreven uit het paradijsOndanks zoveel weldaden waarmee God hen had overstelpt in het aards paradijs, kwamen Adam en Eva in opstand en hebben zij gezondigd. Zo dook er al van in de begintijd een nieuw element van de Openbaring op: de zonde.

De vrouw werd bekoord door de duivel en overtrad het gebod van God. Zij verleidde haar man, die op zijn beurt zondigde, goed wetende dat hij ongehoorzaam was aan de wet van God.

Zij luisterden naar de duivel die hen influisterde : Jullie zullen zoals goden zijn. Zij geloofden dat zij konden leven uit henzelf, niet alleen gescheiden van God, maar zelfs door de kracht van hun eigen verstand en hun eigen wil! Wat een dwaasheid! Want de mens was nu niet alleen niet meer de zoon van God, waarmee hij in het avondbriesje praatte, maar hij was lager gevallen dan hijzelf, zonder nog recht te kunnen kruipen uit eigen krachten.

En nadat de man in opstand was gekomen tegen God, kwam de vrouw in opstand tegen de man. En omdat zijn geest in opstand was gekomen tegen God, kwam ook zijn lichaam in opstand tegen zijn geest. En zo zijn de onwetendheid, het lijden, de ziekte en de dood over de mens gekomen.

Omdat zijn lichaam in opstand kwam tegen zijn geest, verloor de mens al zijn energie en werd hij onbekwaam om de wereld te beheersen. Hij begreep de geheimen van God niet meer en begreep de dieren die God had geschapen niet meer. En zo kwamen de dieren in opstand tegen de mens en werden zij wild en sommige zelfs roofzuchtig.

En ook de aarde kwam in opstand tegen de mens en bracht alleen nog maar distels en doornen voort. Stormen, aardbevingen en allerhande natuurrampen verwoestten de aarde.

Al die wanorde was het gevolg van de aftakeling van de mens! Er was geen genade of recht meer. Met de zonde was het kwaad in de wereld gekomen. Sindsdien is de mens niet alleen een gevallen wezen, maar ook een zondig wezen. Hij komt ter wereld in een toestand van opstand tegen God. Zelfs al heeft hij soms het verlangen om tot God terug te keren, God blijft boos op de mens om de zonde die hem bezoedelt en de mens kan zijn fout niet zelf herstellen.

Zeg niet dat God boosaardig is of onrechtvaardig! Al deze gebeurtenissen zijn geopenbaarde Waarheid. De zaken zijn zo, of wij ze nu rechtvaardig vinden of niet! Trouwens, wij kúnnen ze niet rechtvaardig vinden omdat wij door de erfzonde het aanvoelen van de rechtvaardigheid niet meer in ons hebben. Wij moeten dus gelóven wat de Openbaring ons vertelt, want het is door ons Geloof dat wij gerechtvaardigd zullen worden.

Maar hoe diep de mens ook gevallen is, toch blijft er nog hoop voor hem. Daar de mens niet zo volmaakt is als de engelen, was zijn neen! tot God geen volledige of onvergeeflijke revolte. Alles was nog niet verloren!

En als God boos is op de mens, is dit geen boosheid zonder terugweg, maar een boosheid die al verontschuldigt, die doorspekt is met liefde en barmhartigheid.

Nooit moeten wij wanhopen aan de barmhartigheid van God, zegt Sint-Benedictus. De zondeval was niet het einde!

Hoe waar het ook is dat de mens alles verloren heeft: alles zal hersteld en wonderlijk goedgemaakt worden in onze Heer Jezus Christus, door de Maagd Maria. Want alleen zij is gevrijwaard gebleven van de erfzonde om waardig bevonden te worden de Moeder van onze Verlosser te worden: zij is de Onbevlekte Ontvangenis, zoals paus Pius IX in 1854 bij dogma heeft vastgelegd.

SAMENVATTING

Waarom heeft God de wereld geschapen?

God, Vader, Zoon en heilige Geest, had niets te kort.
Er kan maar één reden zijn waarom God de wereld schiep: uit liefde,
om ons te laten delen in zijn oneindig geluk.
De schepping is een werk van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.

Het verhaal van de schepping vind je in de Bijbel:
de bedoeling ervan is niet ons wetenschappelijk te doen kennen
hoe God de wereld heeft gemaakt,
maar om belangrijke godsdienstige waarheden te belichten, die de
mens met zijn verstand alleen moeilijk zou hebben kunnen vinden.

De mens

De mens is de koning van de schepping.
De schepping zonder de mens heeft geen zin.
De mens zet in zijn geest en in zijn lichaam de schepping van de
stoffelijke wereld voort, voltooit ze en beheerst ze.

De mens is het kind van God.
God heeft zichzelf willen geven aan zijn mooiste schepsel.
Door de natuur bezitten Adam en Eva een lichaam en een ziel.
Door de genade bezitten zij het leven van God in zich.
De goddelijke genade zal hen ook overstelpen met buitennatuurlijke
gaven: de kennis, de innerlijke vrede, de volmaakte gezondheid, de
onsterfelijkheid.

God heeft aan de mens een rol in de schepping gegeven. Hij is de
koning van de schepping en zal zijn vreugde vinden in het voortzetten van
het werk van God dat hem is toevertrouwd.
Samen met Eva, die God aan de man schonk, zal hij de eerste familie
stichten.

De engelen

De engelen bestaan want de Bijbel spreekt er ons over.
Het zijn zuivere geesten: je kan ze niet voorstellen zoals ze zijn.
Maar als God het toelaat kunnen ze met de mensen in contact komen.

Sommige engelen hebben het eeuwig geluk van de hemel verdiend:
het zijn de goede engelen.
Anderen hebben gezondigd uit hoogmoed:
dat zijn de duivels en zij zijn in de hel. Eén van de slechte engelen verleidde Adam en Eva om in opstand te
komen tegen God. Adam en Eva lieten zich meeslepen door Satan:
dat is de erfzonde.

De bekoring en de val

De slang is een beeld dat werd gekozen om de listigheid van de duivel op te roepen.
De duivel liet onze eerste ouders geloven dat hun afhankelijkheid van God een kwaad was.
Hij fluisterde hen in om “ als God ” te worden. Dat zal de eeuwige bekoring van elke mens blijven.

Eva luisterde naar de leugens van Satan en sleurde Adam mee in het kwaad:
een grote zonde bevlekte hun ziel die God heilig en gelukkig had gemaakt.

Gevolgen van de zondeval

Adam en Eva verloren de heiligmakende genade,
dit is het goddelijk leven dat hen verbond met de heilige Drie-eenheid.
God verjoeg hen uit het aards paradijs. Maar de herinnering aan
dit paradijs liet in hun ziel een oneindige dorst naar geluk na.
Adam en Eva verloren de buitennatuurlijke gaven die ze van God hadden ontvangen.
Zij kenden nu nog slechts onwetendheid, neiging tot het kwaad, lijden en dood.
Ook wij worden verstoken van de genade geboren.
Maar deze zonde geeft aan God de gelegenheid om zijn liefde te tonen:
Hij belooft hen een Redder.