OVER DE OPVOEDING VAN DE KINDEREN 
III. HET GEZAG VAN DE VADER IN DE PUBERTEIT

ALS EEN ZWAARD VAN DAMOCLES

EEN gezag zonder macht schept anarchie. De vader moet sterk zijn. Zijn dwingende macht moet afschrikken en hij moet op elk tijdstip klaarstaan voor een reactie, aangepast aan de situatie, net zoals een leger paraat moet staan en in staat moet zijn om op elke situatie die zich voordoet te reageren.

Dat betekent niet dat wij vroeger thuis onder een terreurregime leefden. Maar wij wisten dat, als wij een bepaalde grens zouden overschrijden, alles mogelijk zou zijn. Papa zou in staat zijn om ons op straat te zetten ! Op die manier worden vele dingen preventief geregeld : ’s zondags naar de Mis gaan, op tijd te biechten gaan, dat stond nooit ter discussie.

Stel je eens voor dat één van ons had gezegd : « Ik ga niet mee naar de Mis vandaag. » Dan zou papa gezegd hebben : « Je wil niet naar de Mis ? Dan vertrek je maar onmiddellijk uit mijn huis, en wel voor goed. » En mijn vader zou ons ook daadwerkelijk buiten gezet hebben, daar ben ik zeker van. Omdat wij dus zeker waren dat hij ons zou buiten gegooid hebben, heeft natuurlijk niemand van ons geprobeerd om die wetten te overtreden. God staat boven mijn vader, mijn vader is de dienaar van God én de dienaar van ons vaderland ; wij zouden in dat geval tegen God en het vaderland in opstand zijn gekomen en daarom zou mijn vader geroepen hebben : « Buiten, vriendje ! Ik geef je geen dak meer boven je hoofd en geen eten meer. Je bent een goddeloze kerel en een landverrader ! »

Met de revolutie, met de godsdienstvrijheid, met de rechten van de mens is dat allemaal weg. Het kind, de jongen, de jongeman denkt dat hij koning is. En als hij denkt dat hij koning is, denkt hij ook dat hij een god is en dus mag zeggen wat hij wil. Hij mag zeggen dat Jezus enkel een mens is, hij mag Onze-Lieve-Vrouw beledigen, hij mag om het even wat uitkramen, want hij is een god !

De Romeinen zegden : « Si vis pacem, para bellum. Als je de vrede wil, bereid dan de oorlog voor. » Anders gezegd : toon je macht om ze niet te hoeven gebruiken. Mijn vader was een sterke man en ik vreesde hem. Maar eigenlijk was hij zeer zacht van inborst en zat hij er mee in elke keer dat hij moest straffen. Dat had ik echter pas door toen ik veertig was en ik er geen last meer van had ! Zo’n houding lost de kwesties van anarchie op. Zo leer je zonder gepalaver en gediscussieer dat de mens niet God is, dat je Hem moet gehoorzamen en je onderwerpen of dat je anders, als je heel de samenleving en de godsdienst het hoofd wil bieden, dan ook maar moet buitengaan en je maar zien te redden. Dat is dus de uiterste grens die als een zwaard van Damocles steeds boven het hoofd van je kind moet hangen. « Als je niet tevreden bent, ga dan maar weg. Ik zal je niet komen achternalopen. »

Dat weten alle broeders en zusters van onze communauteiten ook. Een broeder of een zuster die bekoord wordt tot opstandigheid weet heel goed dat hij of zij op mijn bureau zal moeten komen en dat ik zal zeggen : « Pak je koffer en vertrek nu meteen ! » En ik zal daar geen traan om laten. De vrees is het begin van de wijsheid. Het is een afschrikkende macht, zoals de dreiging van een kernoorlog.

EVOLUTIE IN DE BESTRAFFING

Het gezag moet evolueren met de leeftijd van het kind, van fysieke dressuur in de prille kindertijd tot morele dwang. De vader moet echter altijd lichamelijk de sterkere zijn. Een man moet aan sport doen, een vader moet in vorm blijven, het kind moet hem fysiek respecteren. Als de vader een schraal kereltje is, is dat zijn schuld niet, maar hij moet beseffen dat dit hem ietwat inferieur maakt, dat hij niet opgewassen is tegen zijn taak omdat hij niet in staat is om zijn zoon een rammeling te geven ; bij het groter worden zal zijn zoon een kracht tegenover hem zijn. Dat is niet denkbeeldig, ik vertel geen fabeltjes.

Er zijn huisvaders die beseffen dat hun zoon op 16, 17 jaar sterker zal zijn dan zij. Als zij hun zoon een lesje moeten leren en er slagen zullen vallen, beseffen zij : « Als hij mij slaat, weet ik niet wat doen. » Dat is niet normaal. Daarom moet een vader die niet sterk is en geen boks- of schermsport of iets dergelijks heeft gedaan, zich voornemen : « Ik moet mijn kind schrik inboezemen als het drie jaar is, om te vermijden dat het op zijn 17 jaar zijn hand opheft tegen mij of mijn vrouw... » Maar het is dus beter ook fysiek de baas te zijn, dat helpt je een pak vooruit.

Er moet in het gezin ook een soort gehoorzaamheidscode zijn vanaf de leeftijd van 10, 12 jaar : het opgroeiende kind moet weten dat die bepaalde zonde die bepaalde straf met zich meebrengt. Het weet dat een kleine zonde, een kleine fout, een lichte straf verdient ; is de fout zwaarder, volgt er een zwaardere straf. Dan beseft het dat zijn vader geen woeste gek is, maar dat hij rechtvaardig is.

De straf moet eerst lijfelijk zijn, later genezend, en ten slotte voorkomend.

De lijfstraf. Je bent betrapt op heterdaad : « Je hebt chocolade gestolen ? Dan krijg je geen dessert. Heel de week ! ». Of : « Je hebt tegen moeder gelogen ? Vanavond krijg je een pak voor de broek ! » Er moeten dus gradaties zijn. Je deed een zonde, dus krijg je een straf.

De genezende straf. Je krijgt een straf om je te genezen, om je een afschuw te geven voor je zonde zodat je na je straf zegt : « Dat mag ik niet meer doen. »

De preventieve straf. Het kind steelt niet, liegt niet tegen zijn moeder, spijbelt niet omdat het weet dat hem dat iets gaat kosten. De opvoeding is aan het lukken dank zij dit rechtvaardig en wijs gezag.

EEN WAARSCHUWEND EN RAADGEVEND GEZAG

Na de puberteit wordt het gezag van de vader een waarschuwend en raadgevend gezag. Wanneer de jongen en het meisje uit hun moeilijke jaren zijn, kan je ze niet meer als kleine kinderen behandelen en zijn slagen niet meer op hun plaats. Toch behoudt de vader zijn onbetwistbaar gezag, maar hij legt zijn beslissingen nu uit. De slaafse vrees verandert in kinderlijke vrees. Nu is het kind bang om zijn vader verdriet te doen, bang om zijn vader erg te ontstemmen, maar in het achterhoofd blijft altijd de gedachte : « Wat zal hij doen ? »

Sint-Ignatius zegt, in de lijn van heel de christelijke theologie, volkomen terecht dat de kinderlijke vrees (de vrees zijn vader te beledigen) de slaafse vrees (de vrees voor slagen) niet mag doen vergeten, zodat een zoon een soort heilige schrik voor zijn vader blijft hebben. Zijn vader en God, dat is voor hem één begrip. Het kind bevindt zich voor zijn vader als voor een transcendent wezen. Eerst is er de schrik voor de woede van zijn vader, enkele jaren later voor het verdriet van zijn vader, nog enkele jaren later voor het verdriet dat zijn vader gehad heeft en voor de verminderde achting die de zoon van de vader krijgt en waaraan hij een enorm belang hecht.

Het kind moet dit al kunnen lezen op het gezicht en in het gedrag van zijn moeder. Het weet als het naar haar reactie kijkt, hoe vader de dingen zal opnemen.

Tegelijkertijd moet ik jullie zeggen dat, parallel met deze rechtvaardigheid, het heel goed is dat de vader zijn kinderen aanmoedigt en dat zijn gestrengheid soms gematigd moet worden. Men zegt dat een goede ruiter nooit zijn paard streelt. Doet hij dat wel, dan zal het op een dag een zijsprong maken. Maar het kind heeft wel af en toe een kleine streling nodig, wat het voor de rest van zijn leven zal bijblijven.

Ik vertel een anekdote uit mijn eigen leven. Ik was achttien. Op een dag in de vakantie schoof ik met mijn broers aan tafel aan. Mijn vader bekijkt onze handen en merkt dat ze erg vuil zijn. « Jullie hebben je handen niet gewassen voor het eten ? Jullie jongens hebben echt geen overdreven gevoel voor properheid ! », zegt hij op effen toon. Stilte... « Behalve Georges ! » Ik was blij dat papa me een compliment gaf. En bij mezelf dacht ik : « Hij vergist zich echt wel, de mijne zijn nog vuiler dan die van de anderen. » Maar ik ben nog altijd gelukkig met dat compliment van mijn vader ! Op een andere dag stond ik samen met vader op de kade van de Penfeld, een rivier bij de scheepsbasis van Brest. Men was de loopkraan aan het openen. Tientallen zeelui stonden aan de kaapstander te draaien. Er voer een pantserschip in de Penfeld, het was een buitengewoon spektakel. Papa vroeg : « Hoe werkt zo’n kaapstander, denk je ? » Stilte. Dan probeerde ik uit te leggen hoe het ding werkte, de as, de raderen. Toen ik zweeg, zei papa : « Je bent een goede ingenieur, het is exact zoals je het uitlegt. »

HET GEZAG IS HEILIG

Ik vertel dat omdat er vaders zijn die hun grote zonen verbieden te roken, die hen onafgebroken in toom houden zonder hen ooit het gevoel te geven dat zij hen op-voeden, dat wil zeggen vrij maken. Ik vind het bv. heel goed dat een vader zelf zijn zoon leert auto rijden, zo vroeg mogelijk. Een vader moet soms zijn vertrouwen in zijn kinderen tonen, hen al eens kunnen prijzen, want zijn gezag wordt groter naarmate hij ook aandacht heeft voor de goede dingen die het kind doet, als tegengewicht tegen de harde behandeling die hij soms verplicht is te geven.

Zoals je ziet staan de lofprijzingen van mijn vader in mijn geheugen gegrift. Dat is omdat zij zo zeldzaam waren !

Het gezag van de vader als een waarschuwend en raadgevend gezag blijft van kracht tijdens de volwassen leeftijd. Wij blijven altijd onder het gezag van onze vader. Ik mag zeggen dat ik mijn vader vereerd heb en gevreesd tot aan het einde van zijn leven. En nooit heb ik gedacht : « Nu ben ik volwassen, nu ben ik vrij en trek ik mij niets meer van mijn vader aan ! » Neen, nooit kan je je vader beschouwen als je gelijke, je kameraad, je vriend. Net zoals dat met een leraar het geval is. Het gezag is een geschenk van God, het is heilig.

Dat is wat ik wilde zeggen over de vader...

Op een dag had mijn moeder me voor iets gestraft en ik besloot dat, als het zo zat, ik niet meer zou praten ! En zo gebeurde het : aan het ontbijt, ’s middags, bij het avondmaal. De volgende ochtend was ik aan mijn vakantiewerk bezig op mijn kamer, wat altijd lang duurde bij mij. Moeder kwam binnen met enkele handdoeken en zakdoeken die ze gestreken had en in mijn kast kwam leggen. Ik deed alsof ik aan het werken was. Zij legde het linnengoed in de kast en ik dacht : « Wat gaat er nu gebeuren ? » Ze keerde zich naar mij om en zei :

« Ben je aan het mokken ? »

« Neen, ik mok niet ! »

« Jawel, je mokt wel ! Gaat dat lang duren ? »

Stilte.

Toen zei ze : « Bedank God voor je moeder en hoop dat je ze nog lang bij je zal hebben, want als ze dood is, zal er niemand meer zijn om je eens flink de waarheid te zeggen ! »

Daarop ging ze naar buiten. Het is me bijgebleven. En God zij dank is ze nog lang blijven leven !

Abbé Georges de Nantes
Hij is verrezen ! nr. 86, maart-april 2017