Pater Hubert Jongen 
apostel van het Rijk van Maria

«BID voor mij tot Onze-Lieve-Vrouw van Fatima, ik zal er u dankbaar om zijn », zei pater Hubert Jongen, Nederlands montfortaan, tot onze vrienden van de Vlaamse CRC toen die hem op 4 januari 1996 bezochten te Vroenhof (Valkenburg aan de Geul), in Nederlands Limburg. Zichtbaar uitgeput door zijn onafgebroken apostolische arbeid in België, Oostenrijk en Brazilië wachtte hij op het ogenblik dat Onze-Lieve-Vrouw hem zou komen halen. En op 26 augustus van vorig jaar, op honderdjarige leeftijd, is zijn ziel naar zijn hemelse Koningin opgestegen.

Bij hun bezoek ondervroegen onze vrienden hem over de strijd die hij gedurende de jaren 1940 op een zeer bekwame manier gevoerd heeft ten gunste van Fatima, waarbij hij ook de theorieën van pater Edward Dhanis, s. j., weerlegde. Zijn kritiek was doorslaggevend : ze brengt de dwaling aan het licht van hen die de Belgische jezuïet nog altijd blijven beschouwen als een « uitmuntend specialist » van Fatima, zoals kardinaal Ratzinger in zijn Theologisch commentaar op het Geheim.

TEN DIENSTE VAN DE KONINGIN

Als grote bewonderaar van priester Poppe was pater Jongen in de jaren dertig te Leuven zeer actief in de schoot van de Werken van Maria : naast predikant en leider van bedevaarten was hij ook de spilfiguur van het nieuwe tijdschrift Middelares en Koningin en redactiesecretaris van De Standaard van Maria.

Pater Hubert Jongen, montfortaan (1907-2007), op 89-jarige leeftijd. Vóór hem op de tafel het boek van broeder François, « Fatima, joie intime, événement mondial », dat de KCR-redactie hem bij haar bezoek aanbood.

In die tijd bestond in ons land een grote verering voor Onze-Lieve-Vrouw van Fatima, want het was door op haar tussenkomst een beroep te doen dat kanunnik Dessain in 1930 de bekering van koningin Astrid bekwam : haar afzwering van de lutherse ketterij en haar katholieke geloofsbelijdenis.

Tijdens de oorlog slaagde pater Jongen er in, ondanks het gebrek aan papier, om zijn twee tijdschriften met vaste regelmaat te laten verschijnen, en daarna nam hij veelvuldig initiatieven om hun verspreiding te bevorderen ; de oplage bereikte in 1946 tweehonderdvijftigduizend exemplaren.

Omdat Paus Pius XII in 1942 de soevereiniteit van de Maagd Maria over de wereld had afgekondigd door deze toe te wijden aan haar Onbevlekt Hart, predikte pater Jongen het « rijk van Maria » als « een concreet ideaal waarvan de verwezenlijking nabij is ».

Nochtans bemerkte hij in welke mate onze democratische en seculiere maatschappij onder de invloed van de Prins van deze wereld stond : « Hoeveel zielen gaan eeuwig verloren door de funeste politiek van de regeringsleiders ! Hoeveel zielen vallen er in de hel omdat zij in de scholen zijn opgevoed in haat tegenover de godsdienst ! » (Troost uw Moeder ! 1944, p. 77).

Zijn brochure Ten dienste van de Koningin (1946, 48 bladzijden) was zijn manifest : « De enen willen bouwen op de Verenigde Naties, de anderen op het socialisme, het communisme, de anarchie. Maar dat alles blijkt zo broos te zijn. Het bouwwerk stort in nog voor de fundamenten afgewerkt zijn. » En hij gaat verder : « Het uur van de beslissende keuze heeft geslagen : Christus of Satan, de deugd of de zonde ? God heeft een voorwaarde verbonden aan het rijk van Christus. Montfort geeft deze voorwaarde aan vanaf de eerste zin op de eerste bladzijde van zijn prachtige Uiteenzetting over de ware devotie : “ Door de Allerheiligste Maagd Maria is Jezus in de wereld gekomen, en het is ook door haar dat Hij moet heersen over de wereld. ” Propagandist, begrijp je wat dit wil zeggen ? Je moet bezield zijn door de diepe overtuiging dat de realisatie van het rijk van Maria absoluut gewild is door God. »

Pater Jongen predikte de « volmaakte toewijding » aan de H. Maagd : « Ik heb mij aan Maria toegewijd. Ik ben daardoor haar eigendom geworden, haar dienaar. Welnu, de dienst van Maria is een militaire dienst. Want ze is door God belast met het verpletteren van de kop van de Slang. Ze kwijt zich van die opdracht door toedoen van haar “ ras ”, dat wil zeggen van haar gelovige kinderen en dienaren. Zij zijn de hiel van de Vrouw, het werktuig van haar triomf over de vijand. »

De geesten en de harten wou hij veroveren via de pers : « Onze vijanden geven ons in dit opzicht lessen. In de achttiende eeuw wilden de vrijdenkers in Frankrijk de Revolutie ontketenen. Wat doen ze ? Ze bedienen zich van de pers. Terwijl er in 1779 slechts eenenveertig kranten bestonden, verschenen er tussen 1789 en 1793 duizendvierhonderd ! En de Franse Revolutie overtrof al hun verwachtingen. “ Er bestaat geen krachtiger hefboom om de massa in opstand te doen komen, en om haar belangen en passies te doen gelden, dan de pers ”, zei Mgr. Freppel.

« Als onze beweging in enkele jaren tijd zo’n aanzienlijke uitbreiding heeft gekend, dan is dit omdat onze propagandisten onze mariale uitgaven zo breed verspreid hebben. België bezit een mariaal klimaat dat misschien uniek is in de wereld. Propagandist, waardeer het tijdschrift ! Lees je tijdschrift ! Bewaar het ! En bovenal : verspreid het tijdschrift ! »

En hij besluit : « Op die manier zal onze falanx van propagandisten een nieuwe en prachtige bijdrage hebben geleverd aan de verwezenlijking van de belofte van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima : “ Mijn Onbevlekt Hart zal zegevieren ”. »

Het was vanaf 1942, door de verschrikkingen en de ellende van de oorlog, dat men de draagwijdte van de boodschap van Fatima beter begon te begrijpen. Niettemin werd het tweede deel van het Geheim – dat door zuster Lucia in haar « Herinneringen » openbaar gemaakt was en dat aankondigde dat « Rusland zijn dwalingen in de wereld zou verspreiden » – door Rome vervormd om mee te heulen met de liberale democratieën die samenwerkten met de Sovjets. Don Luigi Moresco had met de goedkeuring van Pius XII de woorden van Onze-Lieve-Vrouw vervangen door vage en dubbelzinnige formuleringen die zowel Nazi-Duitsland als het bolsjevistische Rusland wilden viseren.

Terwijl men in de grootste verwarring verkeerde, bracht pater Jongen opheldering door de twee versies van het Geheim te publiceren : de « door Rome toegestane (sic) versie » en de « originele tekst ». Hij reproduceerde ze in zijn werk Onze-Lieve-Vrouw van Fatima, missionaris van God ! (Leuven, 1944), dat – net als de boeken van de Portugees kanunnik Barthas – een zeer grote oplage kende : meer dan honderdduizend exemplaren op twee jaar tijd, van 1944 tot 1946.

Maar Jongen deed beter dan Barthas : vanaf dat tijdstip verspreidde hij de eerherstellende devotie van de eerste zaterdagen van de maand, meer bepaald in zijn boek Troost uw Moeder (1944, 175 bladzijden), dat het eerste werk was over deze door Onze-Lieve-Vrouw gevraagde devotie.

CONTROVERSE MET PATER DHANIS

In 1944 stelde pater Jongen zijn privé–bibliotheek over Fatima ter beschikking van de jezuïet pater Edward Dhanis, hoogleraar in de theologie te Leuven. Enkele maanden later publiceerde Dhanis, tot ontsteltenis van de montfortaan, twee lange artikels in het tijdschrift « Streven » waarin hij insinueerde dat zuster Lucia in haar « Herinneringen » de verschijningen van 1917 had vervormd omdat ze de neiging zou hebben tot onbewust fantaseren. Hij liet zelfs verstaan dat de zieneres verhalen over de verschijningen van het Heilig Hart had geplagieerd.

Met betrekking tot het visioen van de hel en de als buitensporig middeleeuws beoordeelde beschrijving ervan schreef de Belgische jezuïet : « De zieners hebben op zeer intense wijze kennis gemaakt met de gruwel van de zonde en van de verdoeming, en deze kennis heeft, beetje bij beetje, een visioen in hun verbeelding opgeroepen » (Streven, 1944, p. 197).

Wat de “ politieke ” voorspelling van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima betreft, deze was voor Dhanis onaanvaardbaar en verkeerd. Was het Rusland van Stalin niet de speerpunt geweest van de “ Kruistocht van de democratieën ” tegen het enige échte gevaar, dat van Nazi-Duitsland en het fascisme ? Dus had de Heilige Maagd onmogelijk kunnen spreken over de “ dwalingen van Rusland ”. De uitdrukking zou pas uit de pen van Lucia gekomen zijn als gevolg van een emotionele schok die ze ervoer in 1936, bij de bolsjevistische revolutie in Spanje.

In drie artikels in De Standaard van Maria kloeg pater Jongen met kracht de onbetrouwbaarheid van Dhanis en de waardeloosheid van zijn geschiedkundige kritiek aan.

« Men kan zich afvragen of het verantwoord is een kritiek te schrijven over een algemeen aanvaarde lezing van de gebeurtenissen van Fatima, alléén “ in verband met de gepubliceerde bronnen ”. Er zijn immers zóveel bronnen die niet gepubliceerd zijn en toch de grootste waarde hebben. Wij denken bijvoorbeeld aan het kanoniek proces van de verschijningen ; aan de verslagen van het verhoor van Lucia, de familie van de zieners en vele andere getuigen door de Bisschoppelijke Commissie ; aan de vier rapporten van de zienster die zij schreef in 1936–1937 en 1941 ; aan haar correspondentie met de Bisschop van Leiria aangaande de feiten van Fatima.

« Met al deze belangrijke elementen houdt Prof. Dhanis geen rekening, omdat hij er niet van op de hoogte is. »

Vermelden we onmiddellijk dat de jezuïet, die door de bisschop van Leiria naar Portugal uitgenodigd werd om de “ niet gepubliceerde bronnen ” te komen bestuderen, dit altijd geweigerd heeft.

Pater Jongen vervolgde :

« Wij staan hier immers voor een reeks feiten die algemeen aanvaard worden. Hun geloofwaardigheid wordt rechtstreeks of onrechtstreeks gewaarborgd door personen van groot moreel gezag. Die personen beschikken over alle gegevens nodig om zich een oordeel over de feiten in kwestie te vormen. Dit oordeel is positief, dit wil zeggen het is niet twijfelachtig, maar besluit tot de volkomen betrouwbaarheid van Fatima, zoals het thans wordt voorgesteld. En niemand komt daartegen op. Niemand, behalve P. Dhanis. Hij raadpleegt enkele boeken, waarvan hij erkent dat ze kritisch niet op hoog peil staan – waarin hij trouwens gelijk heeft – en gaat op zijn beurt de feiten van Fatima onderzoeken. De inlichtingen waarover hij beschikt kunnen het in de verste verte niet halen bij die van degenen die de geloofwaardigheid van Fatima waarborgen. Op deze gebrekkige inlichtingen nu gaat P. Dhanis zijn onderzoek baseren. Is dit werkelijk een bewijs van “ gezond kritische geest ” ?

« Gezonde kritiek vereist ons inziens dat men, als men de algemeen aanvaarde lezing van bepaalde feiten in twijfel trekt, even goed op de hoogte is als degenen die deze lezing in de wereld brachten. Zolang men minder goed op de hoogte is, kan men zeker persoonlijk voorbehoud maken, maar in het publiek moet men zwijgen.

« Een studie als die van P. Dhanis geeft te veel en te weinig. Te veel om nog in Fatima te geloven. En te weinig om gans dit wonder gebeuren te verwerpen. Men voelt zich na zo’n lezing onbehaaglijk. En voor de godsvrucht van de doorsneelezer heeft Fatima daarna niet veel meer te betekenen » (Standaard van Maria, 1946, pp. 181-186).

ONDERZOEK IN PORTUGAL

Na de oorlog begaf pater Jongen zich naar Spanje en Portugal om de getuigen te ondervragen en de documenten te onderzoeken op alle door pater Dhanis betwiste punten.

Op 1 januari 1946 werd de montfortaan te Leiria ontvangen door Mgr. da Silva, « met een hartelijkheid die even groot was als zijn eenvoud. Hij stond ons vervolgens toe om de handschriften van Lucia in te kijken. Meer dan een maand zijn wij zijn gast geweest.

« Wij hebben tevens gelegenheid gehad onze moeilijkheden voor te leggen aan personen die bijzonder goed van het Fatima-gebeuren op de hoogte zijn. Bijvoorbeeld Dr. Formigao, die op last van het Patriarchaat van Lissabon meerdere verschijningen als ooggetuige bijwoonde en de zieners herhaaldelijk ondervroeg. Ook Dr. Galamba, die in de geschiedenis van de door Lucia geschreven rapporten een belangrijke rol speelde, en Dr. Carlos de Azevedo, die Lucia van kindsbeen af gekend en gevolgd heeft » (Standaard van Maria, 1946, p. 190).

De toegewijde montfortaan ondervroeg bovendien de ouders van Francisco en Jacinta, de oudste zus van Lucia, dokter Preto die Jacinta verzorgde in het ziekenhuis van Ourem, Moeder Godinho, alsook getuigen van het zonnewonder.

Bovendien gaf Mgr. da Silva hem de toelating de boodschapster van de Hemel, zuster Maria-Lucia van Smarten, te ontmoeten in haar klooster van de Zusters Dorotheeën, te Tuy, op 3 en 4 februari 1946.

« Lucia was afwezig », vertelt pater Jongen, « om catechismus te geven in het stadje. Behalve haar moedertaal spreekt zij vloeiend Spaans. De zienster doet veel goed aan de kleinen en aan allen die met haar in aanraking komen.

« Ik ondervraag lange tijd de overste van het klooster. Het is de eerste keer dat zuster Lucia een Portugese als overste heeft. » Het ging hier om Moeder Cunha Mattos. « Men had haar aanbevolen niet over de verschijningen te praten met de zienster. Maar toen deze laatste de devotie van haar overste voor Onze-Lieve-Vrouw van Fatima had opgemerkt, sneed ze zelf het onderwerp aan. Ze overhandigde haar het Dagboek dat zij uit gehoorzaamheid had geschreven. Lucia wilde geen geheimen hebben, zelfs geen intieme geheimen voor haar die de Voorzienigheid haar als Moeder en gids gegeven had.

« Dat is wat de zienster kenmerkt : een hartstochtelijke cultus van de waarheid. Met die liefde voor de waarheid gaat bij haar samen de verachting van alle menselijk opzicht. Zij verafschuwt alles wat zweemt naar gemaaktheid of berekening. Een typerend feitje. Men verwittigde haar dat de pater uit België die was aangekondigd, in de spreekkamer wachtte, en stelde haar voor een ogenblik uit te kiezen dat de andere zusters haar niet zouden zien wanneer zij naar de spreekkamer ging.  Waarom toch ?  was het antwoord.  De Bisschop heeft het goed gevonden, Moeder Overste eveneens. Waarom dan niet recht door zee ? 

« Bij de eerste begroeting meenden wij een uitdrukking van schuwheid op het bleke gelaat van de zienster te bespeuren. Toen zij echter had plaats genomen was hiervan niets meer te zien. Zij praatte niet uit zichzelf, maar antwoordde op alle vragen met de grootste openhartigheid en alle gewenste bijzonderheden. Als de eenvoud kon spreken, zou hij spreken als Lucia » (Middelares en Koningin, 1946, pp. 12-13).

VIER GESPREKKEN MET ZUSTER LUCIA

« Ik neem mijn potlood om een paar aantekeningen te maken. Lucia ziet dadelijk dat het niet scherp is. Zij neemt haar mes en maakt er een punt aan. We vragen haar :

– Bent u zeker, helemaal zeker, dat de Engel u verschenen is ?

– Ik heb hem gezien.

« Ze sprak het woord “ gezien  uit met de kalmte, de vrede, de natuurlijkheid waarmee iemand zou zeggen dat hij de zon heeft zien op- of ondergaan. In die vier woorden klonk zoveel overtuiging dat zij de meest kritische zouden bevredigd hebben.

– Heeft de Engel werkelijk gezegd :  Ik offer u op... de godheid van Jezus Christus  ?

– Ja.

– Volgens sommigen zou dat een innovatie zijn in het spraakgebruik van de Kerk. Volgens hen moet u zich hier vergissen.

– Misschien heeft de Engel zich vergist ! is het schalkse antwoord.

– Maar is het niet mogelijk dat u zich vergist hebt ? Zou het niet kunnen dat u de juiste woorden van de Engel vergeten bent ?

– Wij zijn onmiddellijk na de verschijning van de Engel begonnen met het bidden van de gebeden die hij ons geleerd had.

– Ik meen in een verhoor gelezen te hebben dat Onze-Lieve-Vrouw bij haar verschijningen de handen gevouwen hield, maar dat Zij ze telkens uitstrekte als Zij sprak.

– Dat is niet waar. Alleen bij de eerste, tweede, derde en zesde verschijning spreidde Zij de handen uit, en wel op het einde.

« En de zienster herhaalt het gebaar van Onze-Lieve-Vrouw bij de derde verschijning. Zij tracht duidelijk te maken hoe de stralen uit de hand de grond doorboorden en vertelt :

– De grond opende zich, en wij stonden als het ware boven de hel, gelijk iemand aan het strand boven de zee staat.

« Onwillekeurig neemt haar gelaat een uitdrukking aan van afgrijzen, wanneer zij aan dit visioen terugdenkt.

– In een brief aan uw geestelijke leider van 1928 schrijft u dat Onze-Lieve-Vrouw u tijdens de tweede verschijning gezegd heeft :  Hij wil op de wereld de godsvrucht vestigen tot mijn Onbevlekt Hart. Aan hem die deze godsvrucht omhelst, belooft Hij de zaligheid. Deze zielen zullen door God bemind worden als sierbloemen welke door mij bij zijn troon geplaatst zijn.  In latere rapporten hebt u deze belofte niet ingelast. Hoe moeten wij dat verklaren ?

– Toen ik deze laatste rapporten schreef, heb ik daar niet aan gedacht.

– Heeft Onze-Lieve-Vrouw bij de tweede en derde verschijning werkelijk gezegd :  mijn Onbevlekt Hart  ?

– Ja.

– Dan wist u toen dus al dat die Dame Onze-Lieve-Vrouw was ?

– Ofschoon Zij het ons pas uitdrukkelijk zei bij de laatste verschijning, waren wij vanaf de eerste verschijning overtuigd dat het Maria was.

– Heeft Onze-Lieve-Vrouw bij de eerste verschijning gezegd dat de ziel van dat meisje in het vagevuur moest blijven tot aan het einde van de wereld ?

« Onmiddellijk en beslist komt het antwoord :  Ja. 

– Waarom hebben vele auteurs dat niet weergegeven ?

– Men heeft er ons opmerkzaam op gemaakt dat dit pijnlijk was voor de familie van de afgestorvene.

– Wanneer heeft u  de toelating van de hemel ontvangen, zoals u het uitdrukt in uw rapporten, om het Geheim te openbaren ?

– In 1927, hier te Tuy, in de kapel. Deze toelating sloeg niet op het derde deel van het Geheim.

– Heeft u erover gesproken met uw biechtvader ?

– Ja, onmiddellijk.

– Spijtig dat het Geheim niet vóór de oorlog gepubliceerd is geworden. Zodoende had de voorspelling meer waarde gehad. Waarom hebt u het niet in ruimer kring bekend gemaakt ?

– Omdat niemand mij dat gevraagd heeft.

– Aan wie hebt u nog het geheim meegedeeld vóór de oorlog ?

– Aan onze Provinciale Overste, aan de Bisschop van Leiria en aan Dr. Galamba.

– Hebt u in het Geheim alleen de betekenis willen weergeven van hetgeen Onze-Lieve-Vrouw u gezegd heeft, of hebt u letterlijk haar woorden aangehaald ?

– Als ik mondeling over de verschijningen spreek, beperk ik mij tot de betekenis. Als ik schrijf, tracht ik alles letterlijk weer te geven. Ik heb het Geheim dus woord voor woord willen neerschrijven.

– Bent u zeker alles onthouden te hebben ?

– Ik denk het.

– Is het Geheim dus weergegeven in de volgorde waarin het u werd meegedeeld ?

– Ja.

– Heeft Onze-Lieve-Vrouw werkelijk gesproken van Pius XI ?

– Ja. We wisten toen niet wat Koning of Paus of Pius XI betekende, maar Onze-Lieve-Vrouw heeft wel degelijk gesproken van Pius XI.

– Maar de oorlog is niet begonnen onder Pius XI !

– De aanhechting van Oostenrijk bij Duitsland was de aanleiding daartoe. Toen het akkoord van München tot stand kwam, juichten de zusters omdat de vrede gered was. Maar ik wist wel beter.

– Volgens het Geheim heeft Maria gezegd :  Dan zal ik komen vragen ... Is Zij inderdaad iets komen vragen ?

– Ja, op 10 december 1925 verscheen mij Onze-Lieve-Vrouw met het Kindje Jezus in mijn kamer.

– Wat zei Onze-Lieve-Vrouw ?

–  Zie, mijn dochter, mijn hart omringd met doornen, waarmee de ondankbare mensen het elk ogenblik doorsteken vanwege hun godslasteringen en ondankbaarheden. Jij tenminste, tracht Mij te troosten door het vieren van de eerste zaterdagen. 

– Men heeft doen opmerken dat Onze-Lieve-Heer ongeveer in dezelfde bewoordingen de viering van de devotie tot het Heilig Hart gevraagd heeft aan de H. Margaretha-Maria Alacoque. Dat lijkt veel op een reminiscentie van Paray-le-Monial.

« Lucia lacht, en in haar lach klinkt de onschuld van een kind :

– Ik kan toch niet aan Onze-Lieve-Vrouw gaan zeggen hoe Zij zich moet uitdrukken !

– Vroeg Onze-Lieve-Vrouw u die godsvrucht te verspreiden ?

– Neen, maar wel bekend te maken.

– Hebt u nog aangedrongen bij de Bisschop van Leiria opdat hij de wens van Onze-Lieve-Vrouw omtrent de viering van de eerste zaterdagen zou verwezenlijken ?

– Ja.

– Waarom ? Was Onze-Lieve-Vrouw u opnieuw verschenen ?

– Neen, maar ik had er spijt van dat Maria’s wens niet vervuld werd. »

De zieneres haalde de herinnering op aan de theofanie van Tuy : « De Heilige Maagd vroeg de toewijding van Rusland aan het Onbevlekt Hart van Maria, door de Paus in vereniging met de Bisschoppen van de wereld.

– Heeft ze niet gesproken over de toewijding van de wereld ?

– Neen.

« Ik beschreef haar », vertelt pater Jongen, « de zo bloeiende mariale beweging in ons land. De naam van de zalige Montfort is haar niet onbekend. We trekken de aandacht van de zienster op de drie stellingen van Montfort : het rijk van Christus zal komen door het rijk van Maria, na de verspreiding in de wereld van de ware devotie. Ze reageert onmiddellijk :

– En na de bekering van Rusland. »

DE ZUIVERE WAARHEID

Van zodra hij terug was in Leuven publiceerde pater Jongen de verslagen van zijn gesprekken.

« Voor ons is het zeker dat alles wat Lucia in haar geschriften meedeelt de zuivere weergave is van de werkelijkheid » (Middelares en Koningin, 1946, p. 65).

Bovendien ging hij verder met de redactie van een reeks artikels onder de titel Mist over Fatima, waarin hij systematisch de tegenwerpingen van Dhanis beantwoordde.

Maar het vierde en de volgende artikels, waarvan de publicatie nochtans aangekondigd was, zijn niet verschenen in 1947. En het jaar daarop moest pater Jongen al zijn apostolisch werk te Leuven achterlaten : hij werd naar Salzburg, in Oostenrijk, gezonden. Pater Dhanis daarentegen werd in 1949 bevorderd tot hoogleraar aan de Gregoriana te Rome. Zo voltrok zich wat zuster Lucia op 20 september 1950 schreef aan een erg beproefde vriendin :

« Wat de vervolgingen en de tegenwerkingen betreft waarover u me spreekt en die oprijzen rond dit werk en rond uw persoon, wees daar niet door teneergeslagen. Het is het meest vanzelfsprekende teken dat dit werk van God is en dat het Hem eer brengt. Als dat niet zo was, dan zou de duivel het niet in die mate bestrijden. In plaats van dat het ons ontmoedigt, moet het ons integendeel kracht en moed geven om te vechten tot de overwinning. »

broeder François van Maria ter Engelen
Hij is verrezen ! nr. 33, mei-juni 2008