De prijs van de dialoog 
Vaticanum II en de boodschap van Fatima

Het Tweede Vaticaans Concilie had de triomf van Fatima kunnen betekenen : de toewijding van Rusland aan het Onbevlekt Hart van Maria door de Paus en de met hem in Rome verenigde bisschoppen, en de proclamatie van het dogma van Maria Middelares van alle genaden. Maar Joannes XXIII en na hem Paulus VI hadden met Vaticanum II heel andere plannen, en daarin was helemaal geen plaats voor de boodschap van Fatima.

VATICANUM II had de uitgelezen gelegenheid kunnen zijn om de toewijding van Rusland door de Paus en de met hem verenigde bisschoppen te volbrengen. « De goddelijke Voorzienigheid schonk de Paus met de samenroeping van het Concilie een uitzonderlijke kans om de gevraagde toewijding tot stand te brengen samen met alle bisschoppen die in Rome bijeen waren » (pater Antonio Maria Martins, Fátima e o Coraçao de Maria, 1984, p. 93).

Verschillende personen die Fatima in hun hart droegen lieten dan ook petities, ten voordele van de collegiale toewijding, onder de bisschoppen circuleren. Eén van deze personen was Emma Folon, de secretaresse van de Belgische afdeling van het Blauwe Leger ; zij zond elk van de 2500 Concilievaders, via de Vaticaanse post, de tekst van een oproep aan de H. Vader om de collegiale toewijding van Rusland aan het Onbevlekt Hart van Maria te volbrengen.

Op 3 februari 1964, twee maanden na het einde van de tweede zitting van het Concilie, overhandigde de aartsbisschop van Diamantina in Brazilië, D. Geraldo de Proença Sigaud, persoonlijk aan Paulus VI een smeekschrift dat ondertekend was door 510 bisschoppen uit 78 verschillende landen. « Ik voeg mijn stem toe », zo schreef de aartsbisschop, « aan de wens van een groot aantal prelaten die gedreven worden door een sterke hoop : dat wij [door de toewijding] de vrede zullen verkrijgen voor onze onrustige tijd, dat wij de diepere oorzaken van de geloofsafval van ons zullen verwijderen, dat wij de bekering zullen verkrijgen van hen die de kant van het communisme gekozen hebben, dat wij de tussenkomst zullen verkrijgen van Haar die helemaal alleen alle ketterijen over de hele wereld vernietigd heeft en dat wij de vrijheid van de Kerk zullen kunnen herstellen in de landen waar zij vervolgd wordt... » (aangehaald in Voz da Fátima, nr. 496, jan. 1964).

Tijdens de derde zitting van het Concilie, in de herfst van het jaar 1964, verzamelde Mgr. de Proença Sigaud nog eens 250 nieuwe bisschoppelijke handtekeningen voor dit smeekschrift.

Toen in de conciliaire aula gediscussieerd werd over het hoofdstuk dat betrekking had op de Maagd Maria, op 16 september 1964, stelde kardinaal Wyszinski het memorandum voor dat hij in naam van zeventig Poolse bisschoppen aan Paulus VI gericht had ; één van de verzoeken in dit memorandum was de toewijding van de Kerk en van de wereld 1 aan de Allerheiligste Maagd Maria door de H. Vader en alle katholieke bisschoppen.

Enkele ogenblikken later beëindigde Mgr. Mingo, bisschop van Monreale op Sicilië, zijn tussenkomst met de vraag « om op de sluitingsdag van Vaticanum II de toewijding van de Kerk, de wereld en in het bijzonder Rusland aan het Onbevlekt Hart van de H. Maagd Maria te hernieuwen. Alle christengelovigen verwachten deze toewijding van ons, en ze zal zeker behagen aan de Maagd en Moeder Gods, middelares van alle genaden » (Acta vol. III, pars I, p. 465).

’s Anderendaags, op 17 september, sloot Mgr. Rendeiro, bisschop van Faro in Zuid-Portugal, zich in naam van het voltallige Portugese episcopaat aan bij het memorandum van kardinaal Wyszynski.

Al deze voorbeelden maken duidelijk hoe sterk de stroming was die de door de Hemel gevraagde toewijding tijdens het Concilie wilde realiseren. Alles hing nu af van de Paus.

Paulus VI was in 1964 volop bezig met het afremmen van de stormloop van de voorstanders van het aggiornamento van de Kerk. Hij wou de vele Concilievaders geruststellen die met grote bezorgdheid toekeken hoe de progressistische minderheid de meest dwaze leerstellingen propageerde en aan het Concilie opdrong. In die context riep hij in zijn slottoespraak van 21 november 1964 Maria uit tot “ Moeder van de Kerk ”, en vervolgens hernam hij – maar in sterk afgezwakte termen – de formule waarmee zijn voorganger Pius XII op 31 oktober 1942 de wereld had toegewijd aan het Onbevlekt Hart van Maria. E. H. René Laurentin : « Paulus VI hernieuwt de toewijding niet formeel, hij herinnert er enkel aan : hij gebruikt het werkwoord “ in herinnering brengen (commemorari). Hij vertrouwt de mensheid toe aan de bescherming van de Maagd : hij gebruikt het woord “ toevertrouwen ” (committimus) en herneemt dus niet het woord “ toewijden ” (consacramur) uit de formule van Pius XII » (Revue des sciences philosophiques et théologiques, 1966, p. 499).

Pater Alonso merkte terecht op dat er op 21 november 1964 “ iets essentieels ontbrak ” aan de vervulling van de collegiale toewijding van Rusland : namelijk precies “ de toewijding van Rusland ” ! (Fatima ante la Esfinge, 1979, p. 115).

De reden is zonneklaar : tijdens het Tweede Vaticaans Concilie hebben Joannes XXIII en na hem Paulus VI niet willen antwoorden op de vragen van Onze-Lieve-Vrouw omdat de doelstellingen die zij met het Concilie voor ogen hadden niet strookten met de boodschap van Fatima.

HET CONCILIE VAN JOANNES XXIII

Om aan te tonen dat de geest van het conciliaire aggiornamento volledig tegengesteld was aan de geest van de openbaringen van Fatima moeten we beginnen met de oriëntaties in herinnering te brengen die Joan-nes XXIII aan zijn Concilie gaf.

We zeggen met opzet “ zijn ” Concilie omdat Joannes XXIII nooit bekend gemaakt heeft welke prelaten hem gesuggereerd hadden om een oecumenisch Concilie bijeen te roepen. In zijn Dagboek van mijn ziel heeft hij zelfs durven schrijven dat niemand hem ooit dit verzoek had voorgelegd. Hij wou dat zijn beslissing om een dergelijke hoge vergadering bijeen te roepen zou lijken op een persoonlijke gedachte, een ingeving van de Hemel, een inspiratie van de H. Geest.

Maar hij heeft zoveel verschillende en tegenstrijdige versies van de omstandigheden van deze “ inspiratie ” gegeven dat zelfs Peter Hebblethwaite, zijn biograaf (en hagiograaf !), een verklaring  noodzakelijk achtte : « Zijn geheugen speelde hem duidelijk parten... Wat hij wou dat men zou geloven in verband met het Concilie is niet hetzelfde als wat werkelijk gebeurd is » (John XXIII, the Pope of the Council, p. 348).

Wat is er dan in werkelijkheid gebeurd ?

In de nacht van 27 oktober 1958, tijdens het conclaaf dat een opvolger voor Pius XII moest kiezen, kreeg kardinaal Roncalli in zijn cel in de Sixtijnse kapel het bezoek van de kardinalen Ottaviani en Ruffini. Deze laatsten waren zich zeer goed bewust van de dreigingen die boven de Kerk en het geloof hingen. Zij deden kardinaal Roncalli, wiens uitverkiezing op de troon van Petrus op dat ogenblik leek vast te staan, het voorstel om op het programma van zijn pontificaat de bijeenroeping van een oecumenisch Concilie te plaatsen (Hebblethwaite, pp. 312-313). Zes dagen later, op 2 november, sprak kardinaal Ruffini er opnieuw over met de pas gekozen Paus. « Het eerste document dat melding maakt van een Concilie dateert van 2 november », schrijft Hebblethwaite. « Na kardinaal Ruffini in audiëntie ontvangen te hebben noteert [Paus] Joannes dat zij gediscussieerd hebben over de mogelijkheid om een Concilie samen te roepen. »

De bijeenroeping van een Concilie werd dus aan de Paus gevraagd door traditionalistische bisschoppen als een remedie tegen de oprukkende geloofsafval.

Maar het “ illuminisme ” waarmee Joannes XXIII graag te koop liep, liet hem toe om hun suggestie voor zijn eigen rekening te hernemen en zich vervolgens af te zetten tegen hun “ reactionaire ” bekommernissen. Hij gaf de oecumenische vergadering een hoogst ongewoon en totaal nieuw doel : het aggiornamento van de Kerk doorvoeren, om Haar aan te passen aan de moderne wereld.

In de openingstoespraak van Vaticanum II die de Paus op 11 oktober 1962 hield, veroordeelde hij op een autoritaire manier « de onheilsprofeten ». Daarmee stelde hij onrechtstreeks de profetieën van de Maagd van Fatima in een ongunstig daglicht en nam hij een standpunt in dat volkomen tegengesteld was aan het Derde Geheim :

« Het gebeurt vaak dat onze oren, in de dagelijkse uitoefening van ons apostolisch ministerie, gekwetst worden bij het vernemen van wat sommigen zeggen. Ofschoon zij getuigen van een vurige godsdienstijver, geven deze personen toch niet genoeg blijk van de juiste maat en van een voorzichtig oordeel bij het onderzoeken van de toestand. In de huidige toestand van onze samenleving zien zij slechts puinhopen en rampen 2. Zij beweren dat onze tijd, in ver-gelijking met vroegere eeuwen, steeds slechter wordt. Zij gedragen zich alsof zij niets hebben geleerd uit de geschiedenis, die toch de leermeesteres van het leven is. Zij leven in de illusie dat ten tijde van vroegere concilies alles verliep tot volle triomf van de christelijke leer, van het christelijke leven en van de rechtmatige vrijheid van de Kerk. »

Abbé de Nantes gaf op deze uitval in 1996 volgend commentaar : « Dit is pure kwaadsprekerij. De onheilsprofeten putten hun hele ervaring en wijsheid uit de lessen van het verleden, terwijl de geluksprofeten hun utopieën bouwen in een toekomst die ze naar hartelust manipuleren. De geluksprofeten van de jaren zestig – en ze waren met velen – zijn vandaag de dag compleet vergeten. Veertig jaar na het Concilie krijgen de onheilsprofeten gelijk : oorlogen, hongersnood, de “ pest ” die aids heet en vervolgingen tegen de Kerk. »

« Wij zijn van mening », vervolgde Joannes XXIII, « dat wij het in het geheel niet eens kunnen zijn met deze onheilsprofeten, die altijd rampzalige gebeurtenissen voorspellen, alsof het einde van de wereld voor de deur staat. »

« Nochtans is dàt de handelwijze geweest van talloze gecanoniseerde heiligen », aldus abbé de Nantes, « in het spoor van Sint-Paulus, die precies door de aankondiging van rampen geweldige bekeringsbewegingen op gang gebracht hebben, voor de redding van de zielen. En zo deed ook Onze Heer Jezus Christus, in de lijn van zijn Voorloper, Joannes de Doper, een onheilsprofeet... Van Jeremias tot Onze-Lieve-Vrouw van Fatima zijn de enige betrouwbare geluksprofetieën diegene die een beloning aankondigen na heilzame beproevingen (Jer. 30-31), een bevrijding na een harde ballingschap (Is. 40-55), een regen van genade bekomen door het Onbevlekt Hart van Maria ten gunste van een volk dat gehoorzaamt aan haar vragen. » 3

In het vervolg van zijn toespraak maakte de Paus een allusie op de vervolgingen die « een groot aantal bisschoppen » moest ondergaan. Inderdaad zaten meer dan 80 bisschoppen uit de landen van het Warschaupact, Noord-Viëtnam, China en Noord-Korea in de gevangenis. Maar Joannes XXIII wees op geen enkele manier op de oorsprong van deze vervolgingen. Hij sprak met geen woord over het communisme noch over het gevaar dat ervan uitging voor de Kerk en de christenheid. De reden was dat hij op dat ogenblik al gebonden was door de geheime verbintenissen die hij aangegaan was met het patriarchaat van Moskou.

HET STILZWIJGEN VAN HET VATICAAN OVER HET COMMUNISME

Het communisme dat was de Goelagarchipel, het netwerk van Sovjet-concentratiekampen waarin naar schatting 28 miljoen dwangarbeiders terechtkwamen en miljoenen het leven lieten. Maar "het grootste concilie aller tijden" sprak geen woord over de grootste onmenselijkheid aller tijden.

De stappen die Joannes XXIII ondernomen had om Russisch-orthodoxe waarnemers het Concilie te laten bijwonen, waren eerst gestuit op de openlijke vijandigheid van de officiële Russisch-orthodoxe Kerk, die immers ondergeschikt was aan de geheime dienst KGB. Kardinaal Bea, de voorzitter van het Secretariaat voor de Eenheid, had bij zijn eerste voorzichtige contacten bot gevangen. Onder de titel Non possumus was in mei 1961 een artikel verschenen in het tijdschrift van het patriarchaat van Moskou, waarvan één zin aan duidelijkheid niets te wensen overliet : « In de huidige voorstellen van katholieke personaliteiten in verband met de christelijke eenheid kan men niets anders zien dan een poging om het gezag van Rome over de orthodoxe Kerk uit te breiden » (aangehaald door Antoine Wenger, Vatican II, chronique de la première session, 1963, p. 207).

Zo toonden de Russisch-orthodoxen dezelfde verharding als in de tijd van het Eerste Vaticaans Concilie : in 1869 hadden zij de oproep van de Z. Pius IX verworpen, die op het Concilie de katholieke bisschoppen had uitgenodigd maar ook « alle bisschoppen van de Oosterse ritus die niet in eensgezindheid met de apostolische Stoel waren ».

Kort daarop vernamen de Russen echter dat Joannes XXIII bereid was tot verbazingwekkende toegevingen om de aanwezigheid van vertegenwoordigers van hun Kerk in de conciliaire aula te verkrijgen.

In december 1961 liet het patriarchaat van Moskou publiekelijk weten onder welke voorwaarden Russische waarnemers naar het Concilie zouden kunnen komen : « Als er in het programma van Vaticanum II geen leerstellige punten voorkomen waarmee de orthodoxe Kerk niet akkoord kan gaan, zoals b. v. het dogma van het pauselijk primaatschap, en als er ook geen vijandige verklaring wordt afgelegd tegen het land waarvan wij houden, dan denk ik dat er in dat geval van onze kant geen enkel principieel bezwaar zal zijn om waarnemers naar Rome te sturen » (aangehaald in het tijdschrift Informations catholiques internationales van 1 januari 1963).

Mgr. Georges Roche, die een vertrouwensman was van kardinaal Tisserant, bevestigt dat « de beslissing om de Russisch-orthodoxe waarnemers op het Tweede Vaticaans Concilie uit te nodigen persoonlijk genomen was door Z. H. Paus Joannes XXIII, met de vanzelfsprekende aanmoedigingen van kardinaal Montini, die de raadgever van de patriarch van Venetië was in de tijd dat hij zelf aartsbisschop van Milaan was. Kardinaal Tisserant heeft zeer duidelijke en niet te herroepen richtlijnen gekregen van de Paus zelf, en de kardinaal was altijd een man van geloof ; hij geloofde in het gezag en hij gehoorzaamde eraan, zelfs wanneer hij overtuigd was van een diplomatieke of politieke vergissing » (brief van 14 mei 1984 aan Jean Madiran, verschenen in Itinéraires nr. 285 van juli-aug. 1984).

In de zomer van 1962 begonnen geheime besprekingen die zouden uitmonden in het akkoord tussen Rome en Moskou. De afgezant van het patriarchaat van Moskou, Mgr. Nikodim 4, had een ontmoeting met Mgr. Willebrands in Parijs en daarna, op 18 augustus, met kardinaal Tisserant in Metz. Volgens Mgr. Schmitt, bisschop van Metz, « aanvaardde Mgr. Nikodim na dit onderhoud dat iemand zich naar Moskou zou begeven met een officiële uitnodiging, op voorwaarde dat er garanties zouden gegeven worden wat de apolitieke houding van het Concilie betreft » (aangehaald door het dagblad Le Lorrain van 9 feb. 1963).

Dat was dus de eis die het patriarchaat van Moskou, dat volledig ondergeschikt was aan het Kremlin, stelde. Als Vaticanum II er zich van “ onthield ” om over het communisme en over Rusland te spreken, dan zouden er Russisch-orthodoxen komen om de werkzaamheden van het Concilie als waarnemers te volgen. En Paus Joannes XXIII onderschreef zo’n engagement in het geheim !

« Men had een vinger in het raderwerk gestoken », schreef abbé de Nantes, « door een capitulatie waar niets tegenover stond : de Kerk zou het communisme niet veroordelen, waardoor zij op een punt van kapitaal belang tekort schoot in haar hoofdopdracht, haar leergezag, haar recht en haar plicht. In ruil voor dit stilzwijgen zou zij zich laten infiltreren door de agenten van de verschrikkelijkste vervolgers en overheersers uit de wereldgeschiedenis » (CRC nr. 142, juni 1979, p. 2).

Er bestaan onbetwijfelbare bewijzen van dit mondeling akkoord dat in augustus 1962 afgesloten werd tussen het Vaticaan en het Kremlin. De communistische pers zinspeelde er haast onmiddellijk op. In januari 1963 schreef Jean-Claude Poulain in France nouvelle, het weekblad van de Franse communistische partij : « De Kerk kan zich niet meer vergenoegen met een primitief anticommunisme. Ze heeft zelfs het engagement aangegaan, ter gelegenheid van haar dialoog met de Russisch-orthodoxe Kerk, dat er op het Concilie geen rechtstreekse aanval op het communistisch regime zal ondernomen worden » (16 jan. 1963).

Deze vreselijke koehandel tussen Rome en Moskou verklaart de manœuvres en de bedrieglijke praktijken van de hoogste kerkelijke gezagsdragers opdat het Concilie toch maar geen veroordeling van het communisme zou uitspreken.

« Het grootste Concilie aller tijden, zoals het zichzelf graag voorstelde, zou dus stom en doof blijven tegenover het grootste fenomeen van onmenselijkheid van alle tijden : de wereldwijde expansie van het bolsjevisme » (CRC nr. 142, p. 2).

DE VRUCHTELOZE PETITIES VAN DE CONCILIEVADERS

Om te antwoorden op de vota (wensen) van meer dan driehonderd bisschoppen die dit uitdrukkelijk hadden gevraagd, hadden de voorbereidende commissies van Vaticanum II voorzien dat het communisme zou verworpen en veroordeeld worden in twee conciliaire constituties. Maar géén van beide schema’s werd ingeschreven op de dagorde van de eerste zitting van het Concilie.

Kort na de opening van deze zitting, op 20 oktober 1962, werd er gediscussieerd over de “ Boodschap aan de wereld ”. De derde spreker, kardinaal Ferretto, die trouwens een hartelijk applaus kreeg, en na hem nog drie andere prelaten, verbaasden er zich over dat deze eerste verklaring van het Concilie totaal geen melding maakte van de vervolgde gelovigen aan de andere kant van het IJzeren Gordijn. Ogenblikkelijk onderbrak de voorzitter, kardinaal Liénart, de zitting met deze waarschuwing : « Ik vraag dat men niet meer zou herhalen wat al gezegd is » (Acta VII, vol. I, pars I, p. 239). Hij wou dat er een einde kwam aan deze eisen die aanstootgevend waren voor de twee Russische waarnemers.

Een Oekraïense bisschop had de moed om het verbod van de kardinaal te overtreden en vroeg nogmaals om « een duidelijke, een heel duidelijke vermelding ten gunste van de Kerk van de Stilte. » Hij stelde zelf volgende formulering voor : « Op dit plechtige moment van het Concilie verenigen wij ons in ons hart en in onze ziel met heel de Kerk van de Stilte, waar bisschoppen en priesters aan Christus onze Verlosser hun dagelijks offer opdragen voor de Kerk en voor het heil van de wereld. Wij smeken Christus onze Heer dat Hij de tijd van hun beproeving mag inkorten » (ibid., p. 241).

Maar kardinaal Liénart weigerde dit amendement te laten opnemen. Als teken van protest bleven de vijftien Oekraïense bisschoppen die op het Concilie aanwezig waren – uitgeweken bisschoppen of prelaten uit bisdommen die in Europa of in Amerika waren opgericht voor de Oekraïeners die hun land ontvlucht waren – ostentatief neerzitten toen de andere Concilievaders rechtstonden om aan te geven dat zij de “ Boodschap aan de wereld ” goedkeurden.

Een maand later, halverwege november 1962, bereidden de Oekraïense bisschoppen een verklaring voor om te protesteren tegen de aanwezigheid op het Concilie van twee afgevaardigden van het patriarchaat van Moskou : « Dit heeft », zo stelden zij, « binnen de geestelijkheid en de gelovigen die aan onze zorgen zijn toevertrouwd een gevoelen van onbehagen, van ontevredenheid en ontmoediging teweeggebracht. Voor bepaalde delen van de publieke opinie lijkt het er op dat de komst naar Rome van orthodoxe waarnemers met tromgeroffel begroet is, terwijl de afwezigheid van metropoliet Slipyj 5 en zijn gevangenschap doodgezwegen worden. Mgr. Slipyj is de enige overlevende van de elf leden van het Oekraïens episcopaat die door de communisten gearresteerd werden en naar Siberië gedeporteerd. Het patriarchaat van Moskou heeft eigenmachtig de kerkelijke jurisdictie over 4.500.000 Oekraïense katholieken overgenomen tegen elke vorm van goddelijk, kerkelijk en menselijk recht in, en in openlijke collaboratie met de atheïstische burgerlijke machthebbers, omdat dit de enige manier was om de Oekraïense katholieke Kerk te onderdrukken en uit te schakelen » (aangehaald door Wenger, op. cit., p. 235).

Maar nog alvorens zij hun protest officieel gepubliceerd hadden, werden de Oekraïense Concilievaders in het openbaar gedesavoueerd door Mgr. Willebrands van het secretariaat voor de Eenheid van de christenen. « Het gebaar van Mgr. Willebrands werd ten zeerste gewaardeerd door het Russisch patriarchaat want, zo merkte men in Moskou op, het getuigde van de loyauteit [sic] van de Heilige Stoel » (Sergio Trasatti, Vatican-Kremlin, les secrets d’un face à face, 1995, p. 208). 6

Niettemin waren er verschillende Concilievaders die weigerden zich neer te leggen bij het stilzwijgen van het Concilie over de dwalingen van Rusland en de communistische vervolgingen. Aan de vooravond van de sluiting van de tweede zitting, op 3 december 1963, kon Mgr. de Proença Sigaud aan de kardinaal-staatssecretaris een aantal petities voorleggen die gericht waren aan de H. Vader en die door meer dan tweehonderd Concilievaders uit zesenveertig landen ondertekend waren ; in die petities werd gevraagd om een speciaal schema voor te bereiden waarin « de katholieke sociale leer in alle duidelijkheid zou uiteengezet worden en waarin de dwalingen van het marxisme, het socialisme en het communisme zouden weerlegd worden op filosofische, sociale en economische basis » (Ralph Wiltgen, Le Rhin se jette dans le Tibre, 1967, p. 269). 7

WATER EN VUUR

Alle grote oriëntaties van Vaticanum II waren in tegenspraak met de boodschap van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima. Elk van de elementen van het verzoek van de H. Maagd met betrekking tot het eerherstel en de toewijding van Rusland wordt radicaal tegengesproken door de ene of de andere nieuwlichterij van Vaticanum II.
Het Concilie kon niet de lof zingen van « de geestelijke waarden die in elke religie aanwezig zijn en zelfs in het atheïsme », en tegelijkertijd een plechtige en publieke daad van eerherstel stellen voor de goddeloze daden van de bolsjevieken in Rusland.
De H. Maagd had aan de Paus gevraagd om van zijn soe-verein gezag gebruik te maken opdat alle bisschoppen samen met hem de toewijding zouden uitvoeren : « Ik vraag dat de H. Vader dit zou doen en alle katholieke bisschoppen zou beve-len [ !] om dit ook te doen... » Maar op het Concilie werd het pauselijk gezag zeer heftig bekritiseerd door de progressisten. Zij voerden een felle en succesvolle strijd om “ de collegialiteit ” op te leggen : tegenover de absolute en persoonlijke macht van de Paus, de opperste en onmiddellijke leider van alle bisschop-pen, verheerlijkten zij de macht van het college van bisschop-pen, « als onderwerp van de hoogste en volledige macht over de gehele Kerk » (constitutie Lumen gentium, nr. 22).

Een vergeefs verzoek : het communisme werd zelfs niet vernoemd in het voorontwerp van constitutie over “ De Kerk in de moderne wereld ”, dat aan de Vaders werd voorgelegd tijdens de derde zitting, in de herfst van 1964. Tijdens de debatten wou Mgr. Yu Pin, rector van de katholieke universiteit van Taiwan, dan ook in naam van zeventig bisschoppen dat er een hoofdstuk zou toegevoegd worden over het communisme : « Het communisme is een militant atheïsme en een dom materialisme. Het is in één woord de synthese van alle soorten ketterijen, en zo moet het ook behandeld worden als de waarheid dient verdedigd te worden » (Acta VII, vol. III, pars V, p. 378).

Maar het Concilie had een ándere, “ pastorale ” doelstelling. Twee weken later verklaarde kardinaal Alfrink in de aula : « Onze pastorale bekommernis zoekt het goede graan zelfs in de communistische wereld. »

Toen het gewijzigde voorontwerp van de constitutie nog altijd geen enkele verwijzing naar het communisme bevatte, legden Mgr. de Proença Rigaud en Mgr. Lefebvre op 9 oktober 1965 aan het algemeen secretariaat van het Concilie een petitie voor die door 334 Vaders ondertekend was (cf. G. Scantamburlo, Perche il Concilio no ha condannato il Comunismo). In deze petitie stond o. m. : « In elk tijdperk van de geschiedenis moeten de concilies de dwalingen die zich verspreiden ontmaskeren en uitbannen. [...] Welnu, vandaag de dag is de gevaarlijkste en felste vorm waarin het atheïsme gestalte krijgt en handelt het communisme. Daarom moet het Tweede Vaticaans Concilie over het communisme spreken en het uitdrukkelijk met name vernoemen. [...] Als het Concilie niet over het communisme zou praten, dan zou dit stilzwijgen door de gelovigen – verkeerdelijk maar onvermijdelijk – geïnterpreteerd worden als een onuitgesproken afwijzing van alles wat de laatste pausen gezegd of geschreven hebben tegen het communisme. [...] Bovendien zou men het Concilie gemakkelijk kunnen beschuldigen van opportunisme, van een vals getuigenis, van een grotere bekommernis om de vervolging van de joden dan om die van de christenen » (Documentation catholique, 1966, kol. 361-362).

Deze petitie werd door de toenmalige voorzitter, Mgr. Glorieux, zonder verpinken opzij gelegd, zodat de leden van de commissie over schema XIII ze niet te zien kregen ! Uiteraard kon deze Monseigneur dat niet doen zonder zich gedekt te weten door de hoogste gezagsdragers in de Kerk. Op 15 november 1965 lichtte Mgr. Garrone in de conciliaire aula toe waarom de petitie afgevoerd was : « Deze manier van doen leek de commissie volkomen in overeenstemming met de pastorale doelstelling van het Concilie enerzijds, en met de uitdrukkelijke wil van de Pausen Joannes XXIII en Paulus VI anderzijds » (Documentation catholique, 1966, kol. 365).

Het Concilie stond immers in het teken van de dialoog, en daarvoor moest alles wijken. De constitutie Gaudium et spes spoorde aan tot het gesprek met iedereen, zonder iemand uit te sluiten, zelfs niet hen « die zich tegen de Kerk verzetten en haar op verschillende wijzen vervolgen ». Het doel van deze dialoog was « zonder geweld en zonder bijbedoelingen samenwerken aan de opbouw van de ware wereldvrede » (nr. 92). Voor deze hersenschim moest alles wijken – zelfs de waarheid.

broeder François van Maria ter Engelen
Hij is verrezen ! nr. 16, juli-augustus 2005
uit : « Jean-Paul Ier, le Pape du Secret » (2003), hoofdstuk 3

Jammer genoeg was dit niet de precieze vraag van Onze-Lieve-Vrouw van Fatima, die de toewijding van Rusland en van Rusland alléén gevraagd had.

Wellicht is dit een toespeling op de tekst van het Derde Geheim, waarvan Joannes XXIII kennis had genomen in augustus 1959 : « Alvorens daar aan te komen ging de H. Vader door een grote stad die voor de helft in puin lag.»

Zie ook het artikel Joannes XXIII, een heilige Paus ? in Verrijzenis nr. 6, nov.-dec. 2001.

Het gaat om dezelfde geheim agent van de KGB die later, als patriarch van Leningrad, tijdens een audiëntie bij Joannes-Paulus I in de armen van de Paus zou sterven. Zie Verrijzenis nr. 1, jan.-feb. 2001, p. 1.

Over Mgr. Slipyi en de Uniaten, de door het Vaticaan verraden Oekraïense katholieken, zie ook het hoofdartikel in Hij is verrezen ! nr. 14 van maart-april 2005.

Oorspronkelijke titel : La Croce e la Stella. La Chiesa e i regimi comunisti in Europa dal 1917 a oggi, Milano, Mondadori, 1993 (420 pp.).

Oorspronkelijke titel : The Rhine flows into the Tiber, A History of Vatican II, Hawthorn, 1967. Pater Wiltgen genoot een groot gezag en bekwam tijdens het Concilie veel informatie door privé-gesprekken met verschillende bisschoppen en kardinalen.