28 FEBRUARI 2015

Laten we de goddelijke barmhartigheid
afsmeken door het Onbevlekt Hart van Maria

VOOR deze derde zondag van de Vasten reikt de Kerk ons ter overweging twee fragmenten uit het Evangelie van Sint-Lucas aan die we kunnen toepassen op onze huidige situatie. Ze situeren zich op het moment dat Jezus optrekt naar Jeruzalem, enkele dagen voor zijn Lijden.

Deze opgang van Galilea naar Jeruzalem roept bij mij iets op : de onvoorstelbare verandering die onze samenleving ondergaan heeft van voor de Tweede Wereldoorlog tot nu. Men moet erkennen dat de christenen hervallen in de fouten en misdaden van het volk van Jeruzalem. Onze voorouders, de vorige generaties, waren misschien niet meer waard dan de bewoners van Galilea die de oproep van Jezus niet beantwoord hebben. Maar gelden voor de christenen van vandaag niet terecht dezelfde veroordelingen als die welke Jezus uitsprak tegen de inwoners van Jeruzalem die hem gingen kruisigen ?

« Op een dag kwamen mensen Jezus inlichten over de kwestie met de Galileeërs die Pilatus had laten uitmoorden terwijl ze een offer brachten. »

Er was een schermutseling ontstaan en Pilatus had een bevel tot ordehandhaving gegeven ; veel bloed, onschuldig zowel als schuldig, was vergoten.

« Jezus antwoordde hen : “ Denkt gij dat deze Galileeërs grotere zondaars zijn geweest dan alle andere Galileeërs, omdat hun dit is overkomen ? Geen sprake van. Maar als gij u niet bekeert, zult gij allemaal, net als zij, omkomen. Of die achttien die gedood werden toen de Siloamtoren instortte, denkt gij dat zij schuldiger zijn geweest dan alle andere inwoners van Jeruzalem ? ” »

Het is een gebeurtenis zoals men die in de krant leest. Een toren stortte in, voorbijgangers werden verpletterd. Maar waarom werden die mensen verpletterd ? Waren ze dan zo bijzonder slecht dat God, in zijn woede, die toren over hen heeft doen neervallen ? Antwoord van Jezus :

« “ Geen sprake van. Maar als gij u niet bekeert, zult gij u allemaal, net als zij, omkomen. ” »

« Jezus vertelde hen nog volgende parabel. Iemand had in zijn wijngaard een vijgenboom staan. Hij kwam kijken of er vruchten aan zaten, maar vond er geen. »

Dat is Jezus die naar Jeruzalem komt om vruchten te zoeken, om te kijken of er mensen zijn die Hem zullen volgen, en Hij vindt er geen.

« Toen zei hij tegen de wijngaardenier : “ Dat is nu al het derde jaar dat ik kom kijken of er aan deze vijgenboom vruchten zitten, en er geen vind. ” » Dat zijn de drie jaren openbaar leven van Jezus. « “ Hak hem maar om. Waarom zou hij de grond nog verder in beslag nemen ? ” De wijngaardenier antwoordde echter : “ Heer, laat hem dit jaar nog staan, zodat ik de grond eromheen kan omspitten en bemesten. Wie weet draagt hij dan volgend jaar vrucht ? Zo niet, hak hem dan maar om. ” »

In deze parabel zien we op de achtergrond de gebreken en de agressiviteit van de inwoners van Jeruzalem, en heel in het bijzonder van zijn leiders die materialistisch zijn, zonder geloof of naastenliefde. Jezus verwijt hen de ondeugd van hebzucht, van liefde voor het geld, die volgens de H. Ignatius de sleutel is van alle andere ondeugden. Hun harten zijn gesloten voor het Evangelie. De goedheid van Jezus voor de inwoners van Galilea staat in schril contrast met de hardheid van zijn onderricht in Jeruzalem. Men moet begrijpen dat Jezus aanbotst tegen mensen die reeds in verregaande mate meegesleurd zijn door hun ondeugd en die zullen eindigen met Hem te kruisigen.

Deze kleine parabel leunt aan bij de vervloeking van de onvruchtbare vijgenboom, die de apostelen hebben zien uitdrogen binnen de vierentwintig uur en die Jeruzalem voorafbeeldt. Jezus lijkt alle inwoners van Jeruzalem onder dezelfde vervloeking te plaatsen ! Hij zal hen nochtans verwoed opnieuw de Waarheid prediken, maar ze zullen zich niet bekeren.

Tot besluit zouden we kunnen zeggen dat het streng onderricht van Jezus op deze pagina van het Evangelie een waarschuwing is voor onze maatschappij die diep in de ondeugd is ondergedompeld. Het is ook een waarschuwing voor ieder van ons. Als er vervolging komt, als we bedreigd worden met gevangenis en dood, zullen we dan de moed hebben trouw te blijven ? Er is reden om angstig te zijn. Men kan vandaag niet het Lijden van Christus herdenken zonder er bij stil te staan dat ons volk, dat vroeger christelijk was, zich vandaag in een toestand van boosaardigheid en perversiteit bevindt die veel groter zijn dan wat de situatie in Jeruzalem was. Wat zal dan ons lot zijn ?

De heidenen hebben zich laten raken door de genade toen de Joden deze verwierpen. Vandaag zijn het de christenen die de heilsgenade afwijzen. Wij van onze kant hebben voor trouw gekozen, maar het zijn niet wij die Jezus gekozen hebben, zoals Hij zei aan zijn apostelen, Hij is het die ons gekozen heeft. Laten we ons dus verheugen en laten we wenen over ons afvallig volk.

En daartoe spoor ik jullie aan om zeer dikwijls, zoals ik het zelf doe, het kleine gebed te bidden dat de Engel van Fatima aan de drie herdertjes leerde, voorover gebogen met het aangezicht tegen de grond : « Mijn God, ik geloof, ik aanbid, ik hoop en ik houd van U. Ik vraag U vergiffenis voor hen die niet geloven, niet aanbidden, niet hopen en niet van U houden. »

Aan ons om te bidden en vergeving te vragen, en ik spreek zelfs niet over uitboeten, over strenge boetedoening, waartoe onze lafheid niet in staat is. Eenvoudigweg ons voorover buigen in schaamte over onszelf en onze broeders, en vergeving vragen ! Dat betekent : het erkennen van de heiligheid, de verhevenheid, het gezag van ons aller Koning en Koningin, het erkennen ook van hun onbegrensde goedheid en barmhartigheid. Vervolgens bekennen dat de wereld ondankbaar is, beledigend, aanstootgevend in zijn goddeloosheid, in zijn rebellie en in zijn andere zonden. En ons dan opstellen tussen de wereld en God om vergiffenis af te smeken.

En dat zal volstaan. De rest zal het Onbevlekt Hart van Maria doen : zij alleen moet dit kunnen bewerken en niet wij, niemand van ons. Het is een geheimvol plan, de wilbeschikking van onze hemelse Vader en van zijn Zoon Jezus Christus voor onze tijd. Dat Onbevlekt Hart, dat moederlijk en koninklijk Hart zal tekenen en wonderen doen. Het zal alle gevallen kinderen, van wie de redding ons onmogelijk schijnt, bekeren, raken en in groot aantal terugbrengen naar Jezus en naar onze allerdierbaarste hemelse Vader.

Abbé Georges de Nantes
uit een conferentie (1988) en een brief (1982)