24 JANUARI 2016
Gij zijt het lichaam van Christus,
ledematen de enen voor de anderen...
DEZE passage van de Eerste Brief aan de Korintiërs illustreert op schitterende wijze onze relationele metafysica. Sint-Paulus toont ons dat binnen het mystieke Lichaam van de Kerk eenieder moet handelen volgens zijn roeping, volgens zijn staat :
« Ons lichaam met zijn vele delen vormt één geheel, en alle lichaamsdelen, hoe vele ook, zijn samen één lichaam ; zo is het ook met Christus. Want wij allen, Joden en Grieken, slaven en vrijen, zijn in de kracht van een en dezelfde Geest tot één lichaam gedoopt, en allen zijn wij doordrenkt van één Geest.
« Een lichaam bestaat nu eenmaal niet uit één lichaamsdeel, maar uit vele. Veronderstel dat de voet zegt : “ Omdat ik geen hand ben, hoor ik niet tot het lichaam ”, hoort hij dan niet tot het lichaam ? En als het oor zou zeggen : “ Omdat ik geen oog ben, hoor ik niet tot het lichaam ”, hoort het dan niet tot het lichaam ? Als het hele lichaam oog was, waar bleef dan het gehoor ? Als het helemaal gehoor was, waar bleef dan de reuk ? God heeft nu eenmaal de lichaamsdelen elk afzonderlijk hun plaats in het lichaam toegewezen, zoals Hij het gewild heeft. Als zij allemaal samen één lichaamsdeel vormden, waar bleef dan het lichaam ? In feite echter zijn er vele lichaamsdelen, maar is er slechts één lichaam. Het oog kan niet tegen de hand zeggen : “ Ik heb je niet nodig ”, en evenmin het hoofd tegen de voeten : “ Ik heb jullie niet nodig. ” Wanneer één lichaamsdeel lijdt, delen alle andere in het lijden ; wordt één lichaamsdeel geëerd, dan delen alle andere in die vreugde. Welnu, gij zijt het lichaam van Christus » (I Kor 12, 12-27).
Dus jullie zijn het Lichaam van Christus en de gedoopte die vrijgekocht is door het Bloed van Christus behoort met lichaam en ziel tot zijn Verlosser. Dat heft in eerste instantie alle grenzen, elk onderscheid op. Dat is ook de betekenis van de befaamde zin in de Galatenbrief : « Er is geen Jood of Griek meer, er is geen slaaf of vrije, het is niet man en vrouw : gij zijt allemaal één in Christus Jezus » (Ga 3, 28). Maar men gebruikt dit laatste citaat vaak in tegengestelde betekenis : Sint-Paulus wil immers niet zeggen dat alle levensstaten nu versmolten zijn in één enkele, dat we allen gelijk zijn.
Integendeel, zoals jullie net gezien hebben onderricht Sint-Paulus ons dat wij verenigd zijn in één lichaam dat een hiërarchische structuur krijgt en waarin eenieder, man of vrouw, rijk of arm, klein of groot, als lid van de goddelijke familie uitgenodigd zal worden om zijn rol te spelen volgens wat zijn Vader in de Hemel verwezenlijkt wil zien in zijn Zoon, in Jezus Christus.
Als het toebehoren aan het Lichaam van Christus de natuurlijke verschillen opheft, blijft het toch zo dat Sint-Paulus iedereen uitnodigt om te blijven in de natuurlijke levensstaat waarin hij zich bevindt, maar deze wel een andere dimensie te geven door dit nieuwe lidmaatschap. Zo gehoorzaamt men niet langer aan zijn natuurlijke driften, maar aan de stuwkracht van Christus in zich. Dat is wat men traditioneel de navolging van Jezus Christus noemt en wat een heel grote draagwijdte heeft, omdat het gefundeerd is op die grote leer van Sint-Paulus.
Zo wordt bijvoorbeeld door Sint-Paulus aan kinderen allereerst de onderwerping aan hun ouders aanbevolen. Het Oude Testament zei het reeds : « Kinderen, gehoorzaamt uw ouders in de Heer, dat is billijk. » Maar het lijkt alsof Sint-Paulus dit gebod afzwakt. Want een nieuwe manier van omgaan biedt zich aan ons aan, in de mate waarin Jezus zelf gezegd heeft dat men de kleine kinderen tot Hem moest laten naderen, omdat het Rijk der Hemelen toebehoorde aan hen die op deze kinderen lijken. De apostel voegt er dus aan toe : « En gij, ouders, tergt uw kinderen niet, maar gebruik in uw opvoeding bijsturingen en straffen die door de Heer worden ingegeven. »
Ander voorbeeld : in het heidens gebleven Romeinse keizerrijk eist Sint-Paulus van de burgers eveneens de onvoorwaardelijke onderwerping aan de gezagsdragers, ook als dit Nero is. Want Sint-Paulus zal zijn leer niet veranderen bij het begin van de vervolgingen : « Dat iedereen zich onderwerpt aan de gezagsdragers in functie. » Men moet dit alleen goed lezen, goed begrijpen : « Want alle gezag komt van God ; ook het bestaande gezag is door God ingesteld » (Ro 13, 1).
De burger wordt opgeroepen om achter het bestuur het gelaat te zien van God, die beveelt door toedoen van zijn tussenpersoon. Jezus had het reeds gezegd : « Geef aan de Keizer wat aan de Keizer toekomt en aan God wat aan God behoort. » De H. Petrus drukt het bewonderenswaardig uit : « Handelt als vrije mensen. Niet als mensen die van de vrijheid een dekmantel maken voor hun slechte daden, maar als dienaars van God. » Dus onderwerpt men zich aan de orde op een volledig nieuwe wijze, als dienaars van God. Dat vat alles samen wat het christendom aanbrengt in het Romeinse keizerrijk, niet alleen wat het morele leven betreft, maar ook voor het leven als burger, op sociaal en politiek vlak.
Dan nog een laatste voorbeeld. Terwijl Sint-Paulus eraan herinnert dat de vrouw haar man onderdanig moet zijn, is het bewonderenswaardig te zien hoe de H. Petrus aan de echtgenoten vraagt inzicht in de psyche van de vrouw te hebben : in de uitoefening van hun gezag moeten ze in overweging nemen dat de vrouw een zwakker wezen is, dat dus beschermd moet worden en het voorwerp moet zijn van meer aandacht, zoals God zelf er het voorbeeld van geeft door te houden van wat zwak is en de zwakken te beschermen, en met de bedoeling dat niets het gemeenschappelijk gebed in de weg zou staan.
Sint-Paulus definieert ook klaar wat de roeping van de vrouw is door te zeggen dat ze zich zal redden door haar moederschap, door moeder te zijn, dat wil zeggen door de rol te vervullen die eigen is aan haar vrouwelijke natuur. Zo zal zij haar heil bewerken, op voorwaarde dit te doen in geloof, hoop en liefde. Het moederschap is het goede werk dat hoort bij de vrouw, het is de normale roeping van de vrouw. Waarom ? Omdat men kinderen moet voortbrengen voor het Rijk Gods, omdat men kinderen aan Christus moet geven.
Zo begrijpen wij dat iedere christen geroepen is om Jezus Christus na te volgen. Dat wil zeggen dat hij, in elke omstandigheid van de levensstaat waarin hij door de natuur is geplaatst, zal zoeken wat Jezus wil, wat Jezus zou doen in zijn plaats, of exacter, wat Hij wil, Hij die leeft, verrezen is en die het geheel van zijn mystiek lichaam dat de Kerk is bestuurt.
broeder Bruno van Jezus-Maria
« conferentie over « Het apostolisch kerygma », 7 juni 1987