13 MAART 2015
Jezus schenkt vergeving
aan de overspelige vrouw
DE Kerk laat ons op deze vijfde zondag van de Vasten een zeer ontroerende bladzijde uit het Evangelie van Sint-Jan lezen. Tijdens dit jaar van de Barmhartigheid is het goed deze tekst over de overspelige vrouw te lezen met veel aandacht, tederheid en devotie tot de zeer unieke Harten van Jezus en Maria, die overlopen van barmhartigheid.
De scène komt uit het achtste hoofdstuk van Sint-Jan dat verslag uitbrengt over de vreselijke polemiek tussen Jezus en de Farizeeën. Jezus heeft het aan de stok met zijn tegenstanders. Hij wordt in de hoek gedreven door die Joden die bij uitstek de Wet naleven. Ze willen weten of Jezus voor of tegen hen is. Dat geeft aanleiding tot meningsverschillen en discussies zonder einde. In deze context zullen we zien hoe het Hart van Jezus aan die Farizeeën een schitterende en magistrale les geeft, omdat Hij de Goedheid zelve is, terwijl zij zich doorheen deze twistgesprekken openbaren als echte duivels.
« Jezus van zijn kant ging naar de Olijfberg, maar in de vroegte was Hij alweer in de tempel samen met het volk. Hij ging zitten en onderrichtte hen. »
Dat was zijn taak in die laatste weken van zijn bestaan : het volk onderrichten, het hoofd bieden aan alle rebellen tegen God. Hij bevindt zich op het voorplein van de Tempel, de plaats voor religieuze bijeenkomsten. Heel het volk komt tot Hem, dat wil zeggen de brave mensen die zoeken naar de volmaaktheid en van wie het grootste deel Essenen zijn.
« Hij ging zitten en onderrichtte hen. Nu kwamen de schriftgeleerden en de Farizeeën aanzetten met een vrouw die betrapt was op echtbreuk. Ze brachten haar voor Hem en zeiden tot Jezus : “ Meester. ” « Dat is een uitdaging : “ Gij die uzelf Meester noemt. ” « Mozes heeft ons in de Wet (om de eer van God te wreken, om de orde in de stad te verzekeren) voorgeschreven zulke vrouwen te stenigen. Hoe staat U daar tegenover ? »
“ Zulke vrouwen ”, dat wil zeggen zulke nietsnutten, overgeleverd aan ondeugden, terwijl zijzelf toegewijd zijn aan het eerbiedigen van de Wet van God, meer met betrekking tot de anderen dan tot zichzelf.
« Met deze vraag wilden ze Hem op de proef stellen, om te zien of ze een aanklacht tegen Hem konden indienen. »
Sint-Jan zegt het duidelijk : het zijn criminelen, moordenaars, leugenaars en hypocrieten. Jezus heeft hen willen doordrenken van zijn woorden om te proberen hen los te doen komen van die ziekte van leugen en perversiteit die hen naar de hel voert.
« Maar Jezus bukte zich om met zijn vinger op de grond te schrijven. »
Hierover zou men geknield moeten mediteren, zo grandioos is het. Ik dank broeder Bruno dit gevonden te hebben door te zoeken in de concordanties van de Bijbel. Het is geweldig. « Jezus bukte zich om met zijn vinger op de grond te schrijven. » “ De grond ”, dat is het plaveisel van de Tempel, dus heilige grond. “ Jezus bukte zich ” : dat is Jezus die neerbuigend van omhoog onder ons komt om zijn taak te volbrengen, en die is zijn Wet neer te schrijven zoals zijn Vader op de berg Sinaï. Op de berg Sinaï ging het om de oude Wet, de wet van vrees, de onvolmaakte wet die het Evangelie moest voorbereiden, terwijl het nu de Zoon van God is die aan het einde van zijn bestaan gekomen is en die nogmaals dit volk met de onbuigzame nek en het dorre hart wil onderrichten. Het is een manier voor Hem om te zeggen : “ Ik ben God ”. Ik doe wonderen zoals Ik het wil, Ik schrijf op de steen met mijn Vinger zoals ik mijn Vader heb zien doen, om jullie te tonen dat Ik God ben, opdat jullie zouden luisteren naar mijn oordeel dat een oordeel van barmhartigheid is.
« Toen ze op een antwoord bleven aandringen (zij hadden geen enkele verering voor Jezus, geen enkele eerbied ; ze waren slechts bezeten door moordzuchtige gedachten), keek Hij op en zei : “ Wie van u zonder zonde is, moet dan maar de eerste steen op haar werpen. ” «
Men zegt “ de eerste steen ” en dat is zo gebruikelijk geworden. Maar eigenlijk was de eerste steen een speciale steen, het was de steen die iemand durfde opnemen om het signaal tot de steniging te geven. Omdat Jezus zonder zonde was, kon Hij zelf die steen opnemen en hem naar deze arme vrouw werpen, maar Hij deed het niet.
« Zij echter trokken na die woorden weg, de een na de ander, te beginnen met de oudsten. »
Omdat Hij zich moest kenbaar maken als iemand zonder zonden tegenover die Farizeeën die hun zonden beter kenden dan zichzelf, werd Jezus alleen achtergelaten met de vrouw. Zijn woorden zijn bewonderenswaardig. Hij is de Rechter, de enige Rechter, alle mannen zijn verdwenen. Het is God die tot deze vrouw in vertrouwen zal spreken. Als zij zich niet heel haar leven deze woorden zal herinneren, wie zal zich dan wel de woorden van Jezus herinneren ? Hoe mooi is dit tafereel !
« Heeft niemand u veroordeeld ? »
Dat zijn werkelijk door liefde gedragen woorden. Er is een verbond tussen hen beiden, omdat Hij haar Verlosser is en omdat zij verloren is en in Hem haar enige redding vindt.
« “ Waar zijn ze gebleven, vrouw ? Heeft niemand u veroordeeld ? ” – “ Neen Heer, niemand ”, antwoordde ze. »
Dat is prachtig ! De mannen hebben je niet veroordeeld ? Ik die jouw God ben, je Verlosser, ook Ik veroordeel je niet. Het “ Ga nu maar, en zondig voortaan niet meer ” herinnert aan de plicht van het schepsel om onderworpen te zijn aan God de Vader, want de heiligheid van de rechtvaardigheid kan geen enkel compromis dulden. Noch Maria, noch Jezus kiezen de kant van de onrechtvaardige ten nadele van de glorie van God, maar het is een grotere eer voor God dat zijn barmhartigheid het haalt op zijn rechtvaardigheid.
Verheugen we ons bij de gedachte dat, in elk geval, de barmhartigheid van God het haalt op de slechtheid van mensen. Dankzij dit zo ontroerende Evangelie van de overspelige vrouw verheugen we ons vandaag, zonder reeds goed te begrijpen wat de barmhartigheid Jezus gaat kosten aan lijden. Door deel te nemen aan de liturgische diensten van de Goede Week zullen we ons realiseren in welke mate het zijn smartelijk en bloedig Lijden is dat ons hoop geeft op een onbegrensde barmhartigheid, terwijl de Verrijzenis van Christus op Paasdag een absolute waarborg is voor het eeuwig geluk van de Hemel voor al de nederige en enigszins middelmatige gelovigen die we zijn.
abbé Georges de Nantes uittreksels uit de homilieën van 14 maart 1999 en 9 maart 1997