24 APRIL 2016

Pater de Foucauld,
model van de liefde tot God

« Ik vraag Jezus niet om vertroosting (allereerst verdien ik het niet), want dan zou ik diep in mijn hart zo’n grote vreugde ervaren of voelen dat het voor mij een paradijs zou zijn, en men kan zijn paradijs niet tegelijkertijd in deze en in de andere wereld vinden. Ik vraag Hem slechts één ding : Hem trouw te zijn. Helaas ! Ik ben dat zo weinig... Als ik tenminste zou voelen dat Jezus van me houdt, maar Hij zegt me dat nooit » (Z. Charles de Foucauld).

« Het Evangelie toonde me dat het eerste gebod is om God te beminnen uit geheel zijn hart en dat men alles moet insluiten in de liefde. Iedereen weet dat de liefde als eerste effect de navolging heeft. Er restte me dus niets anders dan binnen te treden in de Orde waar ik de meest nauwkeurige navolging van Christus zou vinden ». Dat is in zijn buitengewone helderheid en gestrengheid het voornemen van Charles de Foucauld vanaf zijn bekering. Plots heeft hij het mysterie van zijn diepe roeping begrepen, een roeping die E. H. Huvelin door een hoogstaande intuïtie in hem had opgemerkt en voor hem als een soort van uitdaging als volgt verwoordde : « Jezus heeft zodanig de laatste plaats ingenomen dat niemand Hem die heeft kunnen ontnemen ». De Foucauld zal niet proberen Hem die te ontnemen, maar hij wil zich daar bij Hem vervoegen.

Als het hier slechts ging om een beweging van de natuur, een meegesleept worden door de hoogmoed waarvan sommigen gezegd hebben dat het zijn karakter in wezen bepaalde, dan zouden het gewicht van de dagen en de geestelijke beproevingen het weldra gehaald hebben op deze vreselijk eenzame man. Maar zijn hart brandde van een nieuwe en hartstochtelijke liefde voor Jezus, een liefde die niet van de mens maar van de Engel komt, door haar eenvoud, haar kracht en haar zuiverheid, want ze zal door niets aards gevoed worden. Het mysterie van deze ziel ligt daar. Omdat ze zich in één oogwenk rekenschap geeft van de hoogste vereisten van de christelijke heiligheid, heeft ze slechts één Welbeminde, één Uniek Model waaraan ze zich overgeeft zonder nog iets anders te zoeken. Geen nieuwsgierige speculaties, geen opmerkelijke intellectuele arbeid waarin anderen variatie zoeken voor de dorre contemplatie ! Geen ingebeelde steile klim naar begeesterende vormen van leven of uitbundige daden... Niets anders dan Jezus, van wie de nederige en tedere aanwezigheid in de Hostie heel de reden van bestaan is van zijn arme dienaar, de ten koste van zijn Bloed vrijgekochte slaaf, Charles de Foucauld !

Die onthechting, die zuiver geestelijke voldoening zijn zeldzaam. De aantrekkingskracht die de aardse dingen uitoefenen op elke mens en de banden die hierdoor bij elke gelegenheid aan hem opgedrongen worden, de waanideeën of de onmacht van het geestelijk werk overrompelen snel zelfs de meest verheven voornemens... Meestal kunnen zielen geen vooruitgang boeken op de weg van de navolging van Jezus zonder af te wijken en te verdwalen. Zelfs in de eenzaamheid kan men rijk aan goederen worden omdat men te zeer gehecht is aan de futiliteiten die men nog bezit. Vooral in de eenzaamheid kan de geest zich schuilplaatsen bouwen, doolhoven waarin men met zichzelf bezig is. De verbeelding kan dan toegeven aan hersenschimmen, terwijl men volop gelooft nog een God te zoeken die zich verbergt ! Hoevelen hebben gedacht te verzaken aan alles en hebben, zonder het bijna op te merken, hun vertrouwde omgeving terug opgebouwd, zelfs in het hart van de woestijn !

Pater Charles de Foucauld lijkt, met de betrouwbare intuïtie van een sublieme liefde, de hindernissen te hebben kunnen ontwijken. Zonder dat hij doordrongen leek te zijn van de raad die de mystieke kerkvaders kwistig rondstrooien is hij erin geslaagd het essentiële ervan te begrijpen of te ontdekken. Zo werd hij gehoorzaam, compleet, zonder iets anders te zoeken, en dat was wel degelijk het enige middel om uit te komen waar hij wilde : de nooit falende volledige onderwerping ontslaat er hem van zich te ondervragen over de gevolgde weg op het moment waarop elk teken vervaagt en het uur van de bekoring luidt. Hij is gelukkig en zonder ongerustheid overal waar de gehoorzaamheid hem voert en weerhoudt, want de enige waarde in zijn huidig leven ligt in de zelfvergetelheid en de gehoorzaamheid aan de wil van Jezus. Heel eenvoudig : wanneer God wilde dat hij nóg meer verborgen en onthecht was, fluisterde Hij hem dat in ; en hij van zijn kant liet zich leiden, onder de waarborg van de gehoorzaamheid.

Wat de geestelijke beproevingen betreft, zo geducht voor zowel beginnelingen als meer gevorderden, die heeft hij doorgemaakt zonder onweer en onrust, in een afgrond van nederigheid. Een korrel hoogmoed zou volstaan hebben om hem te doen wankelen en hem heel zijn onderneming te laten zien als een immense zinsbegoocheling, een buitensporige dwaasheid. In de eenzaamheid zou hij hieraan geen weerstand hebben kunnen bieden ! Maar over de afwezigheid van goddelijke vertroosting, over het complete stilzwijgen van Hem voor wie hij alles verlaten heeft, is de arme broeder van Jezus niet verwonderd. Hij beklaagt zich zachtjes, liefdevol, over zo’n harde beproeving waarvoor hij de reden slechts ziet in zijn ellende : « Ik bemin mijn Jezus zo weinig dat ik Hem niet de naam van Welbeminde durf geven. Het is rechtvaardig dat een ziel die zo weinig vurig is geen enkele tederheid voelt. Ja, de Goede God staat soms een dergelijke duisternis toe zonder dat één enkele ster aan onze hemel komt schitteren... »

Deze ontroerende gemoedsuiting onthult ons onvermoede diepten van liefde : « Als ik tenminste zou voelen dat Jezus van me houdt, maar Hij zegt me dat nooit ». En zoals bij de grootste heiligen zal die donkere nacht voor hem even lang duren als zijn leven, wat van die kluizenaar, verloren in de onmetelijke woestijn, een reus van heiligheid zal maken : « Het enige waarover ik verbaasd ben is dat hij geen mirakel doet. Ik heb, buiten de boeken, nooit een dergelijke heiligheid op aarde gezien », zegt de pastoor van Notre-Dame des Neiges over hem. Geen visioenen, geen mirakels, geen verhandeling over ascese, geen uiteenzettingen over geestelijke wegen. Zoals Jezus, een menselijke weg, zonder schittering, een en al zelfverloochening... maar voor ons een bijna onvergelijkbare glorie !

Op een moment dat we het gingen vergeten, leert hij ons dat drie zinnen uit het Evangelie kunnen volstaan voor een gans leven. Dat de liefde van Jezus elke dag diegene verzadigt die zich elk ander voedsel ontzegt. Pater Charles de Foucauld heeft geleefd van Nazareth sinds de dag van zijn bekering tot aan zijn martelaarschap. Niet het zogezegd historische Nazareth dat men voor ons reconstrueert terwijl men het essentiële vergeet : een Heilige Familie zonder meer godsdienst dan een of ander modern Europees huishouden, een H. Jozef en een Maagd Maria die even onwetend zijn als we ons graag voorstellen van mensen uit dat ver verleden ! Voor pater de Foucauld betekent Nazareth de stille en verborgen aanbidding van Jezus door de twee heiligste zielen die de aarde ooit gedragen heeft. Hij heeft dit zo gezien.

Hij heeft eenvoudigweg meer helderziendheid en meer liefde verondersteld, aanschouwing en onthechting bij de Allerheiligste Moeder van God en bij Sint-Jozef dan hij in zichzelf zag. Onophoudelijk keerde hij terug naar het Tabernakel ; aan de voet ervan bracht hij ganse nachten door. Terwijl hij arbeid of rust achterliet, vond hij zichzelf dikwijls gelukkig en vurig terug. Zo, en beter nog, deden de ouders van Jezus. Zou hij ongelijk gehad hebben ? De arme tuinman van de zusters clarissen ontving door zijn eindeloze mystieke gesprekken de kennis van de Harten en hij zou er zijn leven lang van in verrukking blijven. Het is in de aanschouwing van Jezus-Hostie dat hij leefde met zijn Vader, de H. Jozef, en zijn Moeder, de Maagd Maria, veeleer dan zich als meubelmaker te engageren. Ik vrees dat al teveel bewonderaars van pater de Foucauld dit niet begrepen hebben.

De dorst naar volmaaktheid, de ijver voor de zielen, het verlangen kleine broeders te hebben, zaken die de kluizenaar van Beni Abbes nog kwelden, dat alles verdwijnt of blijft op de achtergrond. Te Tamanrasset blijft in de ziel van de pater nog slechts het essentiële over : « Alles wat op de Welbeminde doet lijken verenigt ons met Hem en is een volmaakt geluk ; in plaats van mij terneer te drukken helpt het zien van mijn nietigheid mij om mezelf te vergeten en slechts te denken aan Hem die alles is. » Aldus binnengetreden in de aanschouwing van het eeuwige, wordt hij verteerd door het verlangen zijn Welbeminde te kunnen vervoegen, en zijn lichaam is trouwens gebroken. Aan een officier die tegenover hem sprak over de kortheid van het leven zegt hij : « Ja, dat zegt men. Maar het duurt, het duurt ! » Een vurige ontboezeming die geen afkeer van de aarde is – de laatste foto van Tamanrasset is het onvergetelijk bewijs van de eeuwige glimlach van de kluizenaar – maar het verlangen naar de Hemel die nu heel nabij is. Met Jezus zijn, het enige geluk !

Abbé Georges de Nantes
« Lettre à mes Amis » nr. 22