17 APRIL 2015
Hoe moeten wij onze
goede herder liefhebben ?
IK ken enkele mensen die het afgelopen jaar heel goed hebben afgesloten en het nieuwe begonnen zijn met de meditatie van het Hooglied. Ik heb daarin wat mij betreft de beste wens gevonden die ik voor ieder van jullie kan uitspreken : mochten ook jullie volgende onsterfelijke woorden uit het lied over de goddelijke liefde over je lippen laten komen, nadat ze ontsproten zijn uit je hart : « Mijn Geliefde behoort mij toe en ik behoor aan Hem ».
Denk niet dat je onwaardig, te klein of te middelmatig bent voor dergelijke woorden ! Als je met ons vernomen zou hebben wie die bruid was van wie de woorden zo zuiver zijn dat men ze niet durft herhalen, als je wist wat voor reeks misdaden en vreselijke vormen van ontrouw haar kort voor de Profeten werden verweten, dan zou je niet langer aarzelen haar na te bootsen in haar grote, eerlijke, volmaakte liefde ! De zondige mensheid die gesymboliseerd wordt door de bruid van het Hooglied werd op heilige wijze verbonden met de godheid op de dag van Kerstmis. Sindsdien zijn alle mensen, hoe slecht ook, hoe zwak ook, geroepen dezelfde gevoelens te kennen die de ziel van Jezus liet blijken voor zijn goddelijkheid en die de Kerk voortdurend betuigt voor haar Bruidegom.
Zeg niet dat dit te sterk is voor jou, dat je deze taal niet begrijpt en bang bent voor die beelden, die verheerlijking ! Doe veeleer zoals wij gedaan hebben tijdens deze retraite waarvan ik zou willen dat jullie er allen profijt uit halen : houd even halt in de grote drukte, treed een ogenblik binnen in de diepe stilte die geen enkele menselijke aanwezigheid verstoort, geen enkele hartstocht, geen enkele herinnering, en spreek die heilige woorden uit. Je zal dan alles begrijpen wat belang heeft om voor de geest te houden : dat niets meer reëel is in ons leven dan de Aanwezigheid van onze goddelijke Meester en zijn verwachting. « De Heer is daar, Hij roept je ». Hij verlangt eenvoudig dat je jezelf aan Hem geeft zoals Hij zich aan jou geeft en dat je dikwijls, los van al het menselijke dat voorbijgaat zonder een spoor te laten, terugkeert tot Hem die blijft in jou en jij in Hem, om Hem opnieuw jouw vreugde te bevestigen voor dit wederzijds toebehoren aan elkaar.
Misschien zal iemand proberen die woorden uit te spreken en er nochtans niet toe komen. Ze blijven steken in zijn keel of op zijn lippen. Een onbelangrijk iets zal hem hebben doen stoppen. Ik wil niet geloven dat er onder jullie één enkele ziel is die een afkeer vertoont tegenover dergelijke woorden. Maar misschien is er een ongeregeld gevoel, een herinnering die weegt, een of andere eigenliefde die in jou het elan van die zeer zuivere zang breekt. Dit lied is inderdaad zeer zuiver. De zakenman evengoed als de priester, de moeder van een gezin evengoed als een comtemplatieve zuster kunnen deze woorden uitspreken zonder dat iets menselijks hen tegenhoudt, noch de zorgen voor de zaak, noch de huwelijksband, noch hun kennis, noch hun onwetendheid. Het Hooglied gaat uit van het diepste van de ziel waartoe deze zorgen en lasten geen toegang hebben. Maar het is ook in een andere zin zuiver : het sluit een eenvoudige en volledige zelfgave van de ziel aan God in. De H. Johannes van het Kruis spreekt van dat kleine vogeltje dat niet kan wegvliegen van de tak waarop het zit als niet elke band die het weerhield, hoe dun ook, verbroken wordt.
Jullie weten het reeds : een leven zonder gebed is slechts een in lengte van dagen uitgestelde dood ! De betovering van de zonde en de vreugde van de verzoening zijn beter dan die geestelijke woestijn, die monotone inertie van een « praktijk » zonder liefde en van een reeks van aardse bekommernissen zonder een op de hemel gericht elan.
Als mensen een ogenblik halt zouden houden in de schaduw van een abdij of een klooster, zouden ze zich rekenschap geven van het werkelijk dwaze karakter van hun leven. God omringt en doordringt hen met zijn aanwezigheid, die hen uitnodigt, en zij geven hieraan geen enkele aandacht. Het gebed is het ware leven dat door niets zou mogen onderbroken worden en dat steeds zal blijven voortduren. Jullie behoren reeds tot die familie van op het gebed gerichte zielen, waarover de H. Teresia van Avila sprak, als jullie ernaar verlangen om samen met de Kerk-Bruid tot Jezus, die vraagt bemind te worden, de woorden uit te spreken van een wederzijdse gave zonder voorbehoud ; als jullie het geluk van de hemel enkel opvatten als de intieme vereniging met God, als jullie boven elk ijdel verlangen ernaar hunkeren vanaf nu dit elkaar wederzijds toebehoren te kennen.
Neem het aan van hen die jou zijn voorgegaan op deze weg : als je ernaar verlangt, zal je het bekomen. Je zal de zoete aanwezigheid van zijn Majesteit kennen in je eigen ziel, eerst door het geloof en de liefde, indien niet meteen door mystieke ervaring. Reeds zal je die zuivere, verbazingwekkende vreugde proeven waarvoor alleen we geschapen zijn. Je zal de onvoorspelbare gaven van God ontvangen. De woorden van Jezus zullen je niet langer verbazen, maar je in vervoering brengen door hun vertrouwen schenkende zachtheid : « Ik noem u niet langer dienaars, maar mijn vrienden ». Welk een dorst zal je hebben naar de volmaaktheid die als enige toelaat in de voortdurende aanwezigheid van de levende God te blijven !
« Mijn Welbeminde is van mij en ik ben van Hem. Hij weidt zijn kudde tussen de lelies. » Dit beeld roept de Goede Herder op omringd door zijn kudde in de groene, tijdens de lente in Palestina bebloemde weilanden. De zoetheid van deze vergelijking verrukt. Het is duidelijk het beeld van het serene bezit van de ziel door God. Hij, Jezus, laat zijn blik rusten op dat innerlijk landschap dat voor Hem vertrouwelijk is en Hem verblijdt. Het is ook het beeld van de volmaakte verstandhouding tussen de Verlosser en zijn Kerk. Ze beantwoordt aan zijn wensen, ze biedt overvloedig voedsel aan de zielen van haar gelovigen, zoals het Beloofde Land aan de herder van Israël al zijn grondstoffen bood, zijn geurend en smakelijk gras, zijn bloedrode veldlelies, voor het genot van de ogen en de noden van zijn kudde. Al deze visioenen laten door een half woord het geluk doorklinken van een vlekkeloos en volmaakt bezit van de ziel door God.
Sommigen van jullie vinden dat het beter zou zijn goede raadgevingen over het moreel gedrag te krijgen, beproefde systemen van ascese en van vorming van de deugd in plaats van zo’n gevaarlijke mystieke lessen. Zij zijn bang voor « zinsbegoocheling » ! Maar onze gebreken zijn ons maar al te bekend, ze doen ons veel kwaad en de methode waardoor we ze kunnen bijsturen is duidelijk. Wat ontbreekt is de drijfveer van de liefde waardoor ze voor ons werkelijk onduldbaar en hatelijk worden ; het is de adem van de geestelijke zuiverheid die ons verplaatst naar een ander koninkrijk dan dat van vlees en egoïsme waarin we doelloos ronddwalen als in een labyrint.
Zeer weinigen onder u – en ik ken er in elk geval geen onder hen die in de wereld leven – maken zich illusies over de werkelijke toestand van hun ziel. Velen daarentegen rekenen teveel op hun inspanningen en hun voornemens, ja, hun boetedoeningen, om uit de onvolmaaktheid te geraken. Ik vrees voor hen voor vreselijke ontgoochelingen. Het zou voor hun bekering en hun geestelijke vooruitgang beter zijn dat ze van ganser harte, hoe slecht ze momenteel ook zijn, de woorden van het Hooglied herhalen.
Je kan die niet uitspreken zonder een bijzondere genade en een ingeving van de H. Geest, maar ze worden je reeds beloofd en ten overvloede voorgesteld. Je kan ze ook niet uitspreken zonder je liefde op te wekken, te versterken. Het gaat om de deugd die eigen is aan het Hooglied : de liefde van God die slapende is in de ziel toestaan op te flakkeren als een levende vlam, steeds hoger en rechter. Telkens als je deze woorden uitspreekt, zal je hart genezen worden van een of andere wonde, zal je geheugen zuiverder worden, zal je eenheid met Jezus meer verinnerlijkt worden. Je zal het goddelijk wezen beter begrijpen en van zijn aanwezigheid genieten. En je verlangen om Hem alles op te offeren zal de overhand halen.
Maar ik hoor jullie al mompelen dat mijn verblijf in het klooster me werkelijk het hoofd heeft doen verliezen en dat ik het snel zou terugvinden als ik het klooster zou verlaten. Jullie spreken helaas maar al te zeer de waarheid ! Nochtans betekenen die momenten van vurigheid ons echte leven, en niet de laag bij de grondse momenten van wereldse gejaagdheid. Probeer zelf ook die ware en zuivere momenten te kennen van vereniging met Jezus en misschien zullen jullie er dan in slagen om samen met mij, beter dan mij, jezelf zo stevig te verankeren in die vrede dat de wereld die niet meer kan verstoren. Daar ligt het geluk, daar ligt voor ons allen onze roeping. Inderdaad, voor ons allemaal : want de schijn van de wereld gaat voorbij, maar de tegenwoordigheid van God, de wederzijdse gave van Jezus en de ziel blijven voortbestaan in de hemel. Ja, laten wij herhalen met de Kerk-bruid : « Mijn Welbeminde is van mij en ik ben van Hem. Hij weidt zijn kudde tussen de lelies ».
abbé Georges de Nantes « Lettre à mes Amis » van 6 januari 1957