22 MEI 2016
Onze banden met de drie goddelijke Personen
VADER, ik voel mij uw kind wanneer ik rust tegen het hart van uw Zoon Jezus Christus, mijn verlosser en de bruidegom van mijn ziel. Ik vergeet dat ik uw schepsel ben wanneer Hij mij, gezuiverd door het water uit zijn zijde en dronken gemaakt door zijn Bloed, zo innig aan zich bindt dat ik deelheb aan zijn eeuwige geboorte. Want dan toont Hij mij hoe ik op mysterieuze wijze, nog voor het ontstaan van het heelal en voor alle eeuwen, ter wereld gebracht werd in het zoete eeuwige Woord dat me toen reeds vanwege U het leven, de beweging en het zijn gaf.
Vader, ik voel mij uw kind in alle vezels van mijn wezen en ik zie uit naar de dag waarop ik met open ogen en hart naar mijn oorsprong zal terugkeren. Zoon, ik ben uw leerling, uw broer, door de wijsheid en de goedheid die U mij toont. In het geheim echter is mijn ziel voor U meer een bruid doordat U zich gewaardigt mij de onbegrensde mysteries van uw Gelaat kenbaar te maken. Ik weet dat in de Hemel dit mystieke huwelijk verder zal gaan, zoveel verder dat we als twee zielen in één lichaam zullen zijn, U en ik in de onbeschrijfelijke omarming van uw goddelijkheid, voor altijd uitgestort in ons allen. H. Geest, hoe zou dit mogelijk zijn zonder uw verrukkelijke en zo mysterievolle werking in dit arme schepsel dat uw woonplaats geworden is en de plaats van uw zuivering en heiliging ?
O Levende Gave, o Adem die uitgaat van mijn Vader en mijn Bruidegom, hoe wreed is mij aanvankelijk uw openbaring door het vuur waarmee het in mij de wildernis van doornen verteert ! U bent mij eerst bekend als een groot vuur dat in mij alles verbrandt wat ik bezat, alles wat ik als het meest kostbare dacht te bezitten. En van mijn kant wist ik niet of ik U wel zou beminnen : als een van heilige woede razend vuur zette U keer op keer de aanval in tegen mijn afgedwaalde geest, mijn dwaze verbeelding, mijn verstand, mijn hoogmoed. Ik wist niet of ik van U hield, zozeer onderging ik U. Het hielp me te beseffen dat Hij die dit vuur in mij had ontstoken en het aanwakkerde om nog meer te verteren en te verslinden, mijn Vader en mijn Bruidegom was, die slechts één persoon vormden in deze strijd en die brandende geestelijke kus. U was, U bent het geluk en de glorie, de nederig makende straal en de tot leven wekkende macht van mijn Bruidegom en Vader.
Zo is mijn vagevuur, of zo zal het zijn. Maar de wonde voelt even aangenaam aan als de stekende pijn ervan want die gezegende vlammen, die me steeds meer aanvallen en in mij doordringen, zijn de dierbare uiting van uw Wil, o Bruidegom, en de uitwerking van uw Macht, o Vader. Hun mooie en hoge vergulde speren zijn niet mijn eigen deugdzaamheid, maar Iemand in mij die het voor mij opneemt tegen mijzelf, die voor mij een nieuwe ziel is, een geestesgenoot, mijn Advocaat, mijn Vertrouweling, mijn Raadgever, Geest van de Vader en van de aanbeden Zoon, Liefde die in mij gevaren is. O, hoe hou ik ervan, H. Geest van God, dat U in mij uw aanwezigheid kenbaar maakt, zelfs door de knaging van de wroeging, de haat voor de zonde, het vernietigend misprijzen voor mijn ontzaglijke schanddaden, de afschuw ervoor. Uw vlammen likken onophoudelijk aan de façade van mijn hoogmoed en verteren al hun grootdoenerij. Ik lijd. Maar dat vuur is mij aangenaam als een blik van medelijden van de volmaakte Maagd Maria, die mijn ogen vochtig maakt en met een strelend gebaar van haar moederlijke hand mijn wonden geneest.
O Heilige Geest, naast mijn vagevuur bent U ook reeds mijn ultieme hoop op het eeuwig leven, wanneer Gij op mijn zuiver gemaakte grond een heilige woonst begint te bouwen, een Tempel voor de lofzang van uw Heilige Drie-eenheid. Zou ik durven zeggen wat de diepste vreugde is die mij reeds bezielt en die in alle eeuwigheid moet toenemen ? Het is een schoonheid die in mij gestalte kreeg en die zachtjes zichtbaar werd. Dat vuur dat ik als pijnlijk vernietigend ervoer, was dat dan iets dat in het geheim vergeten vormen herschiep en zelfs ongekende volmaaktheden uitdacht ?
Als toevallig mijn innerlijke blik enige deugd ontwaart, enige charme, een nieuw beeld dat me verrast, dan zijn dat voor mij koninklijke gaven en een bewijs van uw Aanwezigheid, het onvoorstelbare werk van uw wonderlijke Liefde, o Geest van God. Ik sta verstomd en ervaar een ongekende vreugde voor die schoonheid die niet van mij komt en die al even ontroerend is als die welke Naäman ervoer toen hij terug uit de Jordaan kwam en zag dat zijn huid gezond en glad was als die van een klein kind.
Maar ik heb die blik slecht verwoord, alsof ik hem op mezelf wierp en er vol verwondering voor mijn deugden van overtuigd was dat God volledig met mij bezig was. Een dergelijk teruggeplooid zijn op zichzelf is allerminst gepast voor een door U, H. Geest van God, geheiligde ziel, en al te tegenstrijdig met de zuiverheid van een leven in de hemel. Alles voltrekt zich, om het beter te zeggen, enkel en alleen onder de blik van mijn Bruidegom en Vader. Het verterend vuur van deze blik doet in mij de vrees en de liefde ontstaan.
En op andere momenten zie ik in de ogen van mijn Bruidegom en Vader de schoonheden geschilderd die U in mij vormt. Ik herken deze nieuwe charmes in mezelf niet, ik bemerk ze in de ogen van mijn goddelijke Bruidegom en dat volstaat om mij te verrukken. Als ik uiteindelijk tot mezelf kom, dan ken ik niets anders meer dan U, H. Geest, ziel van mijn ziel, liefde zonder gezicht, uniek Vuur dat mij onophoudelijk voorbereidt om in glorie terug te keren naar de Vader en de Zoon, uit wie U voortkomt en met wie U elk schepsel wil verenigen.
Maar ik ben niet bij machte om in materiële termen deze geestelijke uitwisseling uit te drukken, deze band, deze inwoning van de Geest in de geest, van het Hart van God in het hart van ons zintuiglijk wezen. Ademtocht die de rots beeldhouwt, vuur dat het zand verandert in kristal, water dat de aarde vruchtbaar maakt, Heilige geest ! Ik lever mij in alle eeuwigheid over aan uw transformerende werking.
abbé Georges de Nantes « Pages mystiques » nr. 106, februari 1978