10 JULI 2016
CREDO
II. Geheiligd zij uw naam
« Wat is God ? », vroeg Sint-Thomas van Aquino als kind, en die vraag is de zuivere zielen, die om beurten verpletterd en aangetrokken werden door het Mysterie, blijven achtervolgen. Als oorzaak van de wereld lijkt Hij zich bijna helemaal over te leveren aan de spiegel van de schepselen die alle volmaaktheden van hun Auteur vertonen. Als onderscheiden van de wereld, afgescheiden door een afgrond, ontsnapt Hij aan onze greep, verdwijnt Hij in de lichtende wolk. Ons christelijke Westen lijkt goed bewaard gebleven te zijn voor elke zweem naar pantheïsme dat elders doet geloven in een wederzijds doordrongen zijn van de goddelijkheid en de dingen, in een samensmelting van alles in één enkele immense heilige Materie. Een boom is een boom, een hond is een hond, en geen vonken of gensters van het grote vuur van Zeus !
God is Anders en kan niet vereenzelvigd worden met iets wat behoort tot de wereld van onze zintuigen. Gedurende eeuwen heeft Hij zich voldoende aan de mensen geopenbaard opdat we de juiste betekenis zouden kennen van zijn Aanwezigheid, die persoonlijk is, dikwijls heel nabij, maar steeds onderscheiden van de schepselen aan wie Hij verschijnt. Onze generatie loopt veeleer het risico van subjectivisme, dat ons God zou laten ontdekken in ons hart, in het diepste van ons geweten, zonder nog duidelijk de grens op te merken tussen zijn Leven en ons leven, tussen ons eigen Ik en God. Een anglicaans bisschop, Robinson genaamd, heeft zopas een boek geschreven om te bekennen dat hij het onderscheid tussen beide niet meer ziet en dat hij, alles bij mekaar genomen, verkiest de naam van God uit het christelijk vocabularium te schrappen ! Deze kwestie is dermate verspreid dat ze ongerust maakt. In onze dagen aanroepen al teveel mensen regelmatig de Heer en Christus in omstandigheden waarin slechts de barbaarse driften van het menselijk dier overheersen, of de verwarde stemmen van hun onderbewuste.
Waar moeten we God vinden om Hem te kennen ? Hij bevindt zich niet in de schepselen en ik zou Hem niet zonder gevaar in mijzelf kunnen aanbidden ! Het is onze angst, maar de grootste mystici delen die ook met ons : « De kwelling van de liefde hield me als opgehangen tussen Hemel en aarde en ik kon niet steunen op U noch op mij », schrijft Sint-Jan van het Kruis (Geestelijk Hooglied, strofe 1).
Het bewaren van de ware betekenis van God hebben wij, katholieken, te danken aan de eucharistische Tegenwoordigheid. Hij is daar, vóór mij, in het Tabernakel, als een Voorwerp, een levend Wezen, nabij en onderscheiden. Deze goddelijke Materie, dit Lichaam van God kan ook in mij komen en zich met mij verenigen meer dan wie ook, maar Hij blijft op schitterende wijze verschillend van mij. Terzelfdertijd wordt Hij door massa’s andere mensen ontvangen en is Hij toch reëel in allen aanwezig, zonder zich te verdelen of te vermenigvuldigen. Het grandioze van de Eucharistie overstijgt ons begrip omdat ze een onvergelijkbare les over de grootsheid van God insluit. Die witte Hostie die daar onder mijn ogen schittert, nederig een zuiver, dat is mijn oneindige God. Hij is even reëel als deze Hostie reëel is, maar Hij is ook evenzeer ontdaan van elke vorm, elke tijd, elke ruimte zoals deze Eucharistie die onophoudelijk en overal vernieuwd wordt...
Ik ben God niet, noch een fragment van God, maar een mens en ik sta dichtbij het niets. De dingen zijn God niet, hoewel « Hij ze door ze te bekijken, en met zijn ogen alleen, bekleed heeft met schoonheid » (Geestelijk Hooglied, str. 5). Zo begint onze zoektocht naar God in een steeds ontoegankelijker Elders. Het is een afmattende onderneming, maar soms geniet de ziel van een straal van gelukzalige aanschouwing. Om God te kennen moet men de grenzen van het vlees overschrijden ; levende materie, verstandelijk dier, dat alles is ondoorzichtig en God gelijkt er in niets op. Met wat voor moeite komen wij ertoe om, in navolging van de H. Augustinus, het Onstoffelijke te bevatten ! Zuiver geestelijk Licht, volmaakt uniek en eenvoudig, is God Geest...
In de voortdurende verandering en beweging van dingen en harten kunnen we slechts ware rust vinden in de zekerheid van een Leven, van een onveranderlijke, eeuwige en onmetelijke Gedachte. God in zijn eindeloze volmaaktheid verandert niet... Het Mysterie wordt alleen maar groter naarmate het duidelijker wordt. Enerzijds is het gevaar groot gedachten op te stapelen met als risico de goddelijke Aanwezigheid uit het oog te verliezen ; anderzijds : hoe kunnen we de blik van de ziel vestigen op het goddelijk wezen zonder de rede toe te laten er iets duidelijks over te zeggen ? En ik wil niet dromen van God, zelfs als deze verbeeldingen mij duizend vertroostingen zouden schenken. Ik wil Hem bereiken voorbij de geschapen wereld, als het verheven Beginsel ervan, bekleed met alle volmaaktheden die mijn verstand kan opmerken, Hij alleen vrij van alle beperkingen en tekortkomingen waar men overal elders tegenaan loopt. Dan jubelen in mijn ziel de mysterieuze woorden : Eenvoud ! Oneindigheid ! Onmetelijkheid ! Onveranderlijkheid ! Eeuwigheid ! Eenheid ! Onzichtbaarheid ! Volheid ! En omdat ik er niet toe kom mijn ogen gericht te houden op dit verheven visioen, bewaar ik in het diepste van mezelf aanbidding en liefde ervoor !
Gaat het hier niet om de heiliging die we, in het Gebed van de zondagsmis, God vragen om ons in zijn Naam toe te kennen ? Ja, door zo te bidden ontdekken we een eerste bestaansreden als schepselen. Streven zij er niet allemaal naar te schitteren in hun voltooide schoonheid en de Glorie uit te stralen waarvan zij enige luister hebben behouden, opdat de mens, door ze te ontdekken, de schittering van zijn Schepper zou bezingen ? En als ze vervolgens ontgoochelen en tot niets herleid worden, als ze ons bedroefd en onvoldaan achterlaten omdat we er teveel van gevraagd hebben, vervullen dan de dingen niet hun ultieme zending, die erin bestaat ons van hen af te wenden om ons te dwingen God te eren boven alles wat geschapen is ? Ze schitteren als sterren aan het firmament om onze ogen vreugde te schenken, vervolgens doven ze bij het ochtendgloren uit om ons naar Hem te laten gaan die het ongeschapen Licht is.
O arme en dierbare zielen, te schoon om niet ontroerd te worden door de aantrekkingskracht van jullie glorie, en tegelijkertijd te ellendig om ons niet te ontslaan, ontgoocheld, van de zoektocht naar de Goedheid die op zichzelf uiteindelijk onze grenzeloze dorst zal kunnen stillen : weten jullie dat jullie zo de naam van God heiligen ? God alleen is heilig. Jullie leren het ons en dan verdwijnen jullie. Alles verkondigt het, te beginnen met een myriade aan voorbijgaande vormen die voortkomen uit de scheppende handen. Ook de ontzaglijke mensenfamilie moet het verkondigen met hart en ziel : uw Naam worde geheiligd ! Mocht uw Mysterie ons verschijnen in al zijn glorie ! Mocht in ons en in alle dingen uw Naam geheiligd worden en mochten wij geheiligd worden in uw Naam. Een strenge en wonderlijke roeping is de onze : we moeten God alle glorie terugschenken die Hij over zijn schepselen heeft verspreid om eindelijk zijn Heiligheid naar zijn juiste verhouding te kennen, die zonder verhouding is !
abbé Georges de Nantes uittreksel uit de « Lettre à mes amis » nr. 222, deel III, februari 1966