17 JULI 2016
CREDO
III. Uw rijk kome
HET contact met God, brandend, verterend, of eenvoudigweg de sterke indruk die de overweging van zijn grenzeloze grootheid in onze ziel kan nalaten, laat ons toe uiteindelijk de aanwezigheid van God in ons leven te begrijpen. Hij is Heilig, verheven boven elk schepsel, brandpunt van elke schoonheid, elke waarheid, alle goeds.
Maar als Hij zo het modelvoorbeeld is van de volmaaktheden die men hier op aarde kan vinden, dan is dat omdat Hij er de Schepper van is. Hun ontstaan kent geen andere oorzaak en oorsprong dan zijn Gedachte, zijn almachtige en handelende Wil : Hij heeft ze uit het niets voortgebracht, zeggen wij. Geen oermaterie die Hij getransformeerd heeft, geen fabricageprocédé : heel ons wezen komt enkel en alleen voort uit zijn beslissing. En nochtans komen we niet uit Hem voort door verwekking, Hij geeft ons niet het leven vanuit zijn eigen leven, zoals Hij wel zijn enige Zoon, zijn goddelijk Woord, heeft verwekt. Neen, Hij doet ons verschijnen vanuit het niets en Hij houdt ons aldus in leven, geheel afhangend van zijn oplettende zorg, enkel van Hem afhankelijk en zonder dat we iets uit onszelf kunnen. Het zou duizelingwekkend zijn als we hierover werkelijk nadenken.
Vanaf dan treedt God in onze levenswereld binnen, voor onze ogen, als Soevereine Meester. We zijn in de ban van dit Verstand dat alles weet, tot het belachelijke geheim van mijn ziel dat door geen enkel gordijn versluierd wordt, door geen enkel luik beschermd wordt tegen zijn Blik. We worden gedragen door deze Wil die weet waarheen hij alle dingen voert, zelfs mijn wil die zich aan niets kan vastklampen om aan zijn almacht te ontsnappen.
Zo is het Rijk van de Soevereine Majesteit. Het is niet gevestigd op een conventioneel recht noch op de uitverkiezing van onze eigen wil. Het komt niet voort uit een verovering of een verdrukkende overheersing, maar uit het basisgegeven van het bestaan en van alle goederen. We verkiezen in plaats van het woord “ imperium ”, dat een gedachte aan geweld inhoudt, de term “ rijk ” die beter uitdrukt wat het goddelijk bestuur ten volle aan goeds en wezenlijk vaderlijks bevat.
Zeker, een zo volledige, nauwe, voortdurende afhankelijkheid tegenover onze driemaal Heilige Schepper houdt iets vreeswekkend in. De verschrikking en vrees die het Oude Testament uitademt blijven, ook voor ons nog, het begin van de wijsheid. Want ten dienste staan van een dergelijke Meester kan terecht ontzagwekkend toeschijnen. Maar onze troost en onze geruststelling komen net van datgene wat ons schrik aanjaagt. Want in zijn grenzeloze Grootheid en zijn absolute Volmaaktheid kon geen enkele wraak, geen enkele afgunst zich vermengen met zijn scheppende wil. Toen Hij ervoor koos ons in het leven te roepen had Hij ongetwijfeld geen nood aan ons en werd Hij niet bewogen uit liefde voor zijn schepselen, in de zin waarin wij doorgaans die hartstocht verstaan. Geen enkele aantrekkingskracht voor het niets dat we zijn ontroert Hem, geen enkele woede brengt Hem in beroering, geen enkele haat kan Hem raken en zelfs de ergste rebellie zou Hem niet kunnen verstoren.
Dan blijft er maar één gevoelen meer te bedenken dat dit mysterievolle Hart waardig is, één enkele drijfveer die het werk van de zeven dagen heeft begeleid en elke morgen opnieuw verschijnt met de onvermoeibare regelmaat van de zon : de goedheid. « God heeft zijn Glorie niet voor zichzelf gewild, maar voor ons », schrijft de H. Thomas van Aquino ergens. De enige bestaansreden voor dit vrije werk is niet een of andere nood van Hem die oneindig veel meer is dan alle dingen tezamen, en daarom kan ze slechts te vinden zijn in die dingen zelf, voor hun welzijn en hun volmaaktheid...
Mijn God, ik ben niet langer bang om U zo nabij te weten en, zelfs als ik in gebreke blijf, wil ik mij niet langer verbergen voor uw blik, zoals onze eerste ouders. Deze vlucht is vergeefs, want waar zou ik kunnen heengaan waar U niet vóór mij bent (Ps 138) ? Maar veel meer nog : mij verder van U verwijderen omdat ik ongehoorzaam was aan U, betekent dit sowieso niet dat ik mijn ongeluk nog vergroot ? Ik verkies de ogen naar U op te slaan om uw plannen, groot en barmhartig, te doorgronden en uit al mijn kracht te herhalen : « Uw Rijk kome ! »
Nu begrijp ik het zo vreemde, zo fascinerende visioen van Ezechiël waarin alles vuur is, alles in beweging is in elke richting en alles blik is (Ez 1). Ja, ogen kijken overal naar elk punt van het heelal. Dit is een van de meest duizelingwekkende gedachten van de christelijke theologie, deze meervoudige, deze onbegrensde aanwezigheid van God bij een myriade van schepselen en, veel meer nog, deze bijstand, deze intieme en persoonlijke dialoog van de Vader met miljarden mensen die Hij op elk moment roept bij hun eigen naam om hen geheimen te openbaren die slechts voor henzelf zijn. Nauwelijks kan ik aan één ding tegelijk denken, ongetwijfeld beperkt door mijn hersenstelsel, en dan nog kost het me heel wat moeite om er de aandacht bij te houden. Misschien zal ik in de andere wereld verscheidene dingen tegelijk kunnen kennen en me kunnen overgeven aan de aanwezigheid en de liefde voor hele menigten. Maar dit zal nog niets zijn vergeleken met uw universele en bijzondere Voorzienigheid, mijn God. Hoe mysterievol bent U in uw driemaal heilig Wezen ! Hoe wonderlijk bent U in uw scheppende Macht en in uw universele Ordening !
Zo komt het dat « geen haar van ons hoofd valt zonder de toestemming van onze Vader in de Hemel ». Hij is dus overal ! Hij is onvermoeibaar, onuitputtelijk. En overal maakt zijn uniek en wereldomvattend (katholiek !) plan vorderingen. Het heelal kan mij wel gemaakt lijken uit duizenden stukjes die elkaar vreemd zijn en die elke dag in een onbeschrijfelijke chaos terug lijken te ontstaan, alles blijft echter onder het zeer waakzame oog van God. Hij verandert niet, Hij stuurt de verandering aan. Hij alleen blijft ontoegankelijk in zijn volmaakte Glorie en dit volstaat om te bereiken dat Hij heel de kudde van zijn schepselen leidt naar het unieke en glorievolle doel dat Hij voor hen heeft vastgelegd. Hij regeert en zijn rijk gaat voort naarmate de tijd verstrijkt en de immense werf van zijn heelal zijn algemeen plan doet verschijnen.
Het is op dit punt dat wij, westerlingen, in de verleiding komen om te dwalen. Verstandig maar ijdel leggen wij een hoogmoedig humanisme aan de dag. We beslissen snel over het goddelijk plan en beschrijven de komende verwezenlijking ervan volgens onze eigen inzichten en wensen ! Arme dwaze Galaten, zou Sint-Paulus ons zeggen. Gods wegen zijn niet onze wegen, de volmaaktheid waarnaar Hij de wereld voert, behoort niet tot de orde van het tastbare. Ons verstand loopt er tegenaan. En wat kunnen we dan anders zeggen dan de heilige, nederige en vurige woorden : « Uw Rijk kome ! » ?
Abbé Georges de Nantes
uittreksel uit de « Lettre à mes amis » nr. 222, februari 1966