10 JANUARI 2016

Jezus gedoopt in aanwezigheid
van zijn Vader en zijn Moeder

TIJDENS de eerste dagen van oktober van het jaar 28 « verbleef Johannes de Doper in de woestijn. Hij verkondigde een doop van bekering tot vergeving van zonden. Heel Judea en alle inwoners van Jeruzalem liepen naar hem uit. Ze lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, en beleden hun zonden » (Mc 1, 4-5).

Na afscheid genomen te hebben van de Maagd Maria en Nazareth verlaten te hebben, biedt Jezus zich op zijn beurt aan, tijdens de eerste dagen van januari 29.

In de massa van hen die naar Johannes de Doper komen vormt Hij een uitzondering. Hij alleen komt niet van Jeruzalem of uit Judea: « En in die dagen kwam Jezus uit Nazareth in Galilea en Hij liet zich in de Jordaan dopen door Johannes » (Mc 1, 9).

Jezus legt dus dezelfde weg af, van Galilea naar Judea, als achtentwintig jaar tevoren, toen Hij nog in de schoot van zijn Moeder was (Lc 2, 4).

Deze parallel is niet overbodig. Hij herinnert ons eraan dat Jezus van geboorte afkomstig is uit Judea: Judea is zijn vaderland. Daarom moet het ons niet verbazen te zien dat Hij zich aansluit bij « heel het land van Judea en alle inwoners van Jeruzalem » die gekomen zijn om het doopsel van Johannes te ontvangen « waarbij ze hun zonden beleden ».

Sint-Marcus onderstreept inderdaad dat de mensen gedoopt werden terwijl ze hun zonden beleden, maar dat is niet zo met Jezus die ook op dat punt een uitzondering vormt. Wat is dan dat mysterie? Wat brengt Jezus tot dat doopsel, vermits Hij de zonde niet gekend heeft?

JEZUS GEOPENBAARD ALS ZOON

Het antwoord komt van God de Vader zelf, die zijn stem laat horen in een theofanie: « Meteen toen Hij uit het water kwam, zag Hij de hemel openbreken en de Geest als een duif op zich neerkomen. En er klonk een stem uit de hemel: “ Gij zijt mijn geliefde Zoon, in wie Ik vreugde vind ”« (Mc 1, 10-11).

Men zou zeggen dat alleen Jezus de hemel ziet openbreken en de duif van de H. Geest over zich neerdalen. Maar ook Johannes de Doper heeft het gezien, zoals Sint-Jan de Evangelist getuigt (Jo 1, 32). Wat is die Duif? Is het een echte duif, daarheen gezonden door een mirakel zoals de duiven van Fatima? Of is het de gedaante van een duif?

Mijn interpretatie is de volgende: meegevoerd door de H. Geest, van wie Zij de woonst is, is de Maagd Maria daar aanwezig, als de Bruid van het Hooglied (Hl 5, 2; 6, 9); niet als Middelares, maar als de lamp waarin men het licht geplaatst heeft, « schoon als de maan, schitterend als de zon » (Hl 6, 10).

De H. Geest komt in Haar en Zij openbaart zich in de gedaante van wat haar het meest eigen is, namelijk haar zuiverheid, haar heiligheid, waarvan de duif het symbool is, om te getuigen dat Jezus wel degelijk de Zoon van God is, maagdelijk door Haar ontvangen, door de werking van de H. Geest.

Zij kon niet ontbreken in deze theofanie. Ze is op een bepaalde manier aanwezig, door Jezus en Johannes de Doper opgemerkt, en allicht ook door de menigte: het gaat niet echt om een dier, zoals de duif van Noah, of zoals de miraculeuze duiven van Fatima. Het is een visioen van een Duif, « als een duif » schrijft Sint-Lucas vanuit de vertrouwelijke informatie die hij ingewonnen heeft bij « hen die vanaf het begin ooggetuigen en dienaars van het Woord waren » (Lc 1, 2): Johannes de Evangelist en, ongetwijfeld, Maria zelf. Wat Marcus betreft (1, 10), hij vernam dit van Petrus; Petrus en Mattheüs (3, 16) vernamen het van Jezus zelf.

DE ZALVING VAN DE KONING-MESSIAS

Het doopsel van Jezus, dat is zijn wijding, zijn openbaring aan de wereld, zoals de aanbidding door de Wijzen Hem al geopenbaard had in de dagen van zijn geboorte. De H. Mattheüs onderlijnt het op zijn manier door het protest van Johannes de Doper te verhalen, die zich onwaardig verklaart om Jezus te dopen, want dat is werkelijk de rollen omkeren! « Ik ben het die door U moet gedoopt worden en Gij komt tot mij! » (Mt 3, 15). En nochtans, ondanks de schijn, is het Jezus die de Meester is; Johannes de Doper begrijpt het en gehoorzaamt: « Maar Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Laat nu maar; want zo behoren wij de gerechtigheid volledig te vervullen.’ Toen liet hij Hem » (Mt 3, 15).

Zoals Michel Quesnel opmerkt, moet men niet vertalen: « hij liet Hem doen », want het werkwoord “ doen ” komt niet voor in de tekst. « Johannes laat Jezus het doopsel ontvangen, net zoals de duivel Hem wat later zal met rust laten als Hij drie opeenvolgende bekoringen zal afgeweerd hebben (Mt 4, 11). Het is niet zomaar dat de evangelist hetzelfde woord gebruikt voor de duivel en voor Johannes die Jezus “ laten ” na de beproeving. Zoals Petrus na de aankondiging van het Lijden (Mt 16, 23), is Johannes hier de Verleider die een obstakel vormt voor de wil van God door teveel te steunen op zijn volledig menselijke visie van de dingen. »

DE STRIJD VAN CHRISTUS EN ZIJN LEERLINGEN

Om die reden wordt Jezus onmiddellijk na zijn wijding door de Geest naar de woestijn gedreven. « Toen werd Jezus door de Geest naar de woestijn gebracht om door de duivel op de proef gesteld te worden » (Mt 4, 1).

In de woestijn zegevierde Jezus over de drie bekoringen (Mt 4, 1-11; Lc 4, 1-13) waaronder Israël eertijds bezweken was tijdens zijn veertig jaar durende tocht (Nm 14, 34). Trouw aan zijn Vader weigert Jezus zijn voedsel buiten Hem om te zoeken (Dt 8, 3; cf. Ex 16), Hem “ op de proef te stellen ” (Dt 6, 16; cf. Ex 17, 1-7), en Hem te verloochenen om de duivel te aanbidden die de overheersing van de wereld in het vooruitzicht stelt (Dt 6, 10-15; cf. Ex 23, 23-33). Maar het is aan het einde van deze zegevierende strijd dat het verloren paradijs opnieuw zal hersteld worden. « Toen liet de duivel Hem met rust, en er kwamen engelen om Hem van dienst te zijn » (Mt 4, 11).

Zo tekent Jezus Christus de weg uit voor zijn Kerk, voor de leiders ervan evengoed als voor de nederigste van zijn gedoopte gelovigen: het christelijk leven zal dus een strijd zijn tegen Satan, tegen de wereld en tegen zichzelf. We moeten die strijd voeren met de almachtige hulp van de goddelijke genade, die uit de doorstoken zijde van de gekruisigde Jezus is gelopen en die zich in de Kerk verspreidt door de bemiddeling van de Maagd Maria, zijn heilige Moeder die ook de onze is, de Heilige Duif van de Goddelijke Geest.

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit CRC nr. 364, februari 2000, p. 5 e.v.