25 DECEMBER 2019

Onze dankzegging bij de kribbe

HET weegt me zwaar om al die conferenties te houden over zo’n vreselijke actualiteit waarbij ik slechts rampen voorzie, slechts straffen van God aankondig. Daarom wil ik in deze kerstnacht mijn blik afwenden van al die lasten en vrees, die niet het essentiële zijn, om samen met jullie dank te betuigen voor zovele goddelijke weldaden waarmee we overladen worden en, onder meer, voor onze wonderbare vriendschap. Werkelijk, ik kan alleen maar dank zeggen. Want op het moment waarop ik de lijst opmaak van het kwaad dat de wereld teistert, van de verschrikkingen die de Kerk misvormen en infecteren en van de monsterlijke ongeregeldheden waarin Frankrijk wegzinkt… gaat alles wat ik bij ons zie zo goed, is het zo mooi, zo waarachtig, zo heilig, zo vruchtbaar, zo nuttig dat ik zin heb om in de handen te klappen en me heimelijk naar de kapel te begeven om nog een Magnificat te bidden of te zingen.

Wanneer we aldus bezig zijn God te danken kan geen enkele tegenspoed, moeilijkheid of beproeving, geen enkel dagelijks kruis en zelfs niet het uitzicht op een doodsstrijd onze vreugde temperen en evenmin onze moed uitdoven.

Deze litanie van ons geluk is een dankbetuiging aan de Hemel waar we reeds zovelen aantreffen van de onzen – onze ouders, broeders, kinderen, vrienden met wie we nog spreken en beter dan tevoren – en aan de heiligen, onze goddelijke Moeder en Sint-Jozef, onze aardse Koning, onze bestuurder en beschermer, almachtig, zeer goed, onvermoeibaar edelmoedig… en aan GOD! Eerste en voornaamste dankbetuiging voor dat paradijs van eeuwig leven dat we ons maar niet kunnen voorstellen, zo mooi, zo gelukkig is het, zonder grenzen en einde. We gaan er naartoe en laten we, wanneer we het van dag tot dag naderen, minder en minder vrezen er niet binnen te gaan, omwille van de genade die ons verleend wordt en onze nederige trouw om deze te ontvangen, om ervoor te danken en er opnieuw te vragen…

Het is een dankbetuiging voor het koninkrijk Gods op aarde dat reeds tweeduizend jaar bloeit in heiligheid, macht en beschaving en waarvan wij de overstelpte erfgenamen zijn. Het overtuigt ons van de vaststaande triomf van de nog lopende beloften. Het is een dankzegging voor de tijden die naderen en waarvan we het grote geluk zullen hebben ze eindelijk met onze ogen te zien: de overwinning van het geloof, de katholieke renaissance, het herstel van de monarchie, de natie bevrijd van zijn verdrukkers en de Christenheid van alle landen hervormd om samen de kolonisatie en bekering tot Jezus Christus van heel de wereld te hervatten!

Maar ik heb redenen tot vreugde die dichterbij liggen, persoonlijker en meer intiem zijn, en die ik jullie moet bekennen vermits jullie die even goed hebben. Die redenen tot vreugde, dat is «het honderdvoud in deze wereld» dat Jezus op een dag aan zijn leerlingen beloofde. Hoeveel gegronde en ontelbare redenen heb ik, en jullie allen met mij, om vervuld te zijn van dankzeggingen voor het honderdvoud dat die goddelijke Vader, Echtgenoot en Koning en intieme Vriend van onze zielen, in zijn bruisende niet uit te drukken liefde, ons gegeven heeft voor het weinige dat we Hem geofferd hebben!

We zijn niet talrijk ten opzichte van de reusachtige massa’s, heidens of schismatiek of afvallig, die we aan Christus zouden willen geven. Evenmin zelfs ten opzichte van de gelovigen van de Kerk die zo dichtbij ons zijn en nochtans zo vijandig! Ze laten zich misleiden door de huidige «duivelse desoriëntatie», vanwaar onze bekommernis, onze pijn, onze angst… Maar wanneer ik de massa van jullie vertrouwde gezichten zie, als in een film die zich in mij afspeelt, en waarbij jullie vriendelijk, liefdevol, permanent om mijn genegenheid, gebeden en ook raad, aanmoediging, een teken van vriendschap, van tederheid, van diepgaande instemming vragen, dan bereken ik dat het beloofde honderdvoud honderd keer overschreden wordt, of veeleer honderd maal vermenigvuldigd wordt. Deze gemeenschap van CRC-falangisten die zoveel gelijkt op een familie, zeer christelijk, katholiek, een en al heilig en reeds meer hemels dan aards: hoe zou ik me kunnen beklagen bij onze Vader over het lot dat Hij mij ten deel liet vallen?

Die wederzijdse aanwezigheid, van jullie bij ons, van ons bij jullie, is dat niet de voornaamste vreugde, de ondersteuning en het directe motief van ons enthousiasme en onze hoop, onophoudelijk vernieuwd, waarvan we genieten van begin tot einde van onze congressen, kampen en sessies?

Ervaren we de warmte, het geluk van die vriendschap die een zuivere gave van genade van de barmhartige God is. Bedenken we dat dit zo is, en oneindig meer met betrekking tot Jezus en zijn goddelijke Moeder die ons allen dragen in een levend schilderij, in hun hoogst unieke en heilige Hart. Aan iedereen wordt bij naam gedacht, iedereen wordt bij naam bemind, gevolgd… Ach! welke gelukzaligheid is reeds de onze en in de toekomst, in de eeuwigheid, is deze nog veel groter!

Wat zouden we dus vrezen, zoals Sint-Paulus het schrijft aan de Romeinen? Wat voor kwaad kan ons overkomen als we reeds bemind zijn en als wij op dezelfde wijze beminnen? Ubi caritas et amor, Deus ibi est. Ja! Daar waar naastenliefde en liefde zijn, daar is God! Ik sluit deze stroom van dankzeggingen, die ik ga verder zetten aan de voet van de kribbe, niet af zonder u mijn zegen te geven met gevoelens als vader en broer, aan jullie die onze vreugde en onuitputtelijke reden tot dankzegging zijn.

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de Lettre à la Phalange nr. 22, Kerstmis 1988