10 NOVEMBER 2019
Het martelaarschap, voltooiing van onze roeping
van dienstbaarheid voor het eeuwig leven
HET Evangelie van vandaag verhaalt ons het meningsverschil tussen Jezus en de Sadduceeën die weigerden te geloven in de opstanding van de doden. Jezus geeft hen dit raadselachtig antwoord: «Zij die waardig zullen bevonden zijn deel te krijgen aan de verrijzenis uit de doden, nemen noch vrouw noch echtgenoot; immers, ze zijn gelijk aan de Engelen. Als kinderen van de Verrijzenis zijn zij kinderen van God.»
Wat is het onderricht van de Kerk over ons toekomstig leven na de dood en de eeuwigheid die in de andere wereld op ons wacht? Laten we ons in deze tijden van duivelse verwarring waarin deze waarheden niet meer onderricht worden, luisteren naar het onderricht van onze vader, abbé de Nantes, om ons geloof in de verrijzenis van de doden en in het eeuwig leven opnieuw bevestigd te zien.
De aardse toestand waarin we verkeren, geschonden door de erfzonde, is even lelijk en afstotelijk in vergelijking met de ons beloofde hemelse gedaanteverandering als de toestand van de rups tegenover de vlinder die ze op een dag zal worden. Dat beeld uit de natuur, door onze Schepper gewild, bezorgt ons een grote les.
De besten onder de mensen begrijpen dat men vol hoop dat toekomstig leven moet tegemoet gaan, een leven waarin we glorierijke dagen zullen kennen, waarin de uitverkorenen, gekleed in witte gewaden, het Lam zullen volgen overal waar het gaat. Wat een glorie is die van de uitverkorenen! Wat een zalig verblijf is de Hemel! En ik durf dit zeggen, niet alleen omdat we daar in tegenwoordigheid van God zullen zijn, in een ontmoeting van Aangezicht tot aangezicht die iets schrikwekkend zou kunnen hebben, maar omdat we er allemaal samen zullen zijn. We hebben immers een absoluut geloof in de waarheid dat in de Hemel de Kerk en onze gezinnen terug hersteld zullen zijn, dat de vreugde op onze gezichten een wederzijdse vreugde zal zijn die we aan elkaar zullen geven in de broederlijkheid van de uitverkorenen, waarvan Christus en de Maagd Maria het middelpunt zullen vormen.
We zullen dan helemaal anders zijn omdat ons verrezen lichaam van gedaante zal veranderd zijn, omdat onze ziel eindelijk open zal zijn voor de golven van licht van het Paradijs, maar ook omwille van de gemeenschap die we zullen vormen, waarvan we hier op aarde geen beeld kunnen hebben tenzij dat van onze liturgische bijeenkomsten. Hoe dikwijls hebben nederige boeren of boerinnen die de kerk uitkwamen na een groots paasfeest me niet met tranen in de ogen en ontroerd gezegd: «Dat was reeds een beetje het Paradijs». Die mensen hadden het juist voor.
Onze gezichten zouden dat enthousiasme dat ons bezielt moeten uitstralen, omdat we op weg zijn naar die eeuwigheid, omdat de traditionele leer waaraan we jullie herinnerd hebben de leer is van de transformatie van de mens in zoon van God en, zoals Jezus zei, in zoon van de Verrijzenis. En als we onze hartstochten en ons egoïsme reeds overwonnen hebben, zijn we aan het veranderen, dan veranderen we van dag tot dag in dat hemelse wezen dat we zullen worden door de genade van de sacramenten van de Kerk.
Dat onderricht is dat van Sint-Paulus in de Tweede Brief aan de Korintiërs: van dag tot dag veranderen we naar de gelijkenis met Hem die het volmaakte beeld van God is. We kunnen vooruit lopen op onze verrijzenis door reeds met de verrezen Christus in de Hemel te zijn, dat wil zeggen met de Meester van de wereld, door gekozen te hebben voor de Waarheid, het Goede, de Rechtvaardigheid, door heel ons leven, al onze hartstochten, al onze gevoelens ten dienste te stellen van het Rijk Gods. Het schijnt me toe dat we reeds hier op aarde kunnen behoren tot de uitverkorenen van de Hemel, weliswaar aan vervolgingen onderhevig.
Bestudeer het leven van Jezus te Nazareth, wat dat geweest is gedurende de drie jaar van zijn openbaar leven, en tenslotte de dagen van zijn Lijden: jullie zullen begrijpen dat het een kruis geweest is en een lang martelaarschap.
In het boek Wijsheid zien we dat wanneer een rechtvaardig man opduikt in een bedorven milieu en daar de waarheid verkondigt, dat dan de gerechtigheid die hij beoefent een contrast veroorzaakt. Dat contrast wordt vervolgens tegenstand die beetje bij beetje omslaat in laster, samenzwering en vervolging. De slechten drijven de rechtvaardige tot het uiterste van hemzelf om te zien of hij niet door de knieën zou gaan, of hij zijn God niet zou verraden. En uiteindelijk is er het complot: «Laten we hem ter dood brengen! We zullen wel zien of hij tot het einde trouw zal blijven aan de Waarheid die hij ons verkondigt!»
Dat was, dat is, dat zal zo zijn tot aan het einde van de wereld. Er zijn de martelaren en er zijn de vervolgers. Aan ons te kiezen tot welk kamp we willen behoren. Ik wil niet behoren tot het kamp van de vervolgers en ik wil zelfs niet de progressieve advocaat zijn van de vervolgers. Ik vind het laaghartig de meest hoogstaande redenen te gaan zoeken in de filosofie van de rechten van de mens, in ik weet niet welke filantropie, om één koor te vormen met de vervolgers tegen de slachtoffers. Ik kies de kant van de slachtoffers, ik kies de kant van de martelaren, ik zal Christus en zijn Waarheid verkondigen, door alle vervolgingen heen. Ik zal die Waarheid verkondigen totterdood als het moet, ten volle beseffend dat «de dood van zijn heiligen kostbaar is in de ogen van de Heer.»
We geloven in het ons beloofde eeuwig leven en het is vol enthousiasme dat we besluiten ons te engageren voor deze strijd, voor dat Koninkrijk, voor die heilige Stad. En als het God belieft, zijn we op een dag bereid ons leven te geven om samen met Christus allen samen te verrijzen, ten eeuwigen leven!
abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 3 november 1979