22 DECEMBER 2019

In God van elkaar houden
in navolging van Maria en Jozef

IN deze tijd van voorbereiding op het feest van Kerstmis vraagt de Kerk ons te mediteren over het heilig huwelijk van Maria en Jozef. Als eerste christelijke echtgenoten lijken zij, meer dan het eerste mensenpaar, onze geschiedenis te openen in een glorie die bekoort, het hart verheft en de beschouwende ziel de toppunten van de liefde laat bereiken. In een nederig huis leven ze verenigd, in een mysterieuze eenheid, en verbergen hun geluk.

Laten we daar binnengaan. We kunnen dit op elk uur doen, we zijn hun kinderen en nooit zullen we hen in de weg lopen. We zien hen in een eenvoudige houding, gelukkig en bescheiden, de ene bij de andere, zoals echtgenoten waarin een vreedzame en vaste wederzijdse liefde woont.

Laten we onbevreesd heel dicht naderen tot Jozef, die Prins-zoon van David, en tot Maria, die Prinses-dochter van Jesse, zij aan wie het Regentschap over de wereld is beloofd. Het zijn eenvoudige mensen, maar geen alledaagse wezens. De schamelheid van hun woonst houdt ons niet meer tegen en evenmin verbaast ons hun uiterste terughoudendheid. De deugdzaamheid, het vluchten van gelegenheden, zelfs de bescheiden blikken, het inhouden van elk met gevoel geladen gebaar of glimlach: verre van een uitdrukking te zijn van afstandelijkheid of daarentegen van een innerlijke strijd tegen een of andere ongeordende hartstocht, zijn zij de keuze van een fijngevoelige, onvergelijkelijke liefde. Beelden we hen niet anders in dan in dat bewaken en in die toewijding van elk moment. Dan alleen zal ons toegestaan worden de wonderen van hun intimiteit als echtgenoten te beschouwen.

O, H. Jozef, we beginnen tot u te naderen en u te kennen van zodra we op zo'n manier in u geloven, gelukkig met een dergelijke gereserveerdheid. U hebt Maria gekozen, in een door de engelen voorbereide ontmoeting van zielen, u hebt haar opgenomen in uw huis en haar de ereplaats laten innemen. Vanaf de dag van uw huwelijk hebben jullie elkaar nooit alleen gelaten en toch hebt u trouw, onschendbaar het pact bewaard dat u met heel uw wezen hebt gesloten, en met Haar. Gelukzalig pact dat de zuiverste uitdrukking is geworden van de meest volmaakte liefde!

Maar waarin bestond een huwelijksliefde die schijnbaar afzondering, stilte, eenzaamheid was? In een wederzijdse inwoning, naar het beeld van het Mysterie van de Drie-eenheid. Hij woonde in Haar en Zij in hem, onophoudelijk en zonder terughoudendheid.

De aanwezigheid van Maria was, zoals we zouden zeggen, buitengewoon intens. Ook Sint-Jozef had op haar dezelfde uitstraling zonder zich hiervan bewust te zijn. « Hoezeer houdt hij van God! Hoe dient hij Hem! Hoe eerlijk, rechtvaardig en goed is hij! Wat een bewonderenswaardige toewijding! Wat een heilige! » De Maagd Maria hield niet op met die stilzwijgende litanieën van bewondering en liefde, zonder dat één herinnering, een enkel gebaar ooit dat beeld dat ze van hem had in haar hart kwam veranderen.

En al het goede dat hij in gedachten had, alles wat hij verlangde, was vanuit een gemeenschappelijke zienswijze met haar; alsof haar hart op de plaats was waar het zijne klopte, leek het hem dat ze alles in hem verlevendigde met haar onvergelijkelijke vurigheid. En het waren andere stille litanieën die háár deugden bezongen. Zij heiligde hem enkel door haar aanwezigheid en het leek hem dat hij ingepalmd werd door een liefde die van haar uitging, zonder dat hij ooit de nood voelde om de herinnering eraan te bannen om naar God toe te gaan.

Laten we beseffen dat zielen aldus in elkaar kunnen wonen, in verhouding tot hun heiligheid, tot de genade die hen vervult en de liefde tot God die hen bezielt. Boven de gevoeligheid, boven de uiting van persoonlijke gevoelens, die meer of minder egoïstisch en ijdel zijn, is het de absolute cultus van God, van zijn Glorie en zijn Dienst die aan de mensen hun transparantie geeft en aan hun wederzijdse aanwezigheid dat aureool van geluk en kracht geeft dat al de rest overtollig maakt. Ze waren verbonden door het dagelijks leven, maar ze waren dit veel meer door die innerlijke godsdienst waardoor ze met elkaar communiceerden en die in hen alleen maar een wederzijdse verering kon opwekken. Ongehinderd. Zij had geloof in hem, hij in haar, en ze vonden in elkaar al iets van een goddelijke aanwezigheid.

Men kan aan dat schilderij een aantal lichte penseeltrekken toevoegen. Maria, zwak kind, was gelukkig die rust, die energie in Sint-Jozef te voelen. En hij, bewogen door emotie en bewondering, ontdekte de diepten van Wijsheid, van Kracht, van Liefde waarvan deze kinderziel, die hemelse schoonheid die hem in haar geheel bestraalde, schitterde!

Het was een volmaakte eenheid. Daar waar zijn hart bonsde, zeer zeker vond Sint-Jozef daar reeds Maria en Maria voelde zich door hem toegestaan en begrepen in alles wat ze wilde onder de impuls van de genade van de Hemel. Het ging telkens om een geluk in de schoot van de ander. Naast het verrukkelijk gevoel van eenheid met God was er de bijkomende gelukzaligheid, zeker niet verwaarloosbaar, van hun volmaakte eenheid in God.

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de «Lettre à mes Amis» nr. 98, 8 december 1961