15 DECEMBER 2019

De twijfels van Johannes de Doper: 
een les voor ons

OP deze 3de zondag van de Advent verhaalt het Evangelie ons de twijfels van de H. Johannes de Doper, de voorloper van Jezus. Johannes was vanaf jonge leeftijd opgegroeid in de woestijn en leefde er op een buitengewone manier, helemaal eigen aan die mannen op wie God vanaf hun kindertijd beslag legt om er zijn profeten van te maken. Vanaf die plek had hij de massa's aangetrokken door zijn heiligheid, de macht van zijn orakels en het doopsel van boete dat hij toediende. Allen kwamen naar hem om hun fouten te belijden en zich te laten dopen. De H. Johannes de Doper was dus een grootse, buitengewone man die als roeping had de wegen tot de Messias voor te bereiden.

Zoals Jezus weldra aan de menigte zal zeggen, is Johannes degene over wie de profeet Malachias sprak: de door God gezonden boodschapper om de komst van de Messias voor te bereiden. Johannes de Doper heeft zijn taak uitgevoerd en Jezus aangeduid als de Messias en Christus heeft de identiteit van zijn voorganger bevestigd, waardoor de profetieën vervuld werden. Het Oude Testament staat zijn plaats af aan het Nieuwe Testament.

Welnu, zeer eigenaardig, maar Johannes de Doper, die buitengewone voorloper van de Messias, zal twijfels hebben bij het zien en vernemen van wat Jezus allemaal doet.

Johannes verwachtte dat Christus zijn Rijk zou openen met trompetgeschal. Hij kende goed de Schrift en verwachtte een Messias-overwinnaar, leider van Israël, Koning van zijn volk, bekleed met een macht groter dan die van Elia, iemand die zijn vijanden zou vernietigen en de rechtvaardigen zou meetrekken in zijn voetspoor om zijn aards koningschap te vestigen. Dat is wat de Doper dacht, dat is duidelijk, men ziet het in het Evangelie. Na aan zijn leerlingen aangekondigd te hebben dat Jezus de Messias van Israël was, heeft hij afgewacht, maar niets zien gebeuren. Hij is blijven dopen en is vervolgens in de gevangenis gegooid. Daar heeft hij van zijn leerlingen vernomen dat Jezus begonnen was mirakels te verrichten, maar niet de mirakels waarop Johannes hoopte. Daarop heeft hij twijfels gehad, die in de hand gewerkt werden door de eenzaamheid en duisternis van de gevangenis. Die twijfels, mijn beminde broeders, moeten voor ons een les zijn.

Johannes de Doper kende goed de H. Schrift; hij had de profetische geest van het Oude Testament gekregen, maar hij vormde zich een idee over Christus dat verschilde van wat hij Jezus zag doen. Die dissonantie heeft in zijn geloof een soort ontreddering veroorzaakt. Uiteindelijk heeft Johannes zijn leerlingen gevraagd naar Jezus toe te gaan om Hem te vragen: «Zijt Gij het die moet komen, of moeten wij een ander verwachten?» Moeten we een ander verwachten die Israël in al zijn macht zal herstellen? Jezus heeft met een absoluut goddelijke wijsheid geantwoord: «Gaat aan Johannes zeggen wat gij hoort en ziet: blinden zien en lammen lopen, melaatsen zijn genezen en doven horen, doden staan op [het wordt steeds verbazingwekkender] en aan armen wordt de Blijde Boodschap verkondigd…»

Dat zijn woorden van de profeet Jesaja. Deze profetieën spraken over een nederige, bescheiden, geduldige, volhardende, lijdende Christus die zijn leven offerde door vernederd en behandeld als een aardworm te sterven. Dat alles vergat men een beetje en men weerhield de gunstige profetieën die beloofden: macht, triomf, wraak in de schoot zelf van het volk van God en tegen de heidenen, ten einde de wereld te overheersen.

Jezus voegt er volgende kleine, geheime boodschap voor zijn neef aan toe: «Gelukkig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt!» Dat wil zeggen: gelukkig zij die hun kritiek smoren en zich vernederen om te geloven – zelfs jij, Johannes de Doper, de grote profeet, de Elia die moet komen. Je hebt je zending volbracht. Nu moet je geloof tonen en met heel je profetische geest moet je jezelf wegcijferen en in Mij geloven.

Ik trek er twee conclusies uit:

1) Een eerste heel korte, maar zeer belangrijke conclusie. Het aangehaald verhaal werd niet uitgevonden door de apostelen. Sommige hedendaagse modernistische exegeten die de historiciteit van de Evangelies ontkennen, beweren dat die passage uitgevonden werd door de primitieve gemeenschap met een polemisch doel, om de leerlingen van Johannes die met hem verbonden bleven in diskrediet te brengen… Dat houdt geen steek.

2) De plannen van God zijn ondoorgrondelijk. Om die reden moet het geloof in Christus steeds de bovenhand halen op de kritische geest, want Christus heeft een andere manier dan de onze om zijn universeel Koninkrijk te beschouwen. En dus, in een tijd waarin Christus ons lijkt teleur te stellen, in een tijd waarin Christus ons geloof op de proef lijkt te stellen, moeten we ons zijn woorden herinneren: «Zalig zijn zij die aan de Mensenzoon geen aanstoot nemen.»

We zien vandaag hoe onze beschaving zich ten gronde aan het richten is, hoe onze Kerk verdwijnt: hoe zullen wij de zielen van onze kinderen in een dergelijke samenleving kunnen redden? Als dit nog verder duurt, zal dan het katholiek geloof helemaal van de aardbodem verdwijnen? En waar zijt Gij, Heer?

Wij die een groot deel van ons leven altijd ons geloof in de Kerk getoond hebben en die zeker zijn dat ze niet zal verdwijnen vermits Christus zelf ons formeel verzekerd heeft: «De poorten van de hel zullen haar nooit overweldigen», zijn we niet bezig ongelijk te hebben? Jezus, bent U de echte Verlosser of moeten we in een andere godsdienst iemand gaan zoeken die sterker is dan U, iemand die zegeviert op de vijandige krachten?

Jullie zien, dierbare broeders, hoe de geloofstwijfel van deze grote profeet van het Oude Testament, in de duisternis en de eenzaamheid van de gevangenis, voor ons een verwittiging is om hoe dan ook, tegen wil en dank, te geloven – zelfs als op een dag de kleine rest van traditionele katholieken ten prooi valt aan vervolging om hen uit te putten, om hen in diskrediet te brengen en hen tenslotte hun geloof te doen verliezen, als dat mogelijk is. Zelfs in die uiterste vormen van beproeving zullen we het geloof moeten bewaren als een absoluut onoverwinnelijk licht, omdat Jezus ons zovele bewijzen van zijn goddelijkheid heeft gegeven dat de Kerk er nu geen nood aan heeft om meer bewijzen te geven. Reeds 2000 jaar zegeviert de Kerk over vijandige machten. Die 2000 jaar zijn een «permanent mirakel» zoals het concilie Vaticanum I in 1870 in herinnering bracht.

Ons geloof is zodanig verankerd dat we de laatste beproevingen van de grote geloofsafval kunnen ondergaan. We zullen hierdoor niet minder trouw blijven aan Onze Heer Jezus Christus, want Hij is «de Weg, de Waarheid en het Leven», de Zoon van de levende God en de verlosser van de mens, gisteren zowel als vandaag en morgen. En als zich soms een bezwaar, een twijfel met betrekking tot het geloof voordoet, denken we dan aan dit evangelie en laten we klaar zijn om van ons geloof in Christus te getuigen, zoals de H. Johannes de Doper die als martelaar gestorven is toen hij van Christus getuigde voor Herodes.

Op die manier zullen wij, wanneer Jezus op de wolken van de Hemel zal terugkeren, verheerlijkt worden omdat we het geloof gehad hebben. Maar dat geldt niet uitsluitend voor ons, want ons onwankelbaar geloof zal zeker bijgedragen hebben tot het versterken van dat van de twijfelaars, waardoor we redders van zielen zullen zijn: de mooiste drijfveer om op deze wereld te leven en verheerlijkt te worden in de andere.

abbé Georges de Nantes
uittreksels uit de homilie van 7 december 1986