Christendom en antisemitisme

Is kritiek op het meedogenloze beleid van Israël antisemitisme ?
De beroemde Franse advocaat Jacques Isorni (1911-1995), die maarschalk Pétain verdedigd had tijdens het proces van het voormalige staatshoofd, publiceerde in 1967 het boek Le vrai procès de Jésus, waarin hij probeerde het joodse volk te zuiveren van elke schuld in de terechtstelling van Christus. Abbé de Nantes was verontwaardigd over het gebrek aan wetenschappelijke ernst van het werk en in een kritische analyse noemde hij de advocaat « een leugenaar » en « een vervalser van de H. Schrift », waarop Isorni hem wegens smaad voor het gerecht daagde.
Tijdens het proces dat in 1974 in Troyes doorging, beschuldigde meester Isorni de stichter van De katholieke Contrareformatie in de 20ste eeuw zonder meer van antisemitisme. Dat kon abbé de Nantes niet over zijn kant laten gaan en daarom legde hij in zijn wederwoord een verklaring af die wij hieronder in vertaling publiceren. Waarom ? Omdat zij de vinger legt op het grote gevaar waarmee wij vandaag opnieuw geconfronteerd worden, nu de staat Israël de Palestijnse bevolking in Gaza letterlijk uitroeit en alle protesten daartegen afschildert als “ antisemitisch ”. Het is van het grootste belang dat wij precies weten wat die zwaar beladen term precies inhoudt en of wij ons als christenen geviseerd moeten voelen.
IK wil me nu niet langer richten tot meester Isorni ; ik richt me tot deze rechtbank en, daarachter, tot heel de menselijke justitie die geconfronteerd wordt met een eeuwenoud probleem. Betekent geloven in Jezus Christus dat je wil dat de Joden worden geliquideerd ? Ben ik antisemitisch op grond van mijn christelijk geloof ?
Moet ik noodzakelijkerwijs een keuze maken in dit misselijkmakende dilemma : sta ik aan de kant van Jezus en wil ik bijgevolg de crematoria, of sta ik aan de kant van de Joden en wil ik dus de vernietiging van de Kerk ?
Als bewijs van mijn absolute oprechtheid zal ik dit antwoorden : ik ben van de joods-christelijke godsdienst. Ik beschouw het Oude Testament als een goddelijke openbaring, op één lijn met het Nieuwe. En dus, met God als steun, bevind ik mezelf in een situatie van tegenspraak met betrekking tot het geloof van mijn joodse vrienden, omdat onze twee godsdiensten elkaar uitsluiten. Welke is de ware religie ? Zij denken dat het hun geloof is en dat de Messias nog niet gekomen is. Ik daarentegen denk dat de Messias wél al is gekomen en dat zij Hem niet erkend hebben.
Om te beginnen gaat het hier om een gewijd debat dat niet naar beneden mag gehaald worden in de pers of op de radio, dat niet beslecht kan worden op een burgerlijke rechtbank die daarvoor de competentie mist.
Ten tweede ben ik er op grond van mijn katholiek geloof van overtuigd dat er niet langer een uitverkoren volk is. Voor een christen kan er geen religieus racisme meer bestaan. Elk soort Herrenvolk is uit den boze, om welk ras het ook mag gaan, want alle mensen zijn geroepen om broeders in Christus te zijn. Ik ben dus antiracistisch op basis van mijn godsdienst en eveneens uit humanisme. Onze christelijke westerse maatschappij heeft die waanzinnige dwaasheid sinds lang uitgebannen.
De heidenen vóór Christus waren antisemitisch. De moslims waren het en zijn het nog altijd ; en in welke mate ! De nazi’s waren het en de bolsjewieken [we zijn in de jaren 1970, toen de Sovjetunie nog bestond] zijn het ook vandaag nog.
Het is mijn plicht de waarheid te zeggen, ook al zou ik bij het verlaten van dit tribunaal gestenigd worden : het joodse racisme, het geloof van de Joden in de superioriteit van hun eigen ras, roept alle tegengestelde vormen van racisme op. En als men wil dat al die racistische oorlogen stoppen, dan moeten de Joden eindelijk erkennen dat Jezus de Messias was van alle naties. Niet alleen van de joodse natie, de uitverkoren natie, de oudste, die trouweloos is geweest, maar die op het einde van de tijden zal terugkomen op haar afwijzing en de les zal spellen aan alle westerse, heidens geworden naties die van het geloof afgevallen zijn. Zo verkondigt het Sint-Paulus in zijn Romeinenbrief en zo staat het in de Apocalyps. Alle volkeren moeten zich bekeren en als broeders deel uitmaken van de katholieke, dat wil zeggen universele, Kerk.
De Kerk heeft nooit onderwezen dat de christenen de dag van de verzoening moeten verhaasten door de Joden te straffen voor hun racisme, net zomin als de Japanners, de Duitsers of de moslims naar de verbrandingsovens moeten gestuurd worden voor hun nationalistisch racisme. Ik ben ervan overtuigd dat de vrede in de wereld niet afhangt van crematoria, maar van de verdwijning van alle vormen van racisme en in het bijzonder van het joodse racisme. Ik zou willen dat mijn joodse vrienden deze door christelijk humanisme ingegeven uitspraak horen.
Hoe meer jullie [abbé de Nantes richt zich tot de aanhangers van meester Isorni] hen ophemelen en hun onschuld uitroepen, des te meer sterken jullie hen in hun overtuiging dat de Bijbel aan hen toebehoort en dat het Beloofde Land hun exclusieve bezit is. Omdat jullie toelaten dat zij zich meester maken van de profetieën van Isaïas, die zeggen dat Israël zich zal uitstrekken van de ene zee tot de andere, van de ene rivier tot de andere, zullen zij zich in eeuwige oorlogen storten, tot op het ogenblik dat er een wereldoorlog uitbreekt voor of tegen de Joden. Dat zou toch in geen geval mogen gebeuren !
Als men de Joden wil verontschuldigen, betekent dit dat men de Evangelies totaal miskent en dat men alle bewijzen die Jezus Christus van zijn goddelijkheid gegeven heeft zomaar verwerpt. Het betekent dat men geen enkele liefde voor Hem koestert.
« Men kan de Joden niet onschuldig verklaren zonder tegelijkertijd de Kerk te veroordelen, zonder de evangelisten te veroordelen wegens het systematisch verdraaien van de feiten waaraan ze zich schuldig zouden gemaakt hebben, zonder vooral en op de allereerste plaats Jezus zelf te veroordelen voor zijn “ heiligschennende ” aanspraken waarvoor Hij onvoldoende bewijzen zou geleverd hebben.
« Geloven in Jezus, in de Evangelies, in de Kerk, brengt ons ertoe de misdaad van het Sanhedrin duidelijk te zien en houdt in dat we verkondigen dat het joodse volk en het hele joodse ras schuldig zijn geweest met betrekking tot hun Verlosser, door te weigeren Hem te laten regeren over hen. Dat is de vloek die op hen rust totdat ze zich bekeren. »
G.d.N.
Versta me goed : ik koester geen enkele haat en geen enkele animositeit tegen welke Jood dan ook. Ik wil hier mijn eerste twee handelingen als priester in herinnering brengen, in omstandigheden die ik niet gezocht heb, maar die zich aan mij aandienden.
Het was in 1948 in Grenoble. Een onderofficier van het Franse leger, een verzetsman uit de Elzas die een zoon van Israël was, vroeg mij om het doopsel ; ik heb het hem toegediend en wij zijn vrienden geworden. En op hetzelfde ogenblik heb ik toegestaan dat een jonge, getatoeëerde Duitse SS-er zijn ideologie in mijn handen afzwoer. Wie in die jaren in Grenoble de tatoeage van een Duitse militair ontdekte en hem aangaf, kon er zeker van zijn dat die persoon geëxecuteerd zou worden. Het was een sukkelaar, ik heb hem mijn vriendschap aangeboden en ik heb hem geholpen om zich te verstoppen. Ik heb wel de tact gehad om geen ontmoeting te laten plaatsvinden tussen de joodse verzetsman en de nazi. Maar ik verzeker jullie dat zij zich in mijn hart ontmoet hebben.
Onlangs kreeg ik een brief, ik kan er niet te veel over zeggen, ik kreeg een brief van een joodse arts, aan wie ik een paar weken geleden een van mijn kostbaarste organen, mijn stem, had toevertrouwd. Ik vroeg hem niet naar zijn geloof, dat kende ik ; en hij kende mijn overtuiging. We zijn vrienden. Hij schreef me een brief waarin hij zei : « Ik weet niet of de verkoop van de boeken van meester Isorni zal toenemen als gevolg van dit proces, maar ik zou niet willen dat haat en anti-judaïsme toenemen ten gevolge van deze zaak. Zeg me dat u niet met haat over mij of mijn geloofsgenoten zult spreken. » Ik antwoordde dat, als hij mij kent, hij wel zal weten dat er geen woorden van haat in mijn mond zijn.
Ik zal eindigen met de woorden van Christus. Toen Onze Heer naar een proces werd gesleept dat Hij niet verdiende, wendde Hij zich tot de hogepriester en vroeg hem wat men Hem verweet. En toen een dienaar Hem in het gezicht sloeg, wat geen deel uitmaakte van het proces, vroeg Hij hem : « Als ik slecht gesproken heb, laat me dan zien waarin ; als ik goed gesproken heb, waarom slaat gij Mij dan ? »
broeder Bruno van Jezus-Maria
Hij is verrezen ! nr. 136, juli-augustus 2025