Commentaar op het Evangelie van Sint-Jan

21. «HIJ ZAG EN GELOOFDE»

Johannes en Petrus haasten zich naar het Graf.
Schilderij uit 1898 door Eugène Burnand ( Parijs, Musée d’Orsay). Beide apostelen rennen bijna letterlijk het schilderij uit. Prachtig weergegeven is hun gelaatsuitdrukking, waaruit liefde, hoop en geloof spreekt, zonder dat zij de volle draagwijdte daarvan kunnen bevatten.

DE eerste persoon die het Graf bezoekt, zegt Sint-Jan, is Maria Magdalena :

20, 1 Op de eerste dag der week kwam Maria Magdalena vroeg in de morgen, terwijl het nog donker was, naar het graf en zag de steen van het graf afgerold. Deze Maria is de zus van Martha en Laza­rus, maar beschermd door een soort van respectvol incognito. Ze heeft dwaze dingen gedaan ; ze was een heel andere vrouw in Magdala, een dorp aan de oever van het meer van Tiberias. Maar zij ontmoette Christus en bekeerde zich. Daarop keerde ze terug naar haar gerespecteerde familie in Bethanië, vlakbij Jeruzalem. Zij is de bekeerde zondares van wie Jezus hield, op gelijke hoogte met de apostel Johannes, en die ook van Hem hield. Wellicht was zij niet alleen toen ze bij het Graf aankwam, maar de evangelist denkt slechts aan haar.

2 Zij snelde daarom vlug naar Simon Petrus heen en naar de andere leerling, die Jezus liefhad. Alsof er nog maar twee apostelen zijn. En inderdaad, de anderen zijn allemaal verdwenen. Ze zei hun : “ Men heeft de Heer uit het graf genomen en we weten niet waar men Hem heeft neergelegd. ” Het meervoud “ we ” duidt er op dat zij vergezeld was door andere vrouwen, zoals de Synoptici vertellen.

3-7 Toen gingen Petrus en de andere leerling op weg en begaven zich naar het graf. Ze waren samen op weg gegaan, maar de andere leerling liep sneller dan Petrus en kwam het eerst bij het graf. Hij bukte zich voorover en zag de windsels (othonia) op de grond liggen ; maar hij ging er niet binnen. Nu kwam ook Simon Petrus achter hem aan, ging het graf binnen en zag de windsels op de grond liggen, evenals de lijkwade (soudarion) die zijn hoofd had bedekt ; deze lag niet bij de windsels, maar afzonderlijk opgerold op een andere Plaats.

We hebben gezien dat Sint-Jan in het relaas van de begrafenis het woord othonia gebruikte om het geheel van de windsels of weefselrepen aan te duiden die dienden om het Lichaam van Jezus te omwikkelen en zijn ledematen vast te binden met het oog op de overbrenging naar het Graf. In de beschrijving van de ontdekking van het lege Graf maakt de evangelist een onderscheid en noemt een van de weefsels soudarion. Het gaat hier niet gewoon om een soort zakdoek, zoals pater Lavergne veronderstelde, « een lapje stof dat men bij zich draagt om zich het zweet (sudor) van het aangezicht te wissen » en dat hier zou gediend hebben om het in opgerolde vorm onder de kin van de dode te steken zodat zijn mond gesloten bleef.

Nee, met soudarion wordt de lijkwade van Jezus bedoeld, door de Synoptici sindon genoemd : een groot stuk linnen dat heel het lichaam bedekt, van voren en achteraan, en dat op zijn plaats gehouden wordt met windsels (othonia). De term is bijgevolg niet verwant met het Latijnse sudarium (zakdoek), maar met het Aramese soudarâ, een brede, omlaag hangende sluier zoals die tot op vandaag in het Oosten veelvuldig voorkomt. In de Targoemvertaling van de Bijbel wordt deze term gebruikt voor de sluier waarmee Mozes zijn gelaat bedekt als hij na de ontmoeting met God van de berg Sinaï afdaalt.

In het halfduister van het Graf ziet Simon Petrus twee verschillende zaken : enerzijds de losgemaakte windsels, die op de grond liggen (keimena), en anderzijds de « lijkwade ». Om de toestand van die lijkwade te beschrijven, herneemt Johannes het werkwoord entulissein, dat Mattheüs en Lucas gebruikt hadden om de handeling van Jozef van Arimatea te formuleren : hij « rolde » (enetulixen) het Lichaam van Jezus in de lijkwade. In zijn passieve vorm onderstreept dit zeldzame werkwoord op een levendige manier dat de lijkwade, zonder inhoud deze keer, « opgerold » is, opgevouwen en neergelegd « op een andere Plaats ». Die laatste uitdrukking heeft hier een plechtige betekenis, die we in verband moeten brengen met het woord dat de engelen richten tot de heilige vrouwen als ze hen uitnodigen de plek te beschouwen waar Jezus was neergelegd : « Ziet hier de Plaats » (ide ho topos) (Mt 28, 6 ; Mc 16, 6). De Griekse term is de precieze omzetting van het Hebreeuwse woord maqôm, dat in de Bijbel naar Jahweh verwijst ; zo roept Jacob na het ontwaken uit zijn droom uit : « Hoe ontzagwekkend is deze Plaats ! Dit is het Huis van God en de poort van de Hemel ! » (Gn 28, 17).

8 Nu ging ook de andere leerling binnen, die het eerst bij het Graf was gekomen. Hij zag en geloofde. Wat « zag » hij ? De zorgvuldig opgerolde lijkwade, die niet zomaar op de grond gevallen was, maar ordelijk opgevouwen, weg van de windsels. Wat « geloofde » hij ? Dat Jezus uit de doden was opgestaan. De lijkwade die eerst het Lichaam van de dode Christus omwikkeld had, is nu verlaten door dat Lichaam dat tot leven gekomen is. Ongetwijfeld heeft Johannes de methodische manier van doen van Jezus herkend, die op dezelfde wijze zijn reisdeken opvouwde. Plots, in een flits van licht, “ ziet ” hij de hand van Jezus aan het werk !

9 Want ze begrepen de Schrift nog niet, dat Hij uit de doden moest opstaan. We hebben een gelijkaardige bekentenis gelezen toen Jezus, na het verjagen van de verkopers uit de “ heilige Plaats ”, zei : « Breekt deze tempel af en in drie dagen zal Ik hem weer opbouwen » (Jo 2, 19). Sint-Jan geeft toe dat de leerlingen dit raadselachtige antwoord pas later begrepen, toen de Joden hun Meester wilden vernietigen ; maar drie dagen later stond Hij weer op. Pater Lagrange geeft een uitstekend commentaar : « Als de twee leerlingen de Schriften begrepen hadden, dan had Johannes geloofd zonder eerst te moeten vaststellen ; nu zegt hij dat zijn geloof geboren is uit de vaststelling. Het zijn dus niet de oude teksten die het geloof in de Verrijzenis hebben doen ontstaan, maar de feiten.

10-13 Toen gingen de leerlingen weer naar huis. Maar Maria bleef buiten bij het Graf staan wenen... Zij is gebleven, want haar hart loopt over van liefde. Als de engelen haar vragen : “ Vrouw, waarom weent ge ? ” antwoordt zij : “ Omdat men mijn Heer heeft weggenomen. ” Zij zegt « mijn Heer » alsof ze helemaal alleen is : buitensporige liefde !

14-15 Toen zij dit had gezegd, keerde zij zich om en zag Jezus staan ; maar zij wist niet dat het Jezus was. Ook dat is uit het leven gegrepen : na in het donkere Graf naar de engelen gekeken te hebben, draait zij zich om naar de aanbrekende dag ; in het tegenlicht en doorheen haar tranen herkent zij Jezus niet. Maar Jezus sprak tot haar : “ Vrouw, waarom weent ge ? Wie zoekt ge ? ” In de mening dat het de tuinman was, zei ze tot Hem : “ Heer, zo gij Hem hebt weggehaald, zeg me waar ge Hem hebt neergelegd... ” Wat is er in een tuin normaler dan te denken dat men met een tuinman te maken heeft ? Pater Lagrange : « Ze kijkt trouwens nauwelijks naar hem. Haar gedachten zijn elders, ze is zo bezig met Jezus dat ze zelfs zijn naam niet vernoemt. Kan ze aan iemand anders denken ? »

16-17 Jezus zei haar : “ Maria ! ” Zij keerde zich naar Hem toe en zei in het Hebreeuws : “ Rabboeni ”, dat wil zeggen : “ Meester ! ” Ze werpt zich aan zijn voeten en houdt ze vast, niet om te verifiëren dat Hij verrezen is, maar om de heilige stigmata met kussen te bedekken. Aan de voet van het Kruis heeft zij de smartelijke wonden kunnen aanschouwen ; nu ziet zij diezelfde wonden, maar glorierijk. Ze wil Jezus voor zichzelf alleen houden, maar Hij houdt haar vriendelijk op afstand : “ Houd Me niet langer vast [en niet : Raak Me niet aan] want nog ben Ik niet naar de Vader opgestegen. Maar ga naar mijn broeders en zeg hun : Ik stijg op naar mijn en uw Vader, naar mijn en uw God. ”

Sinds Hij verrezen is, zijn de leerlingen voor Hem niet langer dienaars, maar « broeders », zoals Hij al verkondigd had hoog op het Kruis : « Ik zal uw Naam verkondigen aan mijn broeders » (Ps 22, 23).

broeder Bruno van Jezus-Maria
Hij is verrezen ! nr. 117, mei-juni 2022