Commentaar op het Evangelie van Sint-Jan

18. «IK BEN KONING»

TUSSEN Jezus en de Romeinse procurator Pontius Pilatus ontspint zich een dramatische dialoog, waarin Jezus zichzelf op een schitterende manier aan de heiden openbaart.

18, 33 Nu ging Pilatus weer het rechthuis binnen, riep Jezus en sprak tot Hem : “ Zijt Gij de Koning der Joden ? ” Deze vraag veronderstelt dat de landvoogd de beschuldigingen kent die Sint-Lucas aanhaalt : « Wij hebben bevonden dat deze man ons volk verleidt en verbiedt aan de keizer schatting te betalen, en zich uitgeeft voor Christus, de Koning » (Lc 23, 2).

 « Ecce Homo »
een meesterwerk door Dirk Bouts (ca. 1470 ).

34-36 Jezus antwoordde : “ Zegt ge dit uit uzelf of hebben anderen u dit van Mij gezegd ? ” Pilatus antwoordde : “ Ben ik soms een Jood ? Uw volk en de opperpriesters hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan ? ” Het verhoor getuigt van de typisch Romeinse soberheid, het is brutaal en gestoeld op wetten. Pater de la Potterie merkt terecht op : « Men voelt het ongeduld, Pilatus wenst klare taal te horen. Maar het antwoord van Jezus is rustig en mysterieus : “ Mijn koninkrijk is niet van deze wereld. Indien mijn koninkrijk van deze wereld was, dan zouden mijn dienaars zich te weer hebben gesteld opdat Ik niet aan de Joden werd overgeleverd ; maar mijn koninkrijk is niet van hier. ” Toch is er slechts één zaak die Pilatus interesseert : “ Gij zijt dan toch Koning ? ” » (La Passion de Jésus selon l’évangile de Jean, 1986).

38 In die zin moet de reactie van Pilatus begrepen worden : “ Wat is de waarheid ? ” Pater de la Potterie heeft ongelijk als hij schrijft : « De toon is die van de onverschilligheid. De filosofie interesseert hem niet. De theologische diepte van de woorden van Christus ontgaat hem volledig. » Neen, dat is teveel vooringenomenheid tegenover de procurator. Pilatus toont zich integendeel aangetrokken tot het mysterie van een koningschap dat niet van deze wereld is, maar zich wel in deze wereld uitoefent : een universeel koningschap waarvoor alle koningen en keizers moeten buigen. Zijn reactie bewijst dat hij dit mysterie dat hem overstijgt niettemin wil kennen, als toekomstige leerling van de apostelen.

Jezus antwoordt echter niet, of beter : Hij heeft al geantwoord door te bevestigen dat Hij de Koning is van iedereen die de waarheid zoekt, zoals de miljoenen Romeinen over heel de bekende wereld die in afwachting zijn van een volmaaktere religie dan hun “ mysteriegodsdiensten ”. De Waarheid, dat is Hijzelf. Hij opent zijn armen voor hen en in de persoon van Pilatus, vertegenwoordiger van de keizer, opent Hij reeds zijn Hart. Maar de H. Geest is nog niet geschonken en dus is het uur voor de heidenen nog niet aangebroken. Het is wachten op zijn Offerdood, waarna Hij de volledige Waarheid aan heel die verwachtingsvolle wereld zal doen kennen !

38-39 Na deze woorden ging hij naar de Joden terug en sprak tot hen : “ Ik vind volstrekt geen schuld in Hem. Maar gij hebt een gewoonterecht, dat ik u iemand vrijlaat bij gelegenheid van het paasfeest. Wilt gij dus dat ik u de Koning der Joden vrijlaat ? ” Pilatus wordt opnieuw geconfronteerd met het tumult van de uitwendige wereld. Maar in vergelijking met de andere evangelisten gaat Sint-Jan daar minder op in, om de focus te leggen op het grandioze initiatief van de landvoogd, een initiatief dat bewijst dat hij al veroverd is door het woord van Jezus. Zijn voorstel ademt zijn respect voor de gevangene uit : “ Wilt gij dat ik de Koning der Joden vrijlaat ? ” Hij zegt wel degelijk : Koning der Joden, en houdt dus rekening met het getuigenis van de Heer.

40 Zoals te verwachten is, kiezen de Joden voor de rover Barabbas en niet voor de Onschuldige. Daarmee oordelen en veroordelen zij zichzelf.

19, 1-3 Toen liet Pilatus Jezus geselen. Een afschuwelijk gebeuren, waarvan we de stigmata kunnen aflezen op de H. Lijkwade. Jezus leent zich ertoe vanuit zijn vaste wil te lijden om ons te redden. Maar in een opperste ironie veranderen de beulen zich in dienaars van de Waarheid : De soldaten vlochten een kroon van doornen en zetten ze Hem op het hoofd ; ze wierpen Hem een purperen mantel om, traden op Hem toe en zeiden : “ Wees gegroet, Koning der Joden ! ” De Romeinen bekleden Jezus met koninklijke tekenen. De wrede doornenkroon vormt de meest edele diadeem voor de meest edele onder de koningen. In die zin bevestigt Jezus zijn koningschap en openbaart Hij door zijn heldhaftige gehoorzaamheid aan de Vader meer dan ooit zijn goddelijke oorsprong.

4-6 Pilatus toont de vreselijk toegetakelde gevangene aan de Joden : “ Ziet de mens. ” Hij denkt dat zij bij het zien van de Man van Smarten hun greep zullen lossen, maar het tegenovergestelde is waar : het is heel de kracht van de hel die losbreekt tegen “ de mens ”, die door zijn gehoorzaamheid aan God zijn Vader werkelijk de “ nieuwe mens ” is die de ongehoorzaamheid van de oude Adam herstelt. Zoals Annie Jaubert het prachtig formuleert : « Onder de doornenkroon en de purperen mantel kon ieder die ogen had om te zien de verborgen glorie onderscheiden » (Approches, p. 70). De enen, zoals Sint-Jan en misschien ook al Pilatus, om “ de Koning van de Joden ” te aanbidden en te beminnen ; de anderen om Hem te haten : Toen de opperpriesters en hun trawanten Hem zagen, schreeuwden ze het uit : “ Aan het kruis, aan het kruis met Hem ! ” Pilatus zei hun : “ Neemt Hem zelf en kruisigt hem, want ik vind geen schuld in Hem. ”

Kijk hoe rechtvaardig deze heiden is tegenover die roepers die hun eigen veroordeling uitspreken door hun koning te willen kruisigen. Pilatus zal alles gedaan hebben om Jezus vrij te spreken, na zijn onschuld erkend en geproclameerd te hebben.

7-9 De Joden antwoordden hem : “ Wij hebben een Wet en volgens de Wet moet Hij sterven, want Hij heeft zich uitgegeven voor Zoon van God. ” Ze zijn begonnen met Hem ervan te beschuldigen de openbare orde te verstoren. Omdat ze met die leugen zijn veroordeling niet kunnen verkrijgen, geven ze de ware reden voor hun haat toe. Pilatus is van zijn stuk gebracht. Opnieuw keert hij zich af van de vijandige buitenwereld en gaat naar binnen, bij Jezus. “ Vanwaar zijt Gij ? ” Het is de enige vraag die elke oprechte ziel zich stelt in tegenwoordigheid van Jezus. Maar de Heer geeft geen antwoord omdat de tijd van het heil van de heidenen nog niet gekomen is.

10-11 Pilatus zei Hem dus : “ Staat Gij mij niet te woord ? Weet Gij niet dat ik de macht heb om U vrij te laten en de macht om U te kruisigen ? ” Dat laatste is precies de dienst die Jezus van de procurator verlangt. “ Gij zoudt niet de minste macht over Mij hebben zo ze u niet van hogerhand was gegeven. Die Mij aan u heeft overgeleverd, draagt daarom groter schuld. ” De grote schuldige is Kajafas, die als hogepriester de macht had om Jezus te redden, maar besloot om de Messias, zoon van David, uit te leveren aan de heidenen met de bedoeling dat Hij wreed gekruisigd zou worden.

12 Om die reden trachtte Pilatus Hem in vrijheid te stellen. Maar de Joden schreeuwden het uit : “ Als gij Hem vrijlaat, zijt gij niet keizersgezind ! Wie zich voor koning uitgeeft, staat tegen de keizer op ! ” Ze kiezen nu partij voor de keizer... tegen Pilatus ! Maar de landvoogd heeft slechts één gedachte : de vrijlating van die rechtvaardige en mysterieuze man. Toch gaat hij tenslotte door de knieën ; als Jezus absoluut wil sterven, waarom zou hij dan zijn functie riskeren om Hem desondanks te verdedigen ? Vanaf dat ogenblik maakt lafheid zich van hem meester.

13-14 Toen Pilatus dit hoorde, leidde hij Jezus naar buiten en zette Hem [en niet : zich] op de rechterstoel neer. Vooraleer Jezus uit te leveren aan de Joden, wil Pilatus hen vernederen. Daarom laat hij Jezus neerzitten op de plaats van de rechter. Het is een plechtig ogenblik. Het was de voorbereiding van het paasfeest. Dus niet : “ daags voor het paasfeest ”, maar de dag van de voorbereiding (paraskeuè), die twee dagen vóór het paasfeest plaatshad. We zijn dus donderdag 6 april van het jaar 30. Hij sprak tot de Joden : “ Ziet uw Koning. ” Een ander arrest zal Pilatus niet uitspreken. Vooraleer toe te geven aan de veroordeling die de Joden al uitgesproken hebben, proclameert hij het koningschap van Christus en toont hij hun ongerechtigheid door Hem te laten zetelen op de rechterstoel als soeverein rechter over zijn volk.

15 Maar ze schreeuwden : “ Weg, weg met Hem ! Kruisig Hem ! ” Pilatus zei hun : “ Zal ik uw Koning kruisigen ? ” De opperpriesters antwoordden : “ Wij hebben geen andere koning dan Caesar ! ” Hun geloofsafval is totaal. Vroeger gingen zij er prat op nooit van iemand de slaaf geweest te zijn : “ Wij zijn kroost van Abraham en nooit iemands slaaf geweest ” (Jo 8, 33). Nu echter kruipen ze voor Caesar ! « De Joden hebben hun koning omgewisseld voor de keizer ; zij hebben zichzelf tot slaven van Caesar gemaakt » (Annie Jaubert).

16 Toen gaf hij Hem aan hen over om gekruisigd te worden. 

[wordt vervolgd]

abbé Georges de Nantes
februari 1998
Hij is verrezen ! nr. 114, november-december 2021