Commentaar op het Evangelie van Sint-Jan
12. DE OPWEKKING VAN LAZARUS
TERWIJL de goddelozen verder gaan met valstrikken voor Hem te spannen, gaat alle zorg van Jezus uit naar zijn volk, waarvan Hij er zoveel mogelijk wil redden.
11, 1-3 Nu was er een zieke, een zekere Lazarus van Bethanië, uit het dorp van Maria en van Martha, haar zuster. Het was die Maria welke de Heer met reukwerk gezalfd en zijn voeten met de haren heeft afgedroogd ; de zieke Lazarus was haar broer. Deze personen, die door onze getuige hier voor het eerst worden geciteerd, zullen van grote tel zijn in het verdere verloop van de gebeurtenissen, vooral door de buitengewone liefde die Jezus hen betuigt. Beide zussen zonden een bode naar Hem : “ Heer, hij die Gij liefhebt, is ziek. ” Hun smeken zit vervat in het meedelen van het simpele feit, op dezelfde eenvoudige manier als de Maagd Maria het deed in Kana : “ Ze hebben geen wijn meer. ”
4-5 Toen Jezus dit vernam, zei Hij : “ Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar ze dient tot glorie van God, om Gods Zoon te verheerlijken. ” Dit profetisch woord kondigt als een zekerheid de miraculeuze genezing aan, hoewel niemand daar nog op rekent. Maar : Jezus had Martha met haar zuster en Lazarus lief. We zijn al in verschillende omstandigheden gestoten op de emoties van het Hart van Jezus, bv. bij zijn gesprek met de Samaritaanse aan de waterput. Maria, ook Magdalena geheten (Lc 8, 2), is alom bekend omdat zij het voorwerp was van een heel bijzondere liefde. Op die liefde van Jezus heeft zij met een gelijkaardige liefde geantwoord door haar opzienbarende optreden in het huis van Simon de Farizeeër (Lc 7, 36-50), waarnaar Sint-Jan verwijst.
6-7 Hoewel de toestand van Lazarus kritiek is en Jezus ver weg, haast Hij zich niet : Hij bleef nog twee dagen ter plaatse waar Hij zich bevond. Pas dan zegt Hij : “ Laat ons weer naar Judea gaan. ” Hij wil eerst het geloof van zijn leerlingen op de proef stellen.
8-10 De leerlingen zeiden Hem echter : “ Rabbi, kort geleden zochten de Joden U te stenigen. Gaat Gij nu opnieuw daarheen ? ” Die opmerking bevestigt onze opvatting dat hun Meester tot dan toe altijd alleen naar Jeruzalem gegaan is. Zijn antwoord is raadselachtig : “ Heeft de dag geen twaalf uren ? Zo iemand wandelt bij dag, dan stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld ziet ; maar als hij wandelt bij nacht, dan stoot hij zich, omdat hij geen licht heeft. ” Jezus is het licht van de wereld. Zolang Hij er is, heeft wie Hem volgt niets te vrezen. Dat zou de leerlingen moeten aansporen Hem zonder aarzelen te volgen. Kleingelovigen !
11-16 “ Onze vriend Lazarus is ingeslapen ; maar Ik ga hem wekken. ” Jezus toont zich dus vastbesloten om nogmaals alleen op weg te gaan. Zijn leerlingen proberen Hem op andere gedachten te brengen : “ Heer, als hij slaapt, zal hij genezen. ” Slaap is een teken van genezing, het heeft dus geen zin om op weg te gaan... Maar Jezus had van zijn dood gesproken. Nu zegt Hij het ronduit : “ Lazarus is gestorven. En om u verheug Ik mij dat Ik er niet aanwezig was, opdat gij geloven moogt. ” Er is deze keer geen bode gekomen, het is dus door goddelijke kennis dat Jezus op de hoogte is van het overlijden van zijn vriend. Hij domineert alle gebeurtenissen en regelt er het verloop van, “ tot glorie van God ”.
17-19 Wanneer Jezus én zijn leerlingen in Bethanië aankomen, blijkt Lazarus al vier dagen in zijn graf te liggen. Het oponthoud van Jezus is berekend om het mirakel onbetwistbaar te maken : de Wet schreef voor dat er drie volle dagen moest gewacht worden om officieel iemands dood vast te stellen. Het dorp van Lazarus en zijn zussen ligt op ongeveer 3 km van Jeruzalem. Daarom waren er veel Joden naar Martha en Maria gekomen om hen hun rouwbeklag te doen over hun broer.
20-28 Zodra Martha de aankomst van Jezus vernam, ging zij Hem tegemoet ; Maria bleef thuis. Martha zei tot Jezus : “ Heer, zo Gij hier waart geweest, was mijn broer niet gestorven. Maar zelfs nu weet ik nog dat God U zal geven wat Gij Hem vraagt. ” Jezus sprak tot haar : “ Uw broer zal verrijzen. ” Martha zei Hem : “ Ik weet dat hij verrijzen zal bij de opstanding op de jongste dag. ” Jezus antwoordde haar : “ Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven. En wie leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven voor eeuwig. Gelooft ge dit ? ” Zij zei Hem : “ Ja, Heer, ik geloof dat Gij de Christus zijt, Gods Zoon die in de wereld komt. ” Daarop gaat zij haar zus roepen.
Martha is de oudste. Zij is een rechtschapen en deugdzame vrouw, verpersoonlijking van de gerechtigheid in het Oude Testament ; daarin gelijkt ze op Nicodemus. Maria daarentegen, dat is wat anders ! Zij lijkt eerder op de Samaritaanse. Het is opmerkelijk hoe Jezus door haar ontroerd wordt !
32-34 Zodra Maria kwam waar Jezus was en Hem zag, viel zij voor zijn voeten neer en sprak tot Hem : “ Heer, zo Gij hier waart geweest, was mijn broer niet gestorven. ” Het zijn de woorden van Martha, maar de tranen vloeien over Maria’s gelaat, terwijl Martha niet weende... In het bijzijn van de oudere zus is Jezus zichzelf meester gebleven, maar Maria is nog maar nauwelijks bij Hem of er treedt een wijziging op : Toen Jezus haar zag wenen en de Joden zag wenen die haar vergezelden, werd Hij hevig bewogen en ontroerd. Hij sprak : “ Waar hebt gij hem begraven ? ” Die vraag kondigt het wonder aan.
35-37 Jezus weende. De Joden zeiden : “ Zie hoe Hij hem liefhad. ” Maar onmiddellijk uiten zich ook de onvermijdelijke kwaadwilligheid en de slechte geest : “ Kon Hij die de ogen van de blinde heeft geopend niet evengoed zorgen dat deze niet stierf ? ” Merken we hierbij op dat de genezing van de blindgeborene een zo algemeen bekend feit is geworden dat zelfs de vijanden van Jezus dat mirakel moeten erkennen...
38-40 Jezus dan, opnieuw hevig bewogen, kwam bij het graf. Het was een grot en een steen sloot de ingang af. Jezus sprak : “ Neemt de steen weg ! ” Martha komt echter tussenbeide : zij is bang voor de vreselijke ontgoocheling van de confrontatie met een lijk, zonder mirakel. “ Heer, hij riekt al ; want het is reeds de vierde dag. ” Jezus weet dat goed genoeg. Hij heeft enkel zo lang gewacht om te komen opdat het wonder nog schitterender zou zijn. Zijn antwoord aan Martha is eenvoudig : “ Heb ik u niet gezegd : wanneer ge gelooft, zult ge Gods heerlijkheid zien ? ”
41-42 Men nam dus de steen weg. Toen sloeg Jezus de ogen omhoog en sprak : “ Vader, Ik dank U omdat Gij Mij hebt verhoord. Ik wist wel dat Gij Mij altijd verhoort, maar Ik zeg het ter wille van de omstaande menigte, opdat ze mogen geloven dat Gij Mij gezonden hebt. ” Jezus toont zich groter dan Elias. Die moest, om het vuur uit de Hemel op het offer van de berg Karmel te doen vallen, tot God smeken : “ Geef mij antwoord, Jahweh, geef mij antwoord opdat dit volk wete dat Gij God zijt, o Jahweh, en dat Gij weer hun hart tot U trekt ” (1 Kg 18, 37). Maar Elias was slechts een profeet. Hier gaat het om een Zoon die volledig één is met zijn Vader.
43-44 Na deze woorden riep Hij met luider stem : “ Lazarus, kom uit ! ” En de dode kwam tevoorschijn, de voeten en handen in windsels gewikkeld en zijn gezicht met een zweetdoek omwonden...
Deze opwekking is in feite slechts een terugroepen tot het leven hier op aarde. De verrijzenis van Lazarus is een manifestatie van de goddelijke glorie, maar als anticipatie op de waarachtige verrijzenis, op de komende transfiguratie. Het mirakel is een allegorische voorafbeelding, gewild door Jezus en begrepen door de evangelist Johannes, die duidelijk maakt dat Jezus werkelijk de verrijzenis en het leven is, zoals Hij het in al zijn predicaties bevestigd heeft. Wie in Jezus gelooft, zal verrijzen op de laatste dag, beter dan Lazarus, want het zal voor altijd zijn.
abbé Georges de Nantes
februari 1998
Hij is verrezen ! nr. 108, november-december 2020