Commentaar op het Evangelie van Sint-Jan
9. DE BOTSING TUSSEN HET LICHT EN DE DUISTERNIS
VANAF de Proloog getuigt Johannes van het conflict tussen het licht en de duisternis (1, 5). In tegenstelling tot wat de grootste moderne commentatoren van het vierde Evangelie schrijven, moet de achtergrond van dit conflict niet gezocht worden in het hellenisme (Dodd) en ook niet in de gnosis (Bultmann), maar enkel en alleen in het jodendom. Het zijn de ontdekkingen in Qumrân die een einde maken aan het debat.
JEZUS, LICHT VAN DE WERELD
8, 12 Na het incident met de overspelige vrouw is de “ menigte ” plots verdwenen. Het Loofhuttenfeest is voorbij en de bedevaarders zijn weer naar huis vertrokken. Jezus, die verdergaat met zijn onderricht in de Tempel, richt zich tot de Farizeeën : “ Ik ben het licht der wereld. Wie Mij volgt, zal niet in de duisternis wandelen, maar het licht des levens bezitten. ”
Pater de la Potterie gelooft dat Jezus het beeld van het licht ontleent aan een toevallige ritus : « Het Loofhuttenfeest is ook het feest van het licht : bij het invallen van de duisternis werd de Tempel verlicht door grote vierarmige lantaarns. » Hij verwijst echter naar het hoofdstuk Soeka uit de Misjna, waarin de rabbijnen van de tweede eeuw na Christus het Loofhuttenfeest uit het verleden reconstrueren en de nadruk leggen op de verlichting van het binnenplein van de Tempel : “ licht ”... voor Jeruzalem ! Maar Jezus is “ licht ” voor de hele wereld. We moeten dus elders zoeken.
In de Regel die gevonden werd in grot 1 van Qumrân is sprake van een Gemeenschap die haar kampement heeft tegenover de synagoog van de Farizeeën ; in die Gemeenschap « zullen door de Geest van ware raad met betrekking tot de paden van de mens alle ongerechtigheden uitgeboet worden, wanneer hij het levenslicht zal aanschouwen » (1QS 3, 6-7). In afwachting van de dag van « zijn Komst » heeft God voor de mens « twee Geesten » opgeroepen : « Het zijn de Geesten van waarheid en van verderf. De oorsprong van de waarheid ligt in een fontein van licht, de oorsprong van het verderf in een bron van duisternis. In de hand van de Vorst van het licht ligt het gezag over alle zonen van de gerechtigheid : zij stappen op de wegen van het licht. En in de hand van de Engel der duisternis ligt het gezag over de zonen van het verderf : zij stappen op de wegen van de duisternis » (1QS 3, 20-21).
Het volstaat dergelijke teksten te lezen om te begrijpen dat Jezus preekt in een tijd die voorafgaat aan het moment waarop deze boekrol in een grot van Qumrân verstopt werd. De Joden van zijn tijd waren verdeeld in twee groepen, twee “ kampen ” : Essenen tegenover Farizeeën. Het taalgebruik van Jezus maakt duidelijk dat Hij antwoordt op de verwachting van de eersten en zich in hun kamp plaatst, met als enige voorwaarde dat zij aanvaarden om in Jezus de “ Vorst van het licht ” te zien.
Zijn onderricht is een “ licht ” dat het “ leven ” geeft. Heel het Evangelie van Sint-Jan is een pleidooi ten gunste van een Woord dat met zoveel kracht uit zichzelf straalt dat het in zich het bewijs draagt van zijn goddelijke oorsprong. Jezus doet mirakels opdat iedereen zou geloven ; maar het volstaat om Hem te zien en te horen, want Hij is een en al licht zoals de zon midden op de dag. Al voor zijn geboorte, toen Hij nog in de kuise schoot van zijn Heilige Moeder was, groette Zacharias Hem als « de Dageraad uit den hoge », neergedaald « om hen te verlichten die in duisternis zijn en in de schaduw van de dood zijn gezeten » (Lc 1, 78-79).
Vanaf zijn geboorte straalt Hij zo schitterend in de armen van zijn Moeder die Hem opdraagt in de Tempel dat de oude Simeon getuigt : « Mijn ogen hebben uw heil aanschouwd, dat Gij bereid hebt voor het oog aller volken ; een licht tot verlichting der heidenen en tot luister van uw volk Israël » (Lc 2, 30-32).
13 De Farizeeën zeiden tot Hem : “ Gij getuigt over uzelf ; uw getuigenis is dus niet geldig. ” Hun tegenwerping is al door Jezus weerlegd : we hebben gezien hoe Hij een beroep deed op het dubbele getuigenis van zijn Vader en Sint-Jan de Doper (5, 32-33). Door nu te verkondigen dat Hij “ het licht ” is, beroept Jezus zich op zijn eigen uitstraling, die volstaat om te tonen waar Hij vandaan komt, en op zijn kennis van zaken waarvan de mensen niet op de hoogte zijn :
14-15 “ Ook als Ik over mezelf getuig, is mijn getuigenis geldig ; want Ik weet vanwaar Ik gekomen ben en waarheen Ik ga. Maar gij weet niet vanwaar Ik kom en waarheen Ik ga. Gij oordeelt naar het vlees ; Ik oordeel niemand. ” Terwijl zij Hem oordelen “ naar het vlees ” dat Hij aangenomen heeft door mens te worden en Hem veroordelen op basis van hun vooroordelen, veroordeelt Hij niemand : Hij is niet gekomen om te oordelen, maar om de wereld te redden (3, 17). Hij begenadigt de lamme en de overspelige vrouw en schenkt hen zo “ licht van leven ”.
16-18 De Essenen verwachtten van de « Vorst van het licht » een oordeel dat de veroordeling zou betekenen van de « zonen van het verderf ». Hoewel Hij niemand oordeelt, weet ook Jezus dat na de tijd van het erbarmen de tijd van de rechtvaardigheid zal komen, waarin Hij zelf de functie van rechter zal moeten uitoefenen : “ Maar al zou Ik ook oordelen, dan zou mijn oordeel geldig zijn ; want Ik ben niet alleen : met Mij is de Vader, die Mij gezonden heeft. Welnu, in uw Wet staat geschreven : het getuigenis van twee mensen is geldig ; Ik ben het die over mezelf getuig, maar ook de Vader, die Mij gezonden heeft, getuigt over Mij. ”
Jezus zegt niet “ onze ” Wet, omdat Hij groter is dan Mozes en boven zijn Wet staat.
19 “ Waar is uw Vader ? ” vragen de Farizeeën Hem. Jezus antwoordt : “ Gij kent noch Mij, noch mijn Vader. Zo ge Mij zoudt kennen, dan zoudt ge ook de Vader kennen. ” Jezus zien betekent de Vader zien. Zij echter kennen Jezus niet : ze zien enkel een man van wie zij de aardse afkomst kennen, of denken te kennen. Als ze Hem werkelijk zouden kennen, dan zouden ze in Hem de Messias erkennen die hen het “ licht ” van de Verlossing brengt beloofd door de profeten (Is 9, 1 ; 60, 19). En ze zouden begrijpen wie zijn Vader is : de God van Mozes die de zijnen door de woestijn leidde onder de gedaante van een « vuurzuil om hen voor te lichten » (Ex 13, 21).
« IK BEN VAN GOD »
21 Een ander maal sprak Jezus tot hen : “ Ik ga heen en gij zult mij zoeken, en in uw zonde zult gij sterven. Waar Ik heenga, kunt gij niet komen. ” Weer een zinspeling op zijn aanstaande vertrek. Maar wanneer Jezus er niet meer zal zijn, Hij die “ de zonde van de wereld wegneemt ” (1, 29), zal er ook geen vergiffenis meer zijn voor hen die geweigerd hebben in Hem te geloven.
22-24 De Joden zeiden : “ Hij zal toch geen zelfmoord plegen ? ” Die hypothese van zelfmoord is bijzonder kwaadwillig : ze schrijft Jezus een misdadig plan toe dat Hem zou veroordelen tot de afgrond van de goddelijke vervloeking – waarvan zijzelf in hun enorme zelfgenoegzaamheid denken dat ze er nooit in zullen terechtkomen ! Jezus dient hen echter van antwoord : “ Ik ben van boven ”, uit de Hemel ; en als Ik sterf, keer Ik daar terug. Maar “ gij zijt van beneden. ” En sterker nog : “ Zo gij niet gelooft dat IK BEN, zult gij sterven in uw zonden. ” Om Jezus naar de Hemel te volgen, vanwaar Hij komt, moet men belijden dat Hij God is : « IK BEN » is de Naam van God die aan Mozes geopenbaard werd.
25 Ze doen alsof ze Hem niet begrijpen, alsof Jezus zijn zin niet afgemaakt heeft door “ IK BEN ” te zeggen : “ Gijzelf, wie zijt Gij dan ? ”
Pater Lagrange vertaalt het antwoord van Jezus terecht in de lijn van de interpretatie door de Griekse kerkvaders : “ Waarom zou Ik eigenlijk nog met u spreken ? ” Jezus maakt duidelijk dat het geen zin heeft met zo’n mensen het onderhoud verder te zetten.
26-27 Zijn volgende woorden zijn daarom bijzonder hard : “ Over u zou Ik veel kunnen zeggen en oordelen. ” Hij gebruikt het woord “ oordelen ” in de oude Bijbelse betekenis van “ een veroordeling uitspreken ” en vervolgt : “ Ik spreek tot de wereld wat Ik gehoord heb van Hem die Mij gezonden heeft ; en Deze is waarachtig. ” Het is zijn roeping om de waarheid te zeggen. Zij is het die oordeelt, als een woord uit de mond van God zelf.
28-29 Nog zegt Jezus : “ Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven, zult gij inzien dat IK BEN en dat Ik niets doe uit mezelf, maar spreek wat de Vader Mij geleerd heeft. En Hij die Mij gezonden heeft, is met Mij en laat Mij niet alleen omdat Ik altijd doe wat Hem behaagt. ” Een grandioze bevestiging : op het Kruis zal Jezus zich de gehoorzame Zoon van zijn Vader tonen en op die manier zijn oorsprong openbaren. Hij is van God, bij God, gekeerd naar God ; Hij is God zelf. « God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God », zegt het Credo.
DE WAARHEID DIE BEVRIJDT UIT DE ZONDE
30-32 Toen Hij aldus sprak, begonnen er velen in Hem te geloven. In die verschrikkelijke confrontatie keren een aantal goed ingestelde harten zich naar Jezus ; ze begrijpen dat het onmogelijk is om de Zoon te scheiden van zijn Vader, om Jezus tegenover Jahweh te stellen. Jezus richt zich daarom tot hen om hun ontwakend geloof te verstevigen : “ Zo gij in mijn woord volhardt, zijt gij waarlijk mijn leerlingen ; dan zult gij de waarheid kennen en de waarheid zal u bevrijden. ” Een totaal nieuw woord, een ongeziene openbaring !
33-36 Maar de Joden werpen Hem voor de voeten : “ Wij zijn kroost van Abraham en nooit iemands slaaf geweest. Hoe kunt Gij dan zeggen : Vrij zult ge worden ? ” Deze repliek komt niet van de nieuwe bekeerlingen, maar van zijn hardnekkige tegenstanders, de Schriftgeleerden en Farizeeën. Hun verblinding is ongelooflijk ! Zijn ze dan vergeten dat de kinderen van Abraham, Izaäk en Jacob eerst als slaven gezucht hebben onder het juk van de Egyptenaren, alvorens de God van Mozes hen bevrijdde ? En daarna vielen ze, wegens hun zonden, opnieuw in slavernij bij de Babyloniërs. En vijfhonderd jaar later, op het moment waarop Jezus met hen redetwist, zitten ze onder de duim van de Romeinen...
Jezus spreekt echter niet over sociale of politieke vrijheid. Het gaat om heel wat anders dan zich vrij te maken van het Romeinse gezag ! Daarom zegt Hij heel plechtig : “ Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : wie zonde doet, is slaaf van de zonde. ” Hij kent de geheimen van hun hart, zoals de confrontatie naar aanleiding van de overspelige vrouw zo duidelijk aantoonde : geen enkele van hen durfde als eerste een steen te gooien. Ze erkennen dus dat ze zondaars zijn... en bijgevolg “ slaven ”.
“ De slaaf blijft niet altijd in huis, terwijl de zoon er voor altijd blijft. Zo dus de Zoon u vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn. ” Jezus belooft dat Hij iedereen die in Hem gelooft en in zijn woord blijft, zal bevrijden uit de slavernij van de zonde, zoals blijkt uit het erbarmen dat Hij al aan zovelen op zijn weg betuigd heeft : de Samaritaanse, een lamme, een onbekende vrouw die van overspel beschuldigd werd. Elke keer zond Hij hen vergeven, gerechtvaardigd en in ere hersteld weg, door een eenvoudig woord, een diepe blik, een straal van glorie vanuit zijn Gelaat. Jezus is zelf de “ waarheid ” die hen zal bevrijden als zijn leer tot hen doordringt.
37-38 “ Ja, Ik weet dat gij kroost van Abraham zijt ; maar gij zoekt Mij te doden omdat mijn woord geen ingang bij u vindt. ” Jezus vecht niet aan dat zij het “ kroost ” van Abraham zijn, zoals ook Ismaël dat was, maar toch werd die laatste uit het vaderlijk huis verjaagd (Gn 21, 10). Want het volstaat niet om “ zaad ” (sperma) te zijn om daardoor ook werkelijk “ kinderen ” (tekna) van Abraham te zijn.
39-40 Zij gaven Hem ten antwoord : “ Onze vader is Abraham. ” Jezus sprak tot hen : “ Zo gij kinderen (tekna) zijt van Abraham, doet dan ook de werken van Abraham. Maar nu zoekt gij Mij te doden. ” Abraham gehoorzaamde zozeer aan God dat hij niet aarzelde Hem zijn enige zoon te offeren. Daarom noemt het Geschrift van Damascus, een document teruggevonden in Qumrân, hem « vriend van God, want hij had diens geboden onderhouden en niet gekozen voor de wil van zijn eigen geest » (3, 2-3).
42 “ Zo God uw vader was, dan zoudt gij Mij beminnen. Want van God ben Ik uitgegaan en gekomen ; niet uit Mijzelf ben Ik gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden. ”
De dramatische kracht van dit tafereel kan niemand onverschillig laten. Jezus staat daar als een beschuldigde tegenover zijn aanklagers, die Hem al ter dood veroordeeld hebben. Op heldhaftige wijze biedt Hij hen het hoofd om te getuigen dat Hij van God komt. Dat heeft Hij bewezen door zijn mirakels, maar belangrijker nog is zijn woord : Hij zegt wat Hij weet, Hij zegt waar Hij vandaan komt. Hij heeft de Vader gezien en gehoord, Hij doet niets anders dan wat Hij zijn Vader ziet doen, in een onafgebroken kinderlijke gehoorzaamheid. Alles wat Hij is, alles wat Hij doet, alles wat Hij zegt, komt van God.
“ Zo God uw vader was, dan zoudt gij Mij beminnen. ” Door die uitspraak geeft Jezus zijn vijanden te kennen dat zij, ondanks hun verontwaardigd protest, wel degelijk “ uit ontucht geboren zijn ” – een beschuldiging geuit door de profeten Osee en Ezechiël – vermits zij niet van Hem houden.
“ Zo God uw vader was, dan zoudt gij Mij beminnen. ” Dit verwijt van Jezus ademt heel de klacht van Jahweh uit, die op zoek was naar de liefde van zijn volk Israël zoals een echtgenoot naar de liefde van zijn ontrouwe vrouw (Osee 1-3). Jezus spreekt als door de mond van Jahweh, “ van wie Hij uitgegaan en gekomen is ”. Hij kan niet duidelijker zijn goddelijkheid onthullen !
44 “ Gij hebt de duivel tot vader en de zin van uw vader verkiest gij te doen. Hij was een moordenaar van den beginne en hield zich niet met de waarheid op, omdat er in hem geen waarheid is. Wanneer hij leugens spreekt, spreekt hij naar eigen aard ; want hij is een leugenaar en de vader van de leugen. ”
Met die angstaanjagende verklaring ontmaskert Jezus de moordzuchtige waanzin die zich heeft meester gemaakt van heel het syndicaat van zijn vijanden, van al die notabelen, bestuurders van Jeruzalem, leden van het Sanhedrin en Farizeeën : ze willen Hem doden omdat ze geen ander middel hebben om Hem het zwijgen op te leggen. En dat plan hebben ze opgevat op aanstoken van de goddeloze en rebelse macht bij uitstek, een macht die de Joden maar al te goed kennen : de duivel...
Hun vader volgens het vlees is Abraham. Maar het vlees dient tot niets en de geest die in hen woont en hen voortdrijft, is de haat van de duivel tegenover Jezus. Die onverzoenlijke haat gaat terug tot het begin : door Eva, en Adam in haar spoor, mee te slepen in zijn opstand heeft de duivel van hen zijn slaven gemaakt en bestemd tot de dood als straf voor de zonde. Zijn doel heeft hij bereikt met leugens : « Gij zult niet sterven » (Gn 3, 4), « Gij zult gelijk aan God worden » (Gn 3, 5). De woorden van Jezus doen denken aan die van de “ Meester van de gerechtigheid ”, schrijver van de Hymnen die men teruggevonden heeft in grot 1 van Qumrân, tegen de Farizeeën : « schepselen van de slang » (1QH 3, 17).
45 “ Gij gelooft niet in Mij juist omdat Ik de waarheid zeg. ” Hun ongeloof maakt de Joden tot slaven van Satan zodat ze, in de naam van de wet van Mozes die ze zelf niet pratikeren, Jezus ter dood willen brengen, de Onschuldige, de Heilige Gods die zonder zonde is !
JEZUS VÓÓR ABRAHAM
51-53 “ Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : zo iemand mijn woord onderhoudt, dan zal hij in eeuwigheid de dood niet zien. ” Jezus reageert zelfs niet op de ergste beschuldigingen zonder een nieuw licht op zijn persoon te werpen, een licht dat zijn leerlingen verheldert, maar zijn tegenstanders nog meer verblindt : “ Nu weten wij dat Gij bezeten zijt ! Abraham en de profeten zijn gestorven en Gij zegt : Zo iemand mijn woord onderhoudt, zal hij niet sterven in eeuwigheid. Zijt Gij dan groter dan onze vader Abraham ? ”
54-55 Jezus antwoordt door een glimp te tonen van zijn toekomstige glorie : “ Wanneer Ik mezelf verheerlijk, dan is mijn heerlijkheid niets ; mijn Vader is het die Mij verheerlijkt. Gij noemt Hem uw God en toch erkent gij Hem niet. ” Ze mogen zeggen wat ze willen, ze liegen wanneer ze Hem die zij niet kennen “ onze ” God noemen en er tegelijkertijd prat op gaan Hem als enigen te kennen. Hoe zou anderzijds Jezus kunnen zeggen dat Hij zijn eigen Vader niet kent ? “ Maar Ik ken Hem wél. En als Ik zou zeggen Hem niet te kennen, dan was Ik een leugenaar evenals gij. Ja waarlijk, Ik ken Hem en zijn woord onderhoud Ik. ”
56 Daarop gaat Jezus nog een stap verder en werpt zijn vijanden, zijn moordenaars, een schitterende openbaring in het gelaat. Hij maakt zich bekend als de zoon des huizes, de erfgenaam van de Belofte, de ware Izaäk, oorzaak van de vreugde van Abraham : “ Abraham, uw vader, zag juichend van blijdschap mijn dag tegemoet. Hij heeft hem gezien en van vreugde gejubeld. ” Jezus laat zo verstaan dat Hij een tijdgenoot is van Abraham ; Hij bevestigt zijn eeuwig voorafbestaan, waarvan Johannes de Doper al getuigde : « Die na mij komt, is mij voorafgegaan, want Hij bestond eerder dan ik » (1, 15). We denken aan Melchisedek, “ koning van Salem ” en “ priester van de Allerhoogste ”, die aan Abraham “ brood en wijn offerde ” (Gn 14, 18), een mysterieus personage dat in Psalm 110 gelijk gesteld wordt met de Messias.
57-59 In elk geval verklaart Jezus dat zijn Dag, die van zijn komst, samenvalt met de Dag van Jahweh aangekondigd door de profeten van het Oude Testament. Door die bevestiging identificeert Hij zich eens te meer met Jahweh. Hij zal dat trouwens ondubbelzinnig formuleren. De Joden zeiden Hem : “ Gij zijt nog geen vijftig jaar oud en Gij hebt Abraham gezien ? ” Jezus sprak tot hen : “ Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : vóór Abraham werd, BEN IK. ” Toen grepen ze stenen om Hem te stenigen ; maar Hij trok zich terug en verliet de Tempel.
Jezus heeft zijn zending bij die goddelozen vervuld. Hij zal zich nu keren tot zijn trouwe volgelingen, die op hun beurt het voorwerp van zijn bekommernis worden.
* * *
Dames en heren van de jury
Jezus, Zoon van God, heeft de waarheid van zijn goddelijke Naam met de grootst mogelijke duidelijkheid verkondigd. Hij heeft de leugens en de misdadige verblinding van “ de Joden ” ontmaskerd, hen gescheiden van hun vader Abraham als ontaarde zonen en bewezen dat zij opstandig zijn tegen Mozes en tegen God zelf, als echte zonen van de duivel. Dat betekent dat zij Jezus tweeduizend jaar geleden veroordeeld hebben in volle besef en niet ten gevolge van een of andere dwaling.
Het staat ons vandaag vrij om partij te kiezen voor “ de Joden ” en tegen Jezus, door te oordelen dat zij enkel hebben gehoorzaamd aan de Wet en dat zij de werkelijke dienaars zijn van Mozes, Abraham en dus ook van God. Maar als wij die houding aannemen, zijn we noodzakelijk verplicht om Jezus te veroordelen voor laster en het afleggen van een vals getuigenis wanneer Hij hen ervan beschuldigt niet te gehoorzamen aan de Wet. Er is geen andere keuze mogelijk.
Wat geldt voor het recht, geldt nog meer voor de godsdienst. Elke mens op aarde zal op een dag moeten kiezen tussen Christus en zijn vijanden. Als hij weigert te kiezen, is hij al schuldig. “ Wie niet met Mij is, is tegen Mij. ” Wie geen partij kiest voor Christus, moet er zich aan verwachten dat hij veroordeeld wordt door zijn Vader. En omgekeerd zal hij die kiest voor Jezus Christus door de wereld veroordeeld worden.
Abbé Georges de Nantes
februari 1998
Hij is verrezen ! nr. 105, mei-juni 2020