Commentaar op het Evangelie van Sint-Jan

10. DE GENEZING VAN DE BLINDGEBORENE

OP het hoogtepunt van de confrontatie tussen Jezus en de Farizeeën wilden die laatsten Hem stenigen ; maar « Jezus trok zich terug en verliet de Tempel » (8, 59). Probeert Hij vanaf nu elke botsing met zijn vijanden te vermijden ? Helemaal niet.

9, 1-5 In het voorbijgaan zag Hij iemand die blind was van zijn geboorte af. Zijn leerlingen vroegen Hem : “ Rabbi, wie heeft gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind werd geboren ? ”

De genezing van de blindgeborene
Schilderij door Carl Bloch uit 1879 (slot Frederiksborg, Denemarken).

De leerlingen – bedoeld zijn de volgelingen van Jezus uit Jeruzalem en Judea – stellen Hem een vraag die de menselijke kennis overstijgt. Vóór de geboorte hebben kinderen geen goed of geen kwaad gedaan, zoals Sint-Paulus in de Romeinenbrief zal opmerken (9, 11). En als zijn ouders gezondigd hebben, waarom moet het kind dan lijden ? Het is een mysterie van de menselijke conditie. De leerlingen ondervragen Jezus als een Meester die alles weet, of toch geacht wordt te weten. De gestelde vraag getuigt vooral van een scherp besef van de zonde, zoals we dat aantreffen in de rol van de Hymnen die teruggevonden werd in Qumrân ; het gaat om een tekst die uiting geeft aan een diep en gemeend berouw dat schril afsteekt tegen de hoogmoed van de Farizeeën : « Ik ben een schepsel van slijk, iets dat gekneed is met water, een vat vol onzedigheid en een bron van onzuiverheid. Ik ben een haard van ongerechtigheid. Mijn lichaam is zonde, mijn geest vol dwaling, zonder begrip en doodsbang voor het rechtvaardig oordeel ! » (1QH 1, 21-23).

Het onverwachte antwoord van Jezus overtreft alles wat men zich kon voorstellen. Hij maakt duidelijk wat geen enkele mens vóór Hem kon weten : “ Noch hij noch zijn ouders hebben gezondigd. Maar de werken Gods moeten in hem worden geopenbaard. ”

6-12 Dat betekent dat die blindgeborene door de goddelijke Voorzienigheid op het pad van Jezus werd geplaatst. Na deze woorden spuwde Jezus op de grond, maakte slijk van het speeksel, streek hem het slijk op de ogen en sprak tot hem : “ Ga u wassen in de vijver van Siloë ” (dat betekent : Gezonden). Hij ging er heen, waste zich en kwam ziende terug.

Door wie of wat is hij genezen ? Door het water van de vijver ? Door het slijk op zijn ogen ? Door het speeksel van Jezus ? Of gewoon door het woord van Jezus ? Antwoord : door dat alles tegelijk. Elk element speelt zijn rol, zoals in een symbolische liturgie, om ons te doen binnentreden in het mysterie van Jezus Verlosser.

Om te beginnen manifesteert Hij opnieuw zijn goddelijkheid, zijn identiteit van scheppend Woord, door dat speeksel en dat slijk die eraan herinneren hoe Hij de eerste mens schiep (cf. Gn 2, 7), « schepsel van slijk » (1QH 1, 21), dat Hij komt genezen van zijn blindheid.

Vervolgens is er de term “ Gezonden ”. Dat slaat op Hem, Jezus ! Hij is de « bron van levend water », die Jeruzalem voedt zoals de vijver van Siloë gevoed wordt door een onderaardse bron. Vooral bewijst Hij dat Hij het « licht van de wereld » is door deze blinde het zicht te geven. Het mirakel is zo ongelooflijk dat zelfs de buren en goede kennissen van de man beginnen te twijfelen. Sommigen zeiden : “ Hij is het. ” Anderen weer : “ Neen, hij lijkt op hem. ” Zelf zei hij : “ Ik ben het ! ” Het hele tafereel is echt uit het leven gegrepen.

13-16 Men brengt hem naar de Farizeeën, die zich het gezag aanmatigen van een medisch bureau om mirakels vast te stellen. De man doet opnieuw zijn verhaal. Sommige Farizeeën zeiden : “ Die man komt niet van God, want Hij onderhoudt de sabbat niet. ” Nu was het die dag juist een sabbat... Zou Jezus dat opzettelijk doen, die mirakels op een sabbat ? Zeker en vast ! Maar anderen zeiden : “ Hoe kan een zondig mens zulke wonderen doen ? ” Die laatsten beginnen te denken dat Jezus misschien wel het recht heeft om de wet van Mozes te overtreden zonder te zondigen, als Hij werkelijk een hoogst belangrijk iemand is, méér dan een profeet : een “ Gezondene ” van God !

17-19 Er lijkt zich dus een scheiding binnen hun groep te voltrekken en daarom richten ze zich opnieuw tot de blindgeborene. Hij sprak: “Hij is een profeet!” Het is een vaststelling van puur gezond verstand: iemand die zo’n wonder kan doen is een profeet, dat wil zeggen een man Gods. Maar de vijanden van Jezus willen ontkomen aan die evidentie door het feit gewoon te loochenen: zij geloofden niet dat hij blind was geweest en het gezicht had teruggekregen… en dus ontbieden ze zijn ouders!

20-23  Ze ondervroegen hen: “Is dit uw zoon, die naar gij zegt blind is geboren? Hoe ziet hij dan nu?” Zijn ouders gaven ten antwoord: “We weten dat dit onze zoon is en dat hij blind is geboren. Maar hoe hij zien kan, dat weten wij niet. En wie zijn ogen geopend heeft, wij weten het niet.” We voelen aan dat zij bang zijn voor de almacht van de Farizeeën en hun bondgenoten en zich liefst zo snel mogelijk uit de voeten willen maken. Sint-Jan onderstreept dat trouwens ook: Zo spraken zijn ouders uit vrees voor de Joden. Want die waren reeds overeengekomen om iedereen uit de synagoge te bannen die Hem als de Christus beleed. Dat gaat overigens ook met de “blinde” gebeuren, zoals verderop duidelijk wordt.

24-29 De Farizeeën onderwerpen hem inderdaad aan een nieuw verhoor, maar de blindgeborene laat zich niet intimideren: “Ik heb het u al gezegd, maar gij hebt niet geluisterd. Waarom wilt gij het nog eens horen? Wilt gij ook soms zijn leerlingen worden?” Daarop beschuldigen zij hem ervan… leerling van Jezus te zijn: “Gijzelf zijt een leerling van Hem; wij blijven leerlingen van Mozes. Wij weten dat God tot Mozes gesproken heeft, maar waar deze vandaan is, dat weten wij niet.”

30-34 De blindgeborene reageert met fijne ironie en met overtuigende argumenten : “ Het is toch wel wonderlijk dat gij niet weet waar Hij vandaan is ; en Hij heeft mij nog wel de ogen geopend. We weten toch dat God geen zondaars verhoort, maar hem alleen die godvrezend is en zijn wil volbrengt. Nooit in der eeuwigheid is het gehoord dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend. Als Hij niet van God kwam, zou Hij niets kunnen doen. ” Een prachtig antwoord. De blindgeborene ontkent niet dat God tot Mozes gesproken heeft. Maar de wet van Mozes, eerste genade van God, mag nu niet dienen om zijn tweede genade, die volmaakter is en lang van tevoren aangekondigd (cf. Dt 18, 18), te weigeren. De Joden zijn klem gezet door de blindgeborene. Ze hebben nog alleen een machtsargument om hem het zwijgen op te leggen : Daarop wierpen zij hem buiten.

De terreur door de machtigen is van alle tijden. Maar dat geldt ook voor het ongeloof van Schriftgeleerden en Farizeeën : allerlei modernisten ontkennen vandaag dat het relaas van dit mirakel een ooggetuigenverslag zou zijn ; ze verwijzen daarvoor naar het historisch feit dat de christenen op het einde van de eerste eeuw, tussen 85 en 90 n. Chr., uit de synagoge verbannen werden en beweren dat het “ verhaal ” uit die tijd dateert. « Argumenteren dat gedurende het aards leven van Jezus sprake was van een uitsluiting uit de synagoge is voor een historicus een onmogelijke onderneming » (Michel Trimaille). Het zou pas « na de dood van Jezus » zijn dat er een conflict zou gegroeid zijn tussen joden en christenen, die tot dan toe in goede verstandhouding samenleefden !

Het antwoord is nochtans heel eenvoudig : Sint-Jan gebruikt hier het Griekse woord aposunagôgos, « uitgesloten uit de synagoge », een term die we nog in twee andere passages van zijn Evangelie terugvinden (12, 42 en 16, 2) ; daarna verdwijnt dit woord niet alleen uit het Nieuwe Testament, maar uit de Griekse taal van de 1ste eeuw in haar geheel. Het heeft bijgevolg niets te maken met de vervloeking tegen de christenen die rabbi Gamaliel II in 85-90 invoerde in het joods gebed van de « Achttien zegeningen ».

Door met Pasen op te gaan naar Jeruzalem weet Jezus dat Hij zijn doodvonnis tekent. Hij komt in open conflict met de joodse gezagsdragers. Hoe kan het dan verwonderen dat zij maatregelen nemen om de menigte te ontmoedigen achter Jezus aan te lopen ? Daarom verbieden ze zijn leerlingen en sympathisanten – zoals de blindgeborene – de toegang tot de synagoge ! We hebben geen enkele reden om te twijfelen aan wat Sint-Jan, die alles gezien en gehoord heeft, vertelt.

* * *

Dames en heren van de jury

Ik vraag jullie : hoe kunnen jullie zich uitspreken ten gunste van personen die op zo’n manier recht spreken ? Die hun onderzoek op een dergelijke wijze verrichten ? De voornaamste getuige van een groot mirakel, de genezene zelf, sluiten ze uit hun synagoge om niet te moeten oordelen ! Of sterker nog : om verder te kunnen veroordelen in misprijzen voor de waarheid en de rechtvaardigheid !

abbé Georges de Nantes
februari 1998
Hij is verrezen ! nr. 106, juli-augustus 2020