COMMENTAAR OP HET EVANGELIE VAN SINT-JAN
3. ONDANKS HET ONBEGRIP MAAKT JEZUS ZICH BEKEND
IN JERUZALEM, SAMARIA EN GALILEA
DAMES en heren van de jury
Er wordt ons een korte onderbreking toegestaan. We hebben al veel stof om over na te denken. Sta mij toe op te merken hoezeer deze eerste tussenkomst van een onverwachte getuige – Johannes de Doper – de zaak dient van de beschuldigde, Jezus. Iemand anders heeft dus van Hem getuigd alvorens Hij zelf op het toneel verscheen. Sterker nog, deze getuige heeft door zijn orakels de verschijning van de Messias geplaatst in de continuïteit van het grote Bijbels verleden van zijn volk en in de rechte lijn van de grandioze profetieën. Vanaf zijn eerste optreden in het openbaar leven wordt Jezus door de grootste en laatste van Israëls profeten uitgeroepen tot de “ Dienaar van Jahweh ”, aangekondigd door Isaïas.
Wat Jezus betreft, Hij staat nog met beide voeten op de grond, als ik dat zo mag zeggen. Zonder de eenvoudigen van hun stuk te brengen, zonder valse noot, zonder toegevingen die Hij later zou moeten weerspreken. Hij trekt tot zich wie Hij wil en bindt enkele leerlingen aan zijn persoon. Ook die leerlingen vallen niet op, maar het gaat om een goede keuze, zoals blijkt uit de figuur van hem die vandaag tegenover u zijn verdediger is : de Evangelist Johannes.
IN JERUZALEM : DE ZUIVERING VAN DE HEILIGE PLAATS
2,13 Toen het paasfeest der Joden nabij was, trok Jezus op naar Jeruzalem. Jezus heeft besloten zijn openbaar leven te beginnen met een profetisch gebaar in de heilige stad en meer bepaald in de gewijde plaats bij uitstek, het Huis van God onder de mensen. Het relaas van Johannes maakt op ons een dubbele indruk : alles wat hij ons als ooggetuige vertelt, is historisch, maar tegelijkertijd moeten alle zaken die hij waardig genoeg vindt om aangehaald te worden betekenisvol zijn. Het vervolg zal dat duidelijk maken.
In enkele bewoordingen worden het feest, de menigte van de bedevaarders en het marktgebeuren opgeroepen. Het gebaar dat Jezus zich aanmatigt, is de daad van een godsdienstig hervormer. Het tafereel is bekend : Hij verjaagt de veeverkopers en de muntwisselaars uit de heilige plaats. En Hij rechtvaardigt de rol die Hij opneemt door de Tempel met een verbazingwekkende term aan te duiden : het is “ het huis van mijn Vader ”. Zijn leerlingen zullen zich het woord van de psalmist herinneren : « De ijver voor uw huis zal mij verteren » (Ps 69).
18 Daarop ondervragen de Joden Hem zoals ze indertijd Johannes de Doper ondervroegen : « Wat teken laat Gij ons zien om zo te mogen optreden ? » En vooral om in die termen over de Tempel van God te spreken... Jezus antwoordt : « Breekt deze Tempel [in het Grieks : naos] af en in drie dagen zal Ik hem heropbouwen. »
20 Het onbegrip van de onderzoekers is zo groot – en heel begrijpelijk – dat zij met verstomming geslagen zijn. « Zesenveertig jaar heeft men aan deze Tempel gewerkt en zult Gij hem in drie dagen heropbouwen ? » Het mirakel dat Jezus hier aankondigt als teken van zijn zending om het huis van zijn Vader te zuiveren, kan door de Joden niet begrepen worden. Het is een raadsel, een misverstand, maar van zijn kant is het bewust gewild. Zij moeten Hem gewoon zijn gang laten gaan, als Meester, met de belofte van dat schitterend teken van zijn recht en zijn wettigheid dat hen op tijd en stond zal gegeven worden.
21-22 Johannes, die getuige is van het gebeuren, zal het onthouden, in de zekerheid dat hij de waarachtigheid ervan op een dag zal zien. Hij begrijpt de betekenis en hij bespaart ons het wachten : Maar Hij sprak over de tempel van zijn Lichaam. Wanneer de Joden dat Lichaam zullen willen vernietigen, maar Hij het opnieuw zal oprichten, zullen zijn leerlingen zich dat herinneren.
23-25 Laten we verder grote aandacht besteden aan de verwittiging die Sint-Jan geeft en waaraan hij groot belang hecht : Terwijl Hij ter gelegenheid van het paasfeest in Jeruzalem was, geloofden er velen in zijn Naam bij het zien van de tekenen die Hij verrichtte. Maar Jezus zelf had geen vertrouwen in hen. Want Hij wist maar al te goed wat er omging in de mens. De getuige van de feiten toont ons de menigte van de Joden, inwoners van Jeruzalem en pelgrims, die onder de indruk zijn van mirakels die de Evangelist zelfs niet verhaalt. Meteen geloven velen in Jezus. Maar wat weten ze ? Wat begrijpen ze ? En vooral : zijn ze in hun hart klaar – want dát is het ware geloof – om alle woorden van de Meester en alles van Hemzelf te ontvangen ? Jezus, in zijn diepe wijsheid, kent het antwoord. Het hierna volgende onderhoud met Nicodemus zal bewijzen hoe groot het onbegrip is.
NICODEMUS : HET JOODS ONBEGRIP
3, 1-3 Nicodemus, een overste der Joden en bovendien een Farizeeër, kwam in de nacht bij Hem. Ongetwijfeld komt hij als discreet onderzoeker in dienst van de Sekte, waarvan hij het oordeel over Jezus meteen verwoordt : « Rabbi, wij weten (wat weten wij niet !) dat gij van Godswege als leraar zijt gekomen. Want niemand kan de tekenen doen die Gij verricht zo God niet met hem is. »
Het is bijna een officiële erkenning vanwege de machtige sekte van de Farizeeën. Jeruzalem stond dus open voor de prediking van de jonge rabbi, die meteen erkend werd als een echte profeet en zelfs als leraar in Israël ! Nicodemus verwacht erkentelijkheid van Jezus, maar hij is eraan voor zijn moeite als Jezus hem onderbreekt : « Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : zo iemand niet opnieuw wordt geboren, kan hij het koninkrijk Gods niet aanschouwen. » Anders gezegd : het is nutteloos dit gesprek verder te zetten, het leidt tot niets ; want één zaak ontbreekt u allemaal : opnieuw geboren te zijn uit de Hemel.
4 Het woord is hard en wordt door die belangrijke Jood, die Farizeeër die zich goed in zijn vel voelt, absoluut niet begrepen. « Kan een mens soms terugkeren in de schoot van zijn moeder ? » Het onbegrip is totaal. En toch blijft het woord van Jezus bij : herboren worden tot een nieuw leven...
5 Zonder zijn nachtelijke bezoeker misprijzend te behandelen vervolgt Jezus zijn mysterieus onderricht : « Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, kan hij niet binnengaan in het koninkrijk Gods. Wat uit het vlees is geboren, is vlees ; en wat uit de Geest is geboren, is geest. » Nu de nutteloosheid van opnieuw geboren te worden uit de schoot van zijn moeder toegegeven is, wordt een deur van licht geopend voor deze Farizeeër, deze Jood die belijdt dat hij de Schriften kent en de volheid van de Wet beoefent. Maar om zich te rechtvaardigen werpt hij tegen : « Hoe kan dit geschieden ? » Jezus reageert met een verbaasde glimlach, licht ironisch : « Gij zijt leraar van Israël en gij begrijpt dit niet ? »
Jezus mag inderdaad verbaasd zijn. Want die leraar van Israël zou heel goed moeten weten wat de profeten al zo lang en zo duidelijk aangekondigd hebben : dat als remedie voor de ontoereikendheid van het vlees en de offerpraktijken van de Mozaïsche Wet de tijd zou aanbreken van een Nieuw Verbond van leven en waarheid in de H. Geest, verspreid over het joodse volk en alle naties. De Doper had het uitgeroepen in de woestijn, amper 50 km verderop ! Waar was Nicodemus toen ? Had hij de profeten wel grondig genoeg gelezen ? Waarom had hij niet de moeite gedaan om te gaan luisteren naar de laatste profeet ? De Farizeeën oordeelden over alles op een superieure, of beter een oppervlakkige manier. Zij hadden enkel vertrouwen in hun eigen inzicht en hun eigen deugden.
11-14 « Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : wij spreken over wat wij weten [...] en toch aanvaardt gij ons getuigenis niet. » De ander heeft in het meervoud gesproken, als gemandateerd door de machtige groep van de Farizeeën ; daarom spreekt Jezus nu ook in het meervoud, vanuit de macht van God, en ongetwijfeld spreekt de H. Geest met Hem mee. Tot slot volgen woorden die Nicodemus zich later zal herinneren : « Zoals Mozes de slang ophief in de woestijn, zo moet de Mensenzoon worden verheven opdat ieder die in Hem gelooft het eeuwige leven zou hebben. » De dag zal komen dat deze Jood de Mensenzoon zal zien, verheven op het Kruis, en zijn Moeder die hem zal smeken te helpen bij de kruisafneming en de begrafenis. Wanneer hij dan het geofferde Lichaam in zijn handen zal vastnemen, zal hij er de Geest van ontvangen en zal hij die nieuwe geboorte kennen die hem toegang zal verlenen tot het Rijk Gods.
DE SAMARITAANSE : HET GELOOF VAN DE NEDERIGEN
4, 1 Jezus verlaat Judea waar de haat van de Farizeeën vorm krijgt. Hij vertrok weer naar Galilea en daar Hij door Samaria moest reizen kwam Hij in de stad Sikar. Samaria werd door de Joden beschouwd als verdorven en heidens. Maar onze kroongetuige beschrijft een heel andere atmosfeer : Jezus lijkt er helemaal op zijn gemak, ontspannen. Zijn « maïeutiek » of geestelijke verloskunde [denk aan Socrates !] speelt op een ironische manier met het onbegrip van zijn gespreksgenoot, de Samaritaanse vrouw, om die zo te verplichten de eigen grenzen te overschrijden, Hem te volgen en voortgang te boeken op weg naar het Licht. Het gaat om een heel mooie bladzijde uit het Evangelie.
6 Jezus, vermoeid van de reis, zette zich neer bij de bron van Jacob. Deze bron is een gedenkwaardige Bijbelse plek : elke Jood, elke Samaritaan herinnert zich het verblijf van de aartsvaders, die nog nomaden waren, in het land van Kanaän ; de put was in dat land van afgodendienaars gegraven door aartsvader Jacob. Het liep tegen het zesde uur, het middaguur, het uur dat het verst verwijderd is van de duisternis van de nacht.
7 Een vrouw uit Samaria kwam water putten, haar dagdagelijkse taak. Zal Jezus haar een blik waardig keuren ? Het is een vrouw uit een heidens land en haar levenswandel is allesbehalve voorbeeldig, zoals we te weten zullen komen. Toch zegt Jezus haar : « Geef Mij te drinken. » Meteen reageert zij licht aanstellerig : « Gij, een Jood, vraagt te drinken aan mij, een Samaritaanse vrouw ? »
10 Zoals bij Nicodemus is het antwoord van Jezus meteen ernstig : « Zo ge de gave Gods verstondt en wie het is die u te drinken vraagt, dan zoudt gij het Hém hebben gevraagd ; en Hij zou u levend water hebben gegeven. » Een raadselachtig antwoord dat de vrouw dwingt om genade, kracht en inzicht te vragen...
11-14 Zij is verrast, maar laat zich niet overdonderen. Ze spot, om niet dom te lijken én om meer te weten te komen : « Gij hebt niet eens een emmer... » Jezus heeft echter zijn doel bereikt : zij vermoedt een of ander mysterie in Hem. « Zijt gij soms groter dan onze vader Jacob ? » Dat volstaat voor de goede Meester om een stap verder te gaan in zijn openbaring. Het water in de put, dat het beeld is van de oude Wet, stilt niet echt de dorst ; maar het water dat Hij schenkt aan wie er om vraagt, is van een heel andere aard : « Het water dat Ik hem zal geven, zal een bron in hem worden van water dat opborrelt ten eeuwigen leven. »
15 Om zich niet zomaar gewonnen te geven zonder te weten aan wie en aan wat, neemt zij haar toevlucht tot een kwinkslag : « Heer, geef me dat water opdat ik geen dorst meer krijg en niet meer hier hoef komen te putten ! » Onder verzwegen : geef mij het heil zodat ik niet meer elke dag honderden minutieuze praktijken moet verrichten.
16 Jezus gaat echter niet mee in dat luchtig spel : « Ga uw man roepen. » Hij doet zich kennen als alwetend Heer en confronteert haar met haar ellendig leven van vroeger en nu. Zij is volkomen van slag. Haar vijf mannen staan symbool voor de vijf heidense religies waarmee de Samaritanen zich ingelaten hebben tijdens de lange eeuwen van hun schisma ; en hun huidige godsdienst is al evenmin iets waard...
19 De vrouw is ontmaskerd, vernederd, maar wordt niet kwaad en liegt ook niet. Zij is gedwongen te geloven, met een louter menselijk geloof, in die profeet. Zij is het nu die deze fascinerende meester op ernstige wijze begint te ondervragen over het ware geloof : « Heer, ik zie dat Gij een profeet zijt. Waar moet God aanbeden worden, op deze berg (de Gerrizim, waar de Samaritanen een tempel gebouwd hadden) of in Jeruzalem ? »
Jezus wist heel goed dat deze vrouw méér dan vlees was, dat diep in haar hart een religieuze onrust aanwezig was die plots in deze vraag de kop opsteekt. Hij laat alle ironie nu varen en gaat over tot een intiem gesprek tussen meester en leerlinge. « Geloof Mij, vrouw », vraagt Hij, alvorens aan die heel gewone vrouw de meest verheven leer uit te leggen. Hij houdt van haar en wil zijn stroom van levend water in haar overgieten, opdat zij op haar beurt de rijkdom ervan onder haar bekenden zou verspreiden.
21 Luisteren we naar die onsterfelijke woorden : « Geloof Mij, vrouw. Er komt een uur waarin gij noch op deze berg noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden. » Hij noemt de Ene God Vader ! « Gij aanbidt wat gij niet kent ; wij aanbidden wat wij kennen. Want het heil komt uit de Joden. » Hier plaatst Jezus zich aan de kant van de Joden, als lid van het uitverkoren volk waarvan het Verbond, de Wet en de offers in de Tempel op het precieze moment waarop Hij spreekt nog altijd het enige heil uitmaken.
23 « Maar toch, er komt een uur, en het is er reeds, waarin de ware aanbidders de Vader in geest en waarheid zullen aanbidden. »
Zalig de Samaritaanse, aan wie Jezus zomaar openbaart wat Nicodemus niet had kunnen begrijpen, laat staan aanvaarden ! Ongetwijfeld volgt zij heel goed de draad van dit subliem gesprek, want zij geeft blijk van een kennis van de goddelijke zaken die de Farizeeër helemaal niet in die mate bezat : « Ik weet dat de Messias komt. Wanneer Hij komt, zal Hij ons alles openbaren. »
26 Door dat grote geloof dwingt zij Jezus om zich volledig bloot te geven aan haar ziel die Hem zoekt. « IK BEN, Ik die met u spreek. » Door die woorden, in het Grieks « ego eimi », identificeert Hij zich met YHWH, God zijn Vader. Dat betekent dat Hij zich bekend maakt als de Messias, en méér dan de Messias, aan die doodgewone vrouw, verpersoonlijking van het zondige Samaritaanse ras. En in een verder perspectief staat zij symbool voor de immense heidense wereld, die op mysterieuze wijze opengesteld wordt voor de genade van de Waarheid en voorbestemd voor het heil dat weldra zal ontspringen uit zijn doorboorde zijde...
29-41 Wanneer de vrouw in haar stad vertelt over haar ontmoeting met de mysterieuze man – « Hij is misschien wel de Christus ! », zegt ze – lopen de Samaritanen naar Hem toe. Het is de toestroom van de heidenen, in massa’s, waardoor Jezus getroost wordt na het misprijzen van de Joden. Hij is de zaaier. En de leerlingen die druk doende zijn om de maaltijd klaar te maken, zijn de oogsters die weldra zullen uittrekken over heel de wereld om het Evangelie te prediken.
OOK GALILEA STELT ZICH OPEN VOOR DE WAARHEID
43 Toen die twee dagen voorbij waren, vertrok Hij vandaar naar Galilea. [...] De Galileeërs namen Hem gunstig op, daar ze alles hadden gezien wat Hij te Jeruzalem op het [paas]feest had gedaan. Toch moet de verwelkoming eerder gereserveerd geweest zijn, moeten de Galileeërs wat op hun honger gebleven zijn. Daardoor zijn we opnieuw aanbeland in het klimaat van onvolmaakt geloof waarover Jezus al in Jeruzalem niet tevreden was geweest. De geestdrift die door zijn mirakels opgewekt wordt, is niet wat Hij zoekt. Wél het geloof in zijn woord, in Hemzelf, zoals hij dat vond in de Samaritaanse en in haar onterecht misprezen volk.
Daarom last onze hoofdgetuige een opmerking in (v. 44) : Want Jezus zelf heeft verklaard dat een profeet in zijn eigen vaderland geen aanzien geniet. Gaat het over Jeruzalem of over Galilea ? Over allebei. Het gaat over heel het joodse volk, in tegenstelling tot die Samaritaanse heidenen.
46-54 De geschiedenis van de hofbeambte uit Kafarnaüm illustreert het bovengaande. Dit tweede teken van Kana (na het wonder tijdens de bruiloft) toont ons kristalhelder wat Jezus wil en wat Hij ook verkrijgt van die man, van wie hij de zoon geneest, en van heel zijn gezin. Vanuit een natuurlijk en menselijk geloof komen zij tot iets hogers : zij hechten hun hart aan de Persoon van Jezus, aan zijn mysterie, aan zijn Waarheid.
Juist zoals bij de bruiloft van Kana, toen zijn moeder Hem gevraagd had het gehuwde koppel uit de nood te helpen, veinst Jezus eerst ontevredenheid : « Zo gij geen tekenen en wonderen ziet, gelooft gij niet. » Maar de hofbeambte is daardoor niet ontmoedigd en dringt aan : « Heer, kom mee, eer mijn kind dood is. » Als bewonderenswaardig pedagoog stelt de Heer het geloof van de man op de proef : Hij kondigt de genezing van het zoontje aan zonder dat de beambte de juistheid ervan kan verifiëren : « Ga heen, uw zoon is gezond. » De man moet geloven zonder bewijs... En dan gebeurt het heerlijke waarop Jezus wachtte : De man geloofde het woord dat Jezus hem zei. Hij keerde terug naar huis en stelde vast dat zijn kind genezen was op het precieze moment waarop Jezus gesproken had. En hij geloofde met heel zijn gezin. Let op het Griekse woord holè (“ geheel ”) dat de eensgezindheid onderstreept ; we vinden het terug in de term zelf van “ kat-holieke ” Kerk : de familie eensgezind verenigd rond haar leider.
* * *
Dames en heren van de jury
Ik vind in dit relaas van onze hoofdgetuige heel veel terug om over na te denken.
Op elke plaats, bij elke ontmoeting heeft Jezus diepgaande gesprekken gevoerd met uiteenlopende personen, die ieder op zich representatief zijn voor een deel van het volk dat Palestina bewoont. In die dialogen heeft Hij zelfs iets doen begrijpen van zijn grootste geheimen. Het werk moet nog verdergezet worden, maar hoeveel weg is er al afgelegd !
Wat ook opvalt, is dat Jezus van elk volk dat hij bezoekt, van elke persoon die Hij ontmoet, alles lijkt te weten over heden en verleden... En tot onze verbazing kent hij iedereen een mate van achting, begrip en naastenliefde toe die het tegenovergestelde is van wat men volgens de heersende opinie zou mogen verwachten ! Hij houdt minder van de Joden dan van de Samaritanen, een echt schandaal in die tijd ! En wat de Joden betreft, gaat zijn voorkeur naar de Galileeërs boven de bewoners van Judea, naar de mensen op het platteland boven de godsdienstige en politieke elite van Jeruzalem.
Hoe komt dat ? Allereerst heeft het te maken met de wijze waarop elk van die groepen het woord van de Voorloper, Johannes de Doper, ontvangen heeft. Jezus is bij manier van spreken verplicht met dat gegeven rekening te houden en wil dat ook onderstrepen. Ten tweede is de neiging van zijn eigen Hart in het spel : Hij is beter ingesteld tegenover de armen, de kleinen, de nederigen, de misprezenen en de vervolgden dan tegenover de machtigen, de geleerden en de rijken, van wie de godsdienstige of intellectuele pretenties een belediging vormen voor zijn goddelijke Wijsheid.
Laten we tenslotte de manier bewonderen waarop de Meester zijn gespreksgenoten voert naar waar Hij het wil – en verder nog, verder dan zij het uit eigen beweging zouden gekund hebben. Tijdens zijn conversaties formuleert Hij haast achteloos een belofte, een teken of een verwittiging die pas zichtbaar en begrijpelijk zullen worden in de toekomst, tenminste voor hen die in Hem geloofd hebben.
Onze eminente hoofdgetuige, Johannes, heeft echter het profetisch karakter en de goddelijke draagwijdte van de woorden van Jezus scherp opgemerkt en voor ons bewaard.
[wordt vervolgd]
abbé Georges de Nantes, december 1990
Hij is verrezen ! nr. 99, april-mei 2019