COMMENTAAR OP HET EVANGELIE VAN SINT-JAN

 

8. GENADE EN BARMHARTIGHEID

Christus en de overspelige vrouw. Schilderij door Lucas Cranach de Oude, ca. 1520 (München, Bayerische Staatsgemäldesammlungen).

NA het felle dispuut met de hogepriesters en Farizeeën, die tevergeefs geprobeerd hebben Hem te laten arresteren, trekt Jezus naar de Olijfberg om er te overnachten. Wil Hij een pauze inlassen ? Helemaal niet !

8,1 Maar ’s morgens vroeg begaf Hij zich weer naar de Tempel en al het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten en onderrichtte hen. Zoals we gezien hebben, gaan de twisten precies over het recht dat Jezus al dan niet heeft om onderricht te geven, vermits « Hij niet onderwezen is » in de school van de Schriftgeleerden en Farizeeën (7, 14). In alle kalmte gaat Hij echter verder met lesgeven, en wel met gezag, als een nieuwe Mozes – maar groter dan de profeet.

3 Nu brachten Schriftgeleerden en Farizeeën een vrouw naar Hem toe die op overspel was betrapt. Ze plaatsten haar in de kring en zeiden tot Hem : “ Meester... ” De hypocrieten ! Ze beschouwen Hem helemaal niet als hun meester, want ze willen Hem oordelen en zelfs al veroordelen ! De aanspreking alleen al verraadt dat zij boze bedoelingen hebben. “ Meester, deze vrouw is op heterdaad van overspel betrapt. Nu heeft Mozes ons in de Wet geboden dergelijke vrouwen te stenigen. Wat zegt Gij nu ? ” Dat zeiden ze om Hem een strik te spannen en tegen Hem een aanklacht te hebben. En helemaal niet uit bezorgdheid om de Wet te doen naleven !

De valstrik is handig gespannen, met de bedoeling Jezus in diskrediet te brengen bij de menigte. Als Hij antwoordt dat de Wet moet toegepast worden en de vrouw gestenigd, dan is Hij niet alleen niet groter dan Mozes, maar toont Hij zich ook een heel gewone Jood, onderworpen aan de Wet zoals iedereen ; en dan moet Hij bekennen dat Hij ook flagrant ongehoorzaam geweest is aan de Wet door op een sabbat een lamme te genezen (de lamme van Bethesda). Als Hij zich daarentegen boven de Wet van Mozes stelt en verklaart dat de vrouw niet gestenigd moet worden, dan maakt Hij zich medeplichtig aan het overspel en schaadt Hij zijn reputatie... Inderdaad, een handige valstrik !

Maar Jezus boog zich voorover en schreef met de vinger op de grond. Wat betekent dat gebaar ? Het is allicht nogal stoutmoedig om een afdoende verklaring voor te stellen, vermits niemand bij mijn weten daar tot op vandaag in geslaagd is. Zou het gaan om het antwoord van een nieuwe Mozes ? Het is veel meer : het is het gebaar van Jahweh zelf die vroeger met zijn “ vinger ” de Wet op de twee stenen Tafelen schreef, « de stenen tafelen, met Gods eigen vingeren geschreven » (Ex 31, 18).

Men zal tegenwerpen dat op die manier wel een hoogstaande betekenis wordt gegeven aan een simpel gebaar, dat misschien alleen maar uitdrukt dat Jezus « geen enkele aandacht schenkt aan zijn omgeving » (kanunnik Osty). Maar de gebaren van Jezus zijn nooit vrijblijvend. Het gebaar dat Hij hier stelt, verdient des te meer onze aandacht omdat het de enige keer is dat we Jezus zien “ schrijven ”. Hij is groter dan Mozes en stelt zich gelijk met Jahweh door zijn nieuwe Wet te schrijven : afkeuring van de zonde, maar barmhartigheid voor de arme zondares. En die Wet brengt Hij meteen in praktijk :

7 Een toen ze aanhielden met vragen, richtte Hij zich op en sprak tot hen : “ Wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen op haar ! ” Dat geldt in de eerste plaats voor de getuige à charge, die de verantwoordelijkheid voor de terechtstelling moet nemen (cf. Dt 13, 10 ; 17, 7). Het is een woord van een oneindige wijsheid, dat dan ook in het latere taalgebruik een spreekwoord geworden is. Jezus breekt er de valstrik mee die men voor Hem gespannen heeft, want Hij is vrij op een soevereine manier omdat Hij heilig is. Toen ze dit hoorden, gingen ze heen, maar de oudsten het eerst. Dat betekent niet dat de oudsten de grootste zondaars waren, wel dat ze dieper nadachten en sneller beseften dat ze schaakmat gezet waren.

9 Jezus bleef alleen, de vrouw nog steeds in de kring. Zoals Sint-Augustinus het op een prachtige manier verwoordt : « Ze waren nog slechts met zijn tweeën, de schamele zondares en de goddelijke barmhartigheid » (misera et misericordia). Toch lijkt de tekst er op te wijzen dat alleen de aanklagers zich teruggetrokken hebben, vermits de vrouw nog altijd in de kring staat.

10 Nu richtte Jezus zich op en sprak tot haar : “ Vrouw, waar zijn ze gebleven ? Heeft niemand u veroordeeld ? ” Zij antwoordde : “ Niemand, Heer. ” En Jezus sprak : “ Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen en zondig voortaan niet meer. ”

Het is het laatste woord van het incident en het legt het verband met de aanbeveling van Jezus aan de lamme van Bethesda : “ Zie, ge zijt gezond geworden. Zondig niet meer, opdat u niets ergers overkomt ” (5, 14). Een indrukwekkend dreigement, dat Hij nochtans niet herhaalt tegenover de overspelige vrouw, alsof Hij meer vertrouwen in haar heeft.

Al die Joden hebben hun zondigheid erkend, waarmee ze Jezus gelijk geven toen Hij aan Nicodemus zei dat hun werken slecht waren (3, 19-20). In het aanschijn van Jezus, die het geheim van de harten kent, heeft geen enkele van hen het gewaagd een steen op te nemen en de Wet van Mozes toe te passen. Daarmee brengt de Heer zijn tegenstanders niet alleen in verwarring, maar opent Hij ook de weg naar de barmhartigheid.

* * *

Dames en heren van de jury

We bereiken stilaan het meest tragische moment van het proces. De tegenstanders van Jezus proberen Hem in het nauw te drijven met allerlei verraderlijke vragen, met de bedoeling Hem in het verderf te storten : ze hopen dat ze Hem zaken kunnen doen zeggen die hen de mogelijkheid verschaffen te verklaren dat Hij de dood verdient (“ reus mortis ”). Dan kunnen zij de menigte ertoe brengen de Godslasteraar te stenigen.

Jezus weerstaat hen evenwel met een oneindige majesteit en grijpt elke nieuwe gelegenheid aan om zijn waarheid te openbaren, een waarheid die steeds subliemer wordt.

 

abbé Georges de Nantes, december 1990
Hij is verrezen ! nr. 104, maart-april 2020

IK HOUD MIJN OGEN GERICHT OP UW HANDEN, HEER

O mijn God, mijn Vader, ik hef mijn ogen omhoog naar U die in de hemelen zijt. Naar U hef ik mijn ogen op en ik smeek om het einde van de beproeving, ik wacht en hoop op de nieuwe dag. Buiten valt smeltende sneeuw in de nacht, alles is koud en maakt ons vanavond triest tot tranen toe. Wanneer dan zal de zon herboren worden, wanneer zal de blauwe hemel terug boven de daken rijzen ?

De beproeving lijkt lang te duren wanneer ze te zwaar is. Ik heb de indruk dat alles begint te smelten en in slijk verandert... Ik wist niet dat de hemel zo kon instorten boven onze hoofden. Verkleumd en verloren smeek ik U dat de ellende zou ophouden. U, Vader, vraag ik met aandrang om het onverhoopte ochtendgloren van de redding van de Kerk.

Mijn ogen zijn gericht zoals de ogen van de dienaars op de handen van hun meesters, mijn ogen zijn zoals de ogen van de dienstmeid op de handen van haar meesteres. Ze speuren naar het gebaar, het teken, het bevel waaruit het erbarmen zal geboren worden.

Elke morgen zoek ik tussen het nieuws naar het bericht dat de geboorte van nieuwe tijden aankondigt. Maar elke morgen is het nieuws slechter en ’s avonds ga ik weer slapen met mijn verdriet. Heel de aarde is in rust, kalm in haar ongerechtigheid. De Hemel blijft gesloten, de wereld stort zich dieper in de geloofsafval en de nederige gelovigen wanhopen in die schijnvrede. « God der heirscharen, hoelang moet het nog duren eer Gij U ontfermt over Jeruzalem en de steden van Juda, waarop Gij nu reeds zeventig jaren vergramd zijt ? » (Zach 1, 12).

Die goddelijke handen die ik zo bewonder zullen echter op een dag in beweging komen. Dan zal de wereld beven. Uw ene hand, die van uw almachtige Wijsheid, zal de hoogmoed van de slechte engelen en de mensen breken. Doorheen de spleten en breuken van de wereld zal licht stromen. Uw andere hand, die van uw Barmhartigheid, zal legioenen engelen opwekken om uw Kerk en het Koninkrijk van Maria ter hulp te snellen. Tegelijkertijd zal zij de heiligen van de nieuwe tijden vervullen van het vuur van een ongelofelijke naastenliefde ; zij zal hen wonderen en deugden leren die het mogelijk maken de wereld te bekeren !

Ja, ik weet dat uw handen voor mij zullen bewegen. Ze zullen mij orders geven en de ijver om ze uit te voeren. De Gewijde Geschiedenis zal herbeginnen en de toekomst zal mooier zijn dan het verleden !

abbé Georges de Nantes
Pages mystiques (december 1969)