Commentaar op het Evangelie van Sint-Jan

13. « HIJ MOET STERVEN »

IN het vorige hoofdstuk zagen we Jezus het grote mirakel van de opwekking van Lazarus verrichten.

11, 45 Velen van de Joden die naar Maria waren gekomen en gezien hadden wat Jezus gedaan had, geloofden daarom in Hem. Men moet zien om te geloven. Wanneer men gezien heeft dat Lazarus, die dood en begraven was en van wie het lichaam al in staat van ontbinding verkeerde, uit zijn graf kwam, hoe zou men Jezus dan niet geloven als Hij beweert over de macht te beschikken om het vlees te doen verrijzen voor het eeuwig leven ?

Jezus leert zijn apostelen het Onze Vader.
Schilderij door James Tissot (ca. 1886).

46-48 Maar sommigen van hen liepen naar de Farizeeën en deelden hun mee wat Jezus gedaan had. Toen riepen de hogepriesters en Farizeeën de Hoge Raad bijeen. Sint-Jan beschikt over inlichtingen : hij weet dat tot de dood van Jezus besloten is tijdens een geheime vergadering van het Sanhedrin. Ze zeiden : “ Wat doen we ? Want die man doet veel wonderen. ” Tevoren vroegen ze om tekenen (2, 18 ; 4, 48 ; 6, 30). Nu stellen ze zelf tekenen vast, maar dat leidt bij hen enkel tot verharding : “ Als we Hem zo laten begaan, zullen ze allemaal in Hem geloven... ” Laten we die bekentenis goed onthouden : het is een getuigenis ten gunste van het volk van Jeruzalem, dat zich uit eigen beweging bij Jezus aansluit.

48 “... en dan zullen de Romeinen komen en ons land en volk verdelgen. ” Een hypocriete bekommernis ! Alsof Jezus zich presenteert als een onruststoker, een wereldlijke messias die dreigt de Romeinse orde in het gedrang te brengen. Het is het tegenovergestelde dat waar is : niet alleen deed Jezus de aanbeveling om belasting aan de keizer te betalen, maar hij at ook met de tollenaars (die in dienst waren van de Romeinse fiscus) en onderhield betrekkingen met de honderdmannen. Voor de leden van het Sanhedrin was het veeleer zorgwekkend te zien hoe heel hun entourage, de Joden uit de arme Esseense wijk, de pelgrims van de diaspora en zelfs Romeinse en Syrische soldaten die in Tempeldienst waren, steeds minder ijver aan de dag legden voor de Wet van Mozes en overliepen naar het Evangelie van de Galileeër. Hun verafschuwde sekte kwam in de verdrukking !

49-50 Maar één van hen, Kajafas, die dat jaar de hogepriester was, sprak tot hen : “ Weet gij geen uitkomst ? Beseft gij dan niet dat het goed voor u is dat één mens sterft voor het heil van het volk, en niet het hele volk ten gronde gaat ? ” De redenering van Kajafas is duidelijk : Jezus zegt dat Hij de Zoon van God is, dus moet Hij sterven. Omwille van zijn buitengewone mirakels, zijn smetteloos leven, het enthousiasme dat zich van heel Jeruzalem meester maakt ten gunste van Hem, moeten wij Hem ter dood veroordelen in naam van onze Wet en op die manier terug de eenheid van ons volk achter onze personen bewerken. Als we Hem laten doen, zal ons volk uiteenvallen en zal ons gezag in vraag gesteld worden. ­Sadduceeën of Farizeeën, wij zullen allemaal weggeveegd worden. We moeten die bedrieger doden. Zijn bloed zal het fundament zijn voor de hernieuwing van ons gezag over het volk van Jeruzalem en in heel de diaspora.

Ze zullen Hem in de gaten houden en voortdurend volgen. Op een dag zullen ze zich van Hem meester maken dankzij de diensten van een of andere betaalde verrader. Dan zullen ze een groot openbaar proces organiseren, waarin Hij tegenover heel Jeruzalem zal voorgesteld worden als een Godslasteraar die de dood verdient om de eer van Jahweh te wreken. En iedereen die Hem durft volgen zal eveneens de dood verdienen, om dezelfde reden. Zo zal Jeruzalem gezuiverd worden van de nieuwe ketterij die van deze mens een God maakte.

51-52 Kajafas kon het niet beter zeggen, bedenkt Sint-Jan. Want door zijn dood zal Jezus zich inderdaad in de ogen van allen “ de Redder van de wereld ” tonen, met inbegrip van het joodse volk, zoals Hij het al toevertrouwd heeft aan enkele personen die Hij bijzonder liefgehad heeft, zoals de Samaritaanse vrouw (4, 42). Dit zei hij [Kajafas] niet uit zichzelf. Maar als hogepriester van dat jaar profeteerde hij dat Jezus sterven zou voor het heil van het volk ; en niet voor het volk alleen, maar ook om de verstrooide kinderen Gods bijeen te brengen.

53-57 Van die dag af waren ze vastbesloten Hem te doden. Ze beramen de moord, die voor ons een Godsmoord is, want ze zijn scherpzinnig genoeg om te weten wie Hij werkelijk is, maar willen er niets van begrijpen en er niet van houden... Intussen was het paasfeest van de Joden genaderd en trokken er velen van het platteland nog vóór het paasfeest naar Jeruzalem op, om zich te reinigen. Ze zochten naar Jezus en zeiden in de Tempel onder elkander : “ Wat dunkt u ? Zou Hij niet op het feest komen ? ” Maar de opperpriesters en de Farizeeën hadden bevel gegeven het aan te brengen wanneer iemand wist waar Hij was ; dan konden ze Hem gevangen nemen.

Dit paasfeest is dus het derde en laatste van onze Evangelies. De Joden die in contact met de heidenen leven, trekken op naar Jeruzalem om zichzelf te zuiveren van het “ vuil ” dat ze opgelopen hebben door die promiscuïteit. We zullen zien dat de Joden in hun bezorgdheid voor die zuiverheid zullen vermijden om binnen te gaan in het Romeinse pretorium om zich niet te verontreinigen en het Pascha te kunnen eten (Jo 18, 28).

12, 1-3 Zes dagen voor Pasen kwam Jezus – die zich teruggetrokken had in de stad Efrem, dicht bij de woestijn (Jo 11, 54) – te Bethanië, waar Lazarus woonde die Jezus uit de doden had opgewekt. Men richtte daar een maaltijd voor Hem aan. Martha bediende en Lazarus was een van zijn disgenoten. Toen nam Maria een pond onvervalste, kostbare nardusbalsem, zalfde de voeten van Jezus en droogde ze met de haren af. Zij herneemt dus het gebaar dat ze voordien in het huis van Simon de Farizeeër gesteld had, als uiting van dank voor haar bekering (Lc 7, 36-50). Maria Magdalena is de welbeminde, de uitverkorene ; zij verpersoonlijkt de mystieke Bruid, de zondige mensheid die door haar Redder ontrukt is aan de prostitutie. Misschien heeft zij iets opgevangen over de moordplannen van het Sanhedrin. Zij heeft begrepen dat het Uur van het offer nabij is en dat het voor haar een religieuze plicht is om op die manier de meest verheven en goddelijke Herder te eren.

4-8 Toen zei Judas Iskarioth, een van zijn leerlingen, die Hem verraden zou : “ Waarom die balsem niet voor driehonderd tienlingen verkocht en ze aan de armen gegeven ? ” Dit zei hij niet omdat hij bezorgd was voor de armen, maar omdat hij een dief was. Daar hij de beurs droeg, stal hij weg wat daarin kwam. Maar Jezus sprak : “ Laat haar begaan, zij heeft hem moeten bewaren voor de dag mijner begrafenis. Want de armen behoudt gij altijd, Mij echter niet. ”

Jezus gaat akkoord, uit liefde, met de eredienst die Maria Hem bewijst, zoals Hij akkoord ging met de wil van zijn Moeder op de bruiloft in Kana. De twee taferelen vertonen een sterk parallellisme. In Kana kon iedereen proeven van de nieuwe wijn die Jezus geschapen had uit het water in de reinigingskruiken ; in Bethanië ruikt iedereen de geur van de balsem in het huis op de dagen van de reiniging van de Joden, op initiatief van een andere Maria, personificatie van de Kerk. In Kana had de organisator van het feest aan de bruidegom het verwijt gemaakt dat hij eerst de middelmatige wijn had voorgezet en de goede voor het einde had bewaard, in een bui van onnodige vrijgevigheid ; in Bethanië is het Judas die protesteert, maar Jezus legt hem het zwijgen op en openbaart een nieuw mysterie : de balsem is de voorafbeelding van de “ verheerlijking ” die uit zijn Graf moet ontspringen, de “ goede geur van Christus ” die weldra de wereld zal veroveren.

9-11 Toen men vernam dat Hij zich daar bevond, kwam een talrijke menigte Joden daarheen, niet enkel om Jezus te zien, maar ook Lazarus, die Hij uit de doden had opgewekt. Het nieuws van de verrijzenis van Lazarus verspreidt zich onder de talloze bedevaarders naarmate zij Jeruzalem binnentrekken. Er komt een volksbeweging van de grond, die alles dreigt mee te sleuren in een onweerstaanbare geestdrift ten gunste van Jezus. Paniek maakt zich meester van de religieuze autoriteiten, die de kluts kwijt raken : De opperpriesters besloten ook Lazarus te doden, omdat veel Joden om hem afvielen en in Jezus geloofden. Lazarus vermoorden ? Maar Jezus zal hem dan opnieuw tot leven wekken ! Er ligt iets bespottelijks in die beslissing van een totaal voorbijgestreefde hiërarchie, die strijdt tegen de Almachtige, tegen Jezus die als een meester de gebeurtenissen beheerst.

Hoe dan ook, de Joden verlaten massaal het kamp van de tegenstanders van Jezus. Ze gehoorzamen niet meer aan hun leiders, maar stellen hun hoop in Jezus. Voor de leden van het Sanhedrin dreigt de nederlaag, maar toch blijven ze in de schaduw verder hun complot beramen.

abbé Georges de Nantes
februari 1998

Hij is verrezen ! nr. 109, januari-februari 2021