COMMENTAAR OP HET EVANGELIE VAN SINT-JAN

 

4. JEZUS HAALT HET GETUIGENIS VAN ZIJN VADER AAN

IN JERUZALEM EN IN GALILEA 

De genezing van de lamme van Bethesda. Schilderij door Murillo ( 1667-1670 ).
De genezing van de lamme van Bethesda.
Schilderij door Murillo ( 1667-1670 ).

DAMES en heren van de jury

Bij het begin van deze nieuwe zitting is de situatie met betrekking tot Jezus volgens ons ingrijpend veranderd, zowel in Jeruzalem als in Galilea.

Op het platteland van Galilea heerst een volkse geestdrift die alle weerstand wegveegt, maar die ook niet getuigt van veel wijsheid of voorzichtigheid. Een messiaanse opstand ten gunste van Jezus – moeten we voor zoiets vrezen of er juist op hopen ? – kan er elk ogenblik losbreken. Omgekeerd is in Jeruzalem de vijandigheid jegens Hem aanzienlijk toegenomen. Men is er op uit Hem te betrappen, in zijn gebaren, in zijn beslissingen en vooral in zijn woorden.

Er is reden om te geloven dat er ondertussen een jaar is voorbijgegaan, misschien van maart 31 tot april of juni 32, vooraleer onze hoofdgetuige zijn relaas weer aanvat.

JEZUS SCHANDALISEERT DE FARIZEEËN

5,1-4 Nu begint de tweede reis van Jezus, langs dezelfde wegen, om er zijn onderricht te hernemen waar Hij het onderbroken heeft, om het met nog meer glans en gezag op te leggen, om het te vervolledigen en op elke tegenwerping te antwoorden.

Daarna was er een feest der Joden en Jezus ging op naar Jeruzalem. Persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat Jezus enkel in het gezelschap van Sint-Jan aan die bedevaarten deelnam ; de grote groep van zijn apostelen en getrouwen liet Hij achter in Galilea. Daarom komen veel gebeurtenissen enkel in dit Evangelie voor.

Zoals tevoren manifesteert Jezus zich met een verbluffend teken. Hij geneest bij de Schaapspoort een lamme in een badinrichting met vijf zuilengangen die befaamd was om de miraculeuze genezingen die er plaatsvonden. Merken we tussendoor op dat de archeologen de onderbouw van die vijf portieken van Bezata (Bethesda) teruggevonden hebben, daar waar de modernistische exegeten zeiden dat het enkel om een symbolische betekenis ging. Nogmaals een bewijs van het puur gefantaseerde karakter van de modernistische Bijbelverklaring en het onmiskenbaar historisch karakter van wat onze hoofdgetuige verhaalt !

5-8 Jezus zag daar een man liggen die achtendertig jaar ziek was. Jezus sprak tot hem : « Sta op, neem uw bed en ga. » En onmiddellijk werd de man gezond ; hij nam zijn rustbed op en liep !

9-13 Maar het was die dag sabbat. Toen de Farizeeën de man onderweg tegenkwamen, zeiden ze hem : « Het is sabbat, ge moogt uw rustbed niet dragen. » Noch de man zelf, noch de Joden die hem op de vingers tikken, weten op dat moment wie het mirakel verricht heeft. De enen hebben slechts oog voor de overtreding van de sabbatrust, de ander is alleen maar blij om zijn genezing.

14 Enkele dagen later komt Jezus de man in kwestie tegen in de Tempel en zegt tot hem : « Zie, ge zijt gezond geworden. Zondig niet meer, opdat u niets ergers overkomt. » Jezus is de alwetende en almachtige Meester, die doet sterven en herleven, die straft en geneest. Zijn bedreiging in geval van hervallen in zonde is indrukwekkend. Maar hoe kan men Hem het recht betwisten om zo te spreken, Hij die deze man op miraculeuze wijze verlost heeft van zijn ongeluk en tegelijkertijd zijn zonden vergeven heeft ?

15-16 De genezene ging nu aan de Joden berichten dat het Jezus was die hem had genezen. Het commentaar dat Sint-Jan aan het relaas toevoegt, is veelzeggend. Hij situeert het schandaal dat gaat uitbreken in het kader van een confrontatie die al door verscheidene incidenten gekenmerkt werd. Hij wijst op het absurde én op het gevaarlijke van het schandaal : Het was om zulke zaken dat Jezus door de Joden vervolgd werd, omdat Hij zo iets op de sabbat deed ! Legalistische bekrompenheid, boosaardigheid ingegeven door haat ? Het vervolg zal het uitwijzen.

JEZUS BETUIGT ZIJN EENHEID MET DE VADER

17 Hoe gaat Jezus zichzelf vrijspreken van het feit dat Hij een man op een sabbat genezen heeft en hem zijn rustbed heeft doen dragen ? Genezen, zelfs door een woord uit te spreken, betekent werken ; en werken tijdens de sabbat komt neer op het schenden van de rust van de zevende dag, de Dag dat God rustte. Voor een vrome Jood is dit niet te verantwoorden. Het sublieme antwoord van Jezus wekt in de donkere harten van de fanatieke verdedigers van Gods rechten een dodelijke verontwaardiging op...

Hij zegt hen : « Mijn Vader werkt altijd, tot heden toe ; zo doe Ik het ook. » De Joden, onderstreept Sint-Jan, zochten nog meer Hem te doden. We schrikken wanneer we onze getuige dat vreselijke woord voor de eerste keer horen uitspreken. De Joden zijn razend omdat Hij niet enkel de sabbat brak, maar God ook zijn eigen Vader noemde en zich dus met God gelijk stelde.

19-21 Daarop legt Jezus uit wat Hij bedoelt. Hij noemt God zijn Vader : de allereerste keer dat een zoon van Abraham zijn God zo durft noemen ! Zoals een kind toekijkt hoe zijn papa werkt – bv. in het atelier van een timmerman in Nazareth – en ziet wat hij doet, zo doet Hij het op zijn beurt ook. Dat mag Hij « want de Vader heeft zijn Zoon lief en laat Hem alles zien wat Hij doet »... zoals het mirakel op de sabbat, en dat is nog maar een begin ! « En nog groter werken zal Hij Hem tonen, zodat gij verwonderd zult staan », kondigt Jezus de Joden aan.

Eigenlijk zou het volstaan toe te geven aan de aantrekkingskracht van een dergelijke openbaring om genezen te worden van elke geestelijke verlamming en zich op te richten uit zijn ellendig rustbed, namelijk de oude Wet die nutteloos geworden is. Met wat voor grotere schatten dan die van het Mozaïsch Verbond zouden dan de gelovige zielen overladen worden door een dergelijke Zoon, in naam van zijn Vader ! Deze goede Verlosser zou hen het eeuwig leven schenken en daarbovenop de verrijzenis van hun sterfelijk lichaam. Luisteren en geloven, is dat dan zo moeilijk ?

24-25 Voor de eerste keer in de geschiedenis krijgen de mensen een openbaring over hun leven na de dood, door iemand die weet waarover Hij spreekt : « Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : er komt een uur, en het is er reeds, waarin de doden de stem van Gods Zoon zullen horen. En die er naar luisteren, zullen herleven. » En verder : « Wie luistert naar mijn woord en in Hem gelooft die Mij gezonden heeft, hij heeft het eeuwige leven en voor het gericht komt hij niet ; maar hij is overgegaan van de dood tot het leven. »

Zonder inspanning, zonder aarzeling lost Jezus de zeer moeilijke kwestie op die vóór Hem nog door niemand opgelost was : die van de verrijzenis van het lichaam. Hij maakt aan heel de mensenfamilie bekend wat er met haar zal gebeuren na dit leven. Als Mensenzoon, als vleesgeworden Woord, volgens de term door Sint-Jan gebruikt, spreekt Jezus het definitieve goddelijk oordeel uit : vergiffenis en redding voor de enen, verwerping en verdoeming voor de anderen die zijn woorden van leven niet willen beluisteren met de oren van hun hart.

« DE VADER ZELF GETUIGT OVER MIJ »

31 Na deze openbaring van de meest ondoorgrondelijke goddelijke geheimen is Jezus als het ware verplicht aan zijn toehoorders te zeggen op welk getuigenis Hij zijn uitspraken steunt. Hij kan immers veel zeggen ! Jezus neemt de te verwachten reactie over : « Indien Ik over Mijzelf getuig, dan is mijn getuigenis niet betrouwbaar. » Maar hier is het antwoord op jullie tegenwerping : « Er is een ander die over Mij getuigt ; en Ik weet dat het getuigenis dat Hij over Mij aflegt, betrouwbaar is. » Over wie gaat het dan ? Natuurlijk over YHWH God !

33 De Joden denken wellicht dat die ander Johannes de Doper is. Jezus maakt van de gelegenheid gebruik om de Voorloper te eren : « Hij was de brandende en hel schijnende lamp » in het plan van barmhartigheid van de Vader. « Maar Ik heb een getuigenis groter dan dat van Johannes. » Want hoe zou Hij die zich de Zoon van God noemt kunnen afhangen van « het getuigenis van een mens » ? Alleen God zelf kan garant staan voor zijn zaak en elk van zijn woorden.

36 In de volgende verzen krijgen we de onweerlegbare bewijsvoering van de authenticiteit van de zending van Jezus. Zij ligt in de orthodromie of rechtlijnigheid van de werken van God, vanaf de oorsprong tot aan het optreden van Jezus, die alle profetieën en beloften in zijn persoon tot vervulling brengt : « De werken die de Vader Mij te volbrengen gaf, de werken juist die Ik doe, zij getuigen van Mij dat de Vader Mij gezonden heeft. »

37 Maar om de band te zien tussen de werken van de Vader en die van de Zoon, om met het hart te geloven dat Jezus de gezondene van God is en van Hem de opdracht gekregen heeft zijn werk van redding van de wereld te voltooien, moet men eerst en vooral de God van het Oude Testament terdege kennen. En dat is niet het geval : « Nooit hebt gij zijn stem gehoord en nooit zijn Gelaat gezien. Zelfs zijn woord hebt ge niet eens blijvend in u, omdat gij Hem niet gelooft die Hij gezonden heeft. » Hij, Jezus, kent het geheim van het Gelaat van zijn Vader en Hij heeft in zichzelf zijn Woord, want Hij is het Woord !

39 Zeker, de Joden hebben de Schriften die zij onderzoeken, maar zonder er iets anders in te vinden dan wat zij ervan verwachten, om hun hoogmoed te voeden en er hun pretentie in bevestigd te zien dat zij als uitverkorenen boven alle andere mensen staan. Zo veranderen zij het heilig werk van God in een dodelijk vergif voor hun ziel. Want de Schriften getuigen van Hem die hun leven en hun heil zou kunnen zijn, maar van wie ze niet willen weten : « Ik ken u : gij hebt de liefde Gods niet in u. Ik ben gekomen in de naam van mijn Vader, maar gij neemt Mij niet aan. »

Zij staan klaar om gelijk welke avonturier of onbekende tot Messias uit te roepen zonder dat die werken verricht en woorden spreekt die op goddelijke wijze getuigen van zijn komst, als hun trots er maar door bevredigd wordt. Maar Hem die God hen schenkt : neen ! « De eer die komt van de Ene God, die zoekt gij niet. »

45 Dan volgt tot slot de genadeslag : « Uw aanklager is Mozes, op wie gij uw hoop hebt gesteld. Want zo gij Mozes hadt geloofd, dan zoudt gij ook in Mij geloven. Want over Mij heeft hij geschreven. Maar zo gij zijn Schriften niet gelooft, hoe zoudt gij dan mijn woorden geloven ? »

Geen enkele tussenkomst van de Joden heeft deze toespraak onderbroken, alsof zij de hele tijd aan de grond genageld stonden. Hebben zij dan geen tegenargumenten, geen opwerpingen ? Neen. Zij weten niet wat zeggen. Het enige wat zij weten is dat zij die man, Jezus, absoluut niet willen. Het gaat als het ware om twee vijandelijke legers die hun vaste stellingen hebben ingenomen. Aan de ene kant Jezus, helemaal alleen, maar met de onzichtbare ondersteuning van alle profeten en mannen van God uit het Oude Testament en met de steun van zijn Vader. Aan de andere kant de Joden, die als enige plan hebben Hem te doden die zich durft verzetten tegen hun macht in Jeruzalem.

HET MIRAKEL VAN DE BRODEN EN DE VISSEN

6,1 Daarna... Onze getuige veroorlooft zich enige vrijheid in zijn uiterst bondig relaas over het openbaar leven van zijn Meester. Van de andere Evangelisten weten we dat Jezus een erg opgemerkt bezoek aan Galilea heeft gebracht, vol mirakels en toespraken die de geestdriftige aanhankelijkheid van de massa hebben opgewekt. Voor Sint-Jan is alleen de ontknoping van belang : Daarna begaf Jezus zich naar de overkant van het meer van Galilea ; een grote schare volgde Hem.

Het verhaal van de vermenigvuldiging van de vijf gerstebroden en de twee vissen voor een menigte van vijfduizend mensen is van een kristalheldere soberheid. We zijn verwonderd dat zo’n massa volk op die eenzame plek is samengestroomd. Johannes legt er de reden van uit : de mensen zijn Jezus gevolgd omdat ze de wonderen hadden gezien die Hij voor de zieken verricht had. Wij weten ondertussen dat een dergelijk motief op een erg onvolmaakt geloof wijst, niet het geloof dat Jezus probeert te verkrijgen.

14 Het verbaast dan ook niet dat die grote massa na dat onvoorstelbaar mirakel de vrije loop laat aan dromen over een aards messianisme : « Deze is waarlijk de profeet die in de wereld moet komen ! » Zij bedoelen : de nieuwe Mozes aangekondigd door de Schriften (Dt 18, 15), die zijn volk zal bevrijden door alle wondertekenen van de Uittocht te vermenigvuldigen. Jezus is daar echter niet blij om. Hij voorzag dat ze Hem zouden meevoeren om Hem tot koning uit te roepen. En dus trok Hij zich heel alleen weer in het gebergte terug.

16 En de leerlingen ? Ongetwijfeld waren ook zij opgewonden geraakt door het mirakel en dachten zij wellicht dat de grote Dag waarop de Messias zich glorierijk zou openbaren reeds aangebroken was... Wel, ze worden door Jezus nogal brutaal afgescheept, lezen we bij Sint-Marcus (6, 45-46), die de herinneringen van Petrus heeft opgetekend. Hij zou hen verplicht hebben aan boord van hun boot te gaan. Johannes laat verstaan dat ze na de broodvermenigvuldiging en het vertrek van Jezus beteuterd stonden te wachten terwijl de menigte zich verspreidde, niet wetend wat de Heer van hen wou. Ze stonden er nog toen de avond viel. Toen zat er niets anders op dan alleen terug te keren : ze daalden af naar het meer en gingen de boot in om terug te varen naar Kafarnaüm. Want nog was Jezus niet bij hen gekomen...

18 De zee was onstuimig want er woei een hevige wind. Hun ervaring zei hen dat de overtocht alsmaar moeilijker zou verlopen. Hun hart was even onrustig als het water ! Ze waren nog volop aan het roeien toen ze plots Jezus over het meer zagen wandelen en nabij het vaartuig komen. Ze waren doodsbang. Daarom zegt Hij : « IK BEN. Weest niet bang. » Daarop namen ze Hem gewillig in hun vaartuig op en terstond landde de boot aan de kust waar ze op afgestevend waren.

Sint-Jan verhaalt dit nieuwe wonderteken op een neutrale manier, maar toch kunnen we ons het tafereel levendig voorstellen. We hebben bemerkt hoe er plotseling onenigheid rees tussen Jezus en zijn leerlingen, door hun onbegrip ; maar daaraan beantwoordt dit wonderbaar teken van zijn vergiffenis en zijn vrede.

[wordt vervolgd]

abbé Georges de Nantes, december 1990
Hij is verrezen ! nr. 200, juli-augustus 2019