De martelaren van de Spaanse burgeroorlog
OP 3 april 2016 verklaarde kardinaal Angelo Amato in Burgos een Spaanse geestelijke zalig : don Valentín Palencia Marquina (1871-1937), « een deugdzame priester en een apostel van de christelijke naastenliefde ».
De priester, die verbonden was aan de kathedraal van Burgos, zette zich in voor de opvoeding van arme kinderen en wezen. Voor hen stichtte hij het tehuis van de Sagrada Familia (H. Familie). In 1925 ontving hij voor zijn werk van de Spaanse koning het Kruis van de naastenliefde. Tijdens de burgeroorlog droeg hij in het geheim de Mis op, maar werd verraden en vermoord op 17 januari 1937, samen met vier jongeren die tegelijkertijd met hem zaligverklaard werden als bloedgetuigen voor hun trouw aan Christus.
Het zijn niet de eerste slachtoffers van de Rode Terreur die tijdens het pontificaat van paus Franciscus zaligverklaard worden. Op 13 oktober 2013 gebeurde dat al in Tarragona met niet minder dan 522 personen tegelijk, in leeftijd variërend van 18 tot 62 jaar. Nieuwe zaligverklaringen vonden plaats op 1 november 2014, 5 september 2015 en 3 oktober 2015. In Barcelona waren op 21 november 2015 zesentwintig kapucijnen aan de beurt, in de jaren 1936-1937 vermoord door republikeinse milities.
De zondag daarop benadrukte de paus in zijn Angelustoespraak dat de Catalaanse martelaren het slachtoffer waren van een bloedige kerkvervolging en dat zij ons moeten aansporen om te denken aan al wie vandaag omwille van zijn christelijk geloof vervolgd wordt.
Zoals kon verwacht worden, is niet iedereen opgetogen over de zaligverklaringen. Sympathisanten van links laten uitschijnen dat de martelaren eigenlijk medestanders van generaal Franco waren en dat ze bijgevolg om politieke redenen vermoord werden (sommigen voegen er nog net niet aan toe dat het hun eigen schuld was...). Maar de Osservatore romano herinnerde er terecht aan dat de kerkvervolging al begon onder de Tweede Spaanse Republiek, gesticht in 1931, lang vóór de militaire opstand van Franco. « Deze mensen werden vermoord omdat zij praktiserend katholiek waren. Niemand was actief in een politieke of ideologische strijd » (12 oktober 2013).
De krant van het Vaticaan merkte nog op dat de Kerk pas vanaf juli 1937 haar steun gaf aan de nationalisten van Franco, terwijl gelovigen tevoren al op grote schaal vervolgd en omgebracht werden. « Paus Pius XI erkende de Spaanse Republiek vanaf april 1931. Het Vaticaan bleef ondanks de vervolging nog tot halverwege 1938 diplomatieke relaties onderhouden » (ibid.).
Het is dit jaar precies tachtig jaar geleden dat in Spanje de burgeroorlog tussen “ links ” en “ rechts ” uitbrak. Spijtig genoeg is dat voor velen aanleiding om opnieuw een verdraaide versie van de feiten te publiceren. Wij maken er een punt van om de juiste historische toedracht in herinnering te brengen – ook over de rol en de verantwoordelijkheid van de toenmalige paus.
In dit artikel focussen we op de katholieke slachtoffers van de burgeroorlog. Wie geïnteresseerd is in meer details over de politieke achtergrond verwijzen we naar een studie die vroeger in ons tijdschrift verscheen : « Paus Pius XI en Spanje : de keuze voor de Republiek », in Hij is verrezen ! nr. 12, november-december 2004, pp. 5-12. De lezer vindt daar de bronnen terug die we ook voor dit artikel gebruikten.
DE VAL VAN DE MONARCHIE
Koning Alfonso XIII (reg. 1886-1931) was een diepgelovig christelijk vorst die regeerde als constitutioneel monarch, dus in verplichte samenwerking met een parlement, de Cortes, waarin liberale strekkingen het hoge woord voerden. Hij gaf in 1923 zijn steun aan de staatsgreep van generaal Primo de Rivera, die de Cortes buitenspel zette om orde op zaken te stellen in Spanje.
De vrijmetselarij vergaf het de koning niet. In 1930 patroneerden de loges het geheime pact van San Sebastián, waarin de verschillende linkse en revolutionaire bewegingen overeenkwamen om de monarchie ten val te brengen. Toen op 12 april 1931, na het aftreden van Primo de Rivera, gemeenteraadsverkiezingen werden gehouden, ging de overwinning naar het republikeins front dat een felle campagne had gevoerd tegen het koningschap.
Maar ook een groot deel van de invloedrijke Spaanse pastoors was de monarchie afgevallen. In het Vaticaan was namelijk een andere wind gaan waaien. Pius XI, paus van 1922 tot 1939, vond een katholieke monarchie niet meer van de tijd. Hij hoopte dat een grote christendemocratische partij de toekomstige republiek zou domineren om de belangen van de Kerk veilig te stellen.
Alfonso XIII, door iedereen in de steek gelaten, trad af en ging in ballingschap. De Tweede Spaanse Republiek werd uitgeroepen in een klimaat van algemene euforie.
De nieuwe grondwet verklaarde echter de oorlog aan het katholicisme. « Vandaag heeft Spanje opgehouden katholiek te zijn », zei premier Manuel Azaña. De jezuïeten werden het land uitgezet en hun bezittingen geconfisqueerd. De andere congregaties kregen het verbod om nog onderwijs te verstrekken. De overheid betaalde de lonen van de priesters niet meer uit en stemde wetten op echtscheiding en het burgerlijk huwelijk. Na één jaar republiek was de Kerk in Spanje in het defensief gedrukt.
DE MISLUKKING VAN RECHTS
De antiklerikale maatregelen verrasten de paus wel, maar zijn geloof in de republiek bleef overeind. Hij dacht een bekwaam politicus achter de hand te hebben om langs democratische weg het tij te doen keren : José Maria Gil Robles, leider van de christendemocratische partij Acción Popular.
Bij de verkiezingen van november 1933 was de grote overwinnaar het rechtse blok geleid door Gil Robles. Maar de Spaanse president, die beweerde bevreesd te zijn voor het effect van een rechtse regering op “ de arbeidersklasse ”, gaf het initiatief voor de regeringsvorming aan Alejandro Lerroux, de voorzitter van de radicale republikeinse partij die slechts als tweede geëindigd was... In plaats van deze gang van zaken kordaat aan te vechten, legde Gil Robles zich neer bij het “ democratisch ” getouwtrek en verleende de regering-Lerroux gedoogsteun. In ruil voor enkele vage toezeggingen, zoals financiële steun aan plattelandsparochies en het uitstellen van de agrarische hervorming, ging hij door de knieën voor de logebroeders en liet hen aan de macht.
Links – socialisten, communisten en anarchisten – voelde zich gesterkt door de capitulatie van rechts. Toen Gil Robles na een jaar keren en draaien tenslotte drie ministerportefeuilles vroeg in ruil voor zijn volledige onderwerping, noemden zijn tegenstanders dat een provocatie en braken in heel Spanje zware onlusten uit.
VOORSPEL TOT DE REVOLUTIE
Het centrum van de opstand was de noordelijke provincie Asturias, waar de mijnwerkersbonden de plak zwaaiden. In oktober 1934 riepen zij een algemene staking uit die snel escaleerde. De mijnwerkers voorzagen zich in de depots van dynamiet en namen de wapenfabriek van Trubia in, waarop zij de dorpen en stadjes in de omgeving binnenvielen. Overal waar zij de macht in handen kregen, werden revolutionaire comités aangesteld en brak de rode terreur uit. Al wie de gevestigde orde vertegenwoordigde, werd vermoord – in de eerste plaats de geestelijken.
De rebellen deinsden voor geen enkele wreedheid terug. Talrijke slachtoffers werden eerst gemarteld of verminkt alvorens ze werden omgebracht. Zelfs de doden werden niet gespaard : men hing de opgegraven lijken van priesters aan vleeshaken en zette er een bordje met “ varkensvlees te koop ” naast...
In het mijnwerkersstadje Turón leefde een congregatie van broeders van de christelijke scholen. Zij negeerden het verbod van de regering om onderwijs te verstrekken en vergezelden hun leerlingen zelfs openlijk naar de zondagsmis. Toen de revolutionairen het stadje veroverden, was het lot van de geestelijken snel bezegeld : acht broeders en een priester (een pater passionist die in de congregatie biecht was komen horen) werden voor een revolutionaire rechtbank gedaagd en op 9 oktober 1934 doodgeschoten.
Hun stoffelijke resten werden overgebracht naar het noviciaat van de broeders van de christelijke scholen in Bujedo (provincie Burgos). Bij die gelegenheid manifesteerden veel Spanjaarden hun geloof en vertrouwen in een snelle onderdrukking van de barbaarse opstand. Maar de represailles bleven niet uit : enkele dagen later werd in het klooster brand gesticht.
Half oktober werd de opstand van Asturias in opdracht van de regering neergeslagen door een 41-jarige generaal : Francisco Franco. Hij zag er met eigen ogen tot wat voor gruwelen de revolutie in staat was in haar haat jegens de christelijke beschaving van Spanje.
HET FALEN VAN DE DEMOCRATIE
Na een zoveelste kabinetscrisis in mei 1935 werd Gil Robles minister van Oorlog. De christendemocraat begon met de divisiegeneraals bijeen te roepen en hen een rapport over de toestand van het leger te vragen. Het resultaat was angstaanjagend : op enkele jaren tijd had de Republiek door politieke benoemingen en het systematisch afwimpelen van de broodnodige investeringen het Spaanse leger volledig uitgehold.
Ondertussen zweepten de linkse krachten, die zich verenigd hadden in het Frente Popular (Volksfront), de gemoederen van het volk op, onder meer door campagne te voeren voor een heruitgave van de mislukte revolutie van 1934. Op veel plaatsen vonden gewelddaden plaats, wat dan weer reacties uitlokte van de nieuwe organisatie gesticht door José Antonio Primo de Rivera, de Falange Española. De extremistische socialist Largo Caballero, de “ Spaanse Lenin ”, verklaarde tijdens een meeting : « Op de dag van de wraak zullen wij geen steen op de andere laten van het bestaande Spanje, dat wij moeten vernietigen om óns Spanje te kunnen realiseren. »
In plaats van in te grijpen liet de regering begaan en verschool zij zich achter het respect voor de democratie.
In de verkiezingen van februari 1936 behaalde rechts wel het grootste aantal stemmen, maar omdat de steden door het kiessysteem bevoordeligd werden, veroverde links een absolute meerderheid in de Cortes. Ook de Baskische en Catalaanse separatisten hadden voor het Volksfront gestemd, waarvan ze meer autonomie hoopten te krijgen. Onmiddellijk waren Madrid en andere grote steden het toneel van luidruchtige demonstraties waarin, onder het zwaaien van vlaggen met hamer en sikkel, tot revolutie opgeroepen werd. Een bolsjewistische machtsgreep naar Russisch voorbeeld stond voor de deur.
Als hoofd van de militaire staf nam Franco contact op met de demissionaire premier : moest de staat van beleg niet uitgeroepen worden om te vermijden dat de ontketende razernij alles en iedereen zou wegspoelen ? Maar de premier weigerde en stapte op. Een Volksfrontregering nam de macht over.
DE HEILIGSTE PLICHT
De nieuwe linkse regering sloot de ogen voor het gevaar van een marxistische machtsovername, die nochtans in alle stilte werd voorbereid. De lokale cellen van de communistische partij waren goed bewapend en beschikten over precieze instructies voor de dag van de Revolutie, met lijsten van te bezetten gebouwen en te liquideren personen. Stalin stuurde schepen met wapens en munitie. In maart kwamen Bela Kun, de latere beul van Hongarije, en Solomon Losovski, leider van de Rode Internationale, vanuit de Sovjet-Unie in Barcelona aan om de leiding van de staatsgreep op zich te nemen.
Op 11 juli 1936 hield de monarchistische politicus Calvo Sotelo in het parlement een vlammende redevoering waarin hij de laksheid van de linkse regering tegenover de drijverijen van Moskou aan de kaak stelde. « Die man heeft voor het laatst gesproken ! », schreeuwde de communiste Dolores Ibarruri, de fameuze La Pasionaria. Twee dagen later werd Calvo Sotelo ontvoerd en doodgeschoten.
De brutale moord bracht de gebeurtenissen in een stroomversnelling. Voor het leger onder leiding van Franco werd de opstand in die omstandigheden een recht, meer nog : een heilige plicht.
Op 17 juli kwam het leger in Spaans Marokko in opstand en kondigde Franco de bevrijdingsoorlog aan : « Kunnen wij nog één dag langer genoegen nemen met het schandalig schouwspel dat ons land aan de wereld geeft ? Kunnen wij Spanje in handen laten van de vijanden van het vaderland ? Neen ! Arriba España ! »
De nationalisten stonden nu oog in oog met de communisten en hun aanhangers. De burgeroorlog was begonnen.
In alle gebieden die door de « Roden » gecontroleerd werden, sprak men het doodvonnis uit over de geestelijken in het algemeen en de priesters in het bijzonder. « De priester is de “ man Gods ”. Om God te vernietigen, moesten diegenen die zichzelf de “ goddelozen ” noemen zijn vertegenwoordigers volledig elimineren » (kardinaal Isidro Gomá y Tomás).
GRUWEL IN BARBASTRO
Op 19 juli 1936 brak in de kleine bisschopsstad Barbastro (Aragon, provincie Huesca) een genadeloze klopjacht op pastoors en religieuzen uit. De haat en de godslastering namen werkelijk demonische afmetingen aan.
In het hele bisdom werden 139 van de 140 diocesane priesters omgebracht ; de enige die het overleefde moest zich gedurende 22 maanden verborgen houden. Ook 78 reguliere geestelijken ondergingen de marteldood : 51 claretijnen, luisterend naar de mooie naam van Zonen van het Onbevlekt Hart van Maria (een congregatie gesticht door de H. Antonio Maria Claret in 1849), 18 benedictijnen van de abdij van El Pueyo en 9 broeders van de Vrome Scholen van de H. José de Calasanz. Ook 130 leken lieten het leven, alleen maar omdat ze lid waren van de Katholieke Actie of van de Nachtelijke Aanbidding.
De passie van Mgr. Florentino Asensio Barroso, bisschop van Barbastro, staat in alle geheugens gegrift als het beeld zelf van de Goede Herder die zijn leven geeft voor zijn schapen.
Op 8 augustus werd de prelaat opgeroepen om voor het revolutionair comité te verschijnen. Eerst vroeg hij aan de prior van de benedictijnen van El Pueyo, die in de gevangenis zat, om het sacrament van de biecht. Daarop begaf hij zich naar het gemeentehuis, waar de beschimpingen begonnen. De bisschop antwoordde op alles heel kalm : « Ik zal voor jullie bidden. »
Het meest hatelijke personage was Mariano Abad, de doodgraver. Hij bond de handen van Mgr. Barroso op de rug vast met ijzerdraad en zei : « Deze hier is een dikke vis, ik bind hem zelf vast. »
Daarop werd de bisschop naar een gevangeniscel gebracht, waar hij onthaald werd op smerige praat. Omdat hij weigerde te antwoorden, werd hij op een gruwelijke wijze verminkt : men sneed zijn genitaliën af. Vervolgens moest hij van de gevangenis naar een klaarstaande vrachtwagen lopen, terwijl hij zijn bloed verloor. Dat gebeurde in de vroege uren van 9 augustus. Terwijl hij zich voortsleepte, zei hij :
« Wat een prachtige nacht voor mij, ik ga naar het huis van de Heer. »
« Het is duidelijk dat hij niet weet waar hij naartoe gaat », grinnikten de moordenaars.
« Jullie brengen me naar de Glorie. Ik vergeef jullie en in de Hemel zal ik voor jullie bidden. »
« Vooruit, jij varken, haast je wat. »
« Neen, want hoe meer jullie me doen afzien, des te meer ik jullie vergiffenis zal schenken. »
Om te spotten met de communie, sloegen ze hem met een steen op de mond. « Hier, communiceer ! »
De vrachtwagen hield halt bij het kerkhof. De vreselijke verminking maakte van zijn laatste stappen naar de plaats van executie een ware calvarie. Vlak voor het salvo losbarstte, zei hij nog : « Heer, heb medelijden met mij ! »
Hij stierf niet onmiddellijk. In plaats van hem het genadeschot te geven, wierpen de moordenaars hem op een stapel lijken met de bedoeling dat hij nog langer zou lijden en nog meer bloed zou verliezen. Regelmatig stamelde hij nog enkele zinnen : « Mijn God, open alstublieft vlug de poorten van de Hemel... Heer, laat mij sterven... Geef mij de kracht om tot het laatste ogenblik vol te houden. » De militanten hoorden hem ook verschillende keren zeggen dat hij zijn bloed offerde voor de redding van zijn bisdom.
Na een doodstrijd van twee uur werd Mgr. Barroso afgemaakt. De doodgraver gaf zijn commentaar : « We hebben de grote baas van de pastoors geliquideerd. Een goed begin ! Geen enkele mag er overblijven, we moeten zorgen dat ze tot en met de laatste soutane allemaal verdwijnen... » En om de vereenzelviging met Christus volledig te maken, verdeelden de moordenaars vervolgens zijn kleren.
DE BENEDICTIJNEN VAN EL PUEYO
Vlakbij Barbastro bevindt zich een berg waarop het benedictijnerklooster van El Pueyo ligt. In 1101, kort nadat de Reconquista het gebied veroverd had op de Moorse bezetters, verscheen Onze-Lieve-Vrouw aan een herder. Zij vroeg dat men voor haar een heiligdom op de berg zou oprichten ; in ruil zou zij haar zegeningen laten neerdalen over heel de streek.
In 1890 kwamen benedictijnse monniken ter plekke. Zij bouwden een groot klooster en gaven een nieuw elan aan de devotie tot de Virgen del Pueyo.
Op 22 juli 1936 vielen de Roden binnen in het klooster. Zij beschuldigden de achttien monniken, van wie er vele nog erg jong waren, van het verbergen van wapens. De benedictijnen werden afgevoerd naar de gevangenis van Barbastro, waarop het hele complex uitgekamd werd... zonder dat er natuurlijk iets gevonden werd. In hun frustratie staken de revolutionairen de abdij in brand. Een levensgroot beeld van het H. Hart werd met kogels doorzeefd en het hoofd afgeslagen.
De geestelijken brachten drie weken in de cel door, vol heldhaftig geduld en naastenliefde te midden van de hatelijke milities, die hen in de verschroeiende zomerdagen zonder water en frisse lucht lieten. De monniken spraken elkaar moed in en boden weerstand aan alle valse beloften om door hun geloof af te zweren het martelaarschap te ontlopen.
De gevangenen stierven tijdens de laatste dagen van augustus. Toen dom Mauro, de 33-jarige prior, besefte dat zijn laatste ogenblik op aarde aangebroken was, zette hij heel sereen het Salve Regina in ; een ogenblik later werd hij door het hoofd geschoten.
DE MARTELAAR VAN DE ROZENKRANS
Een bijzonder aangrijpend getuigenis werd gegeven door een zigeuner, Ceferino Jimenez Malla, bijgenaamd El Pelé (“ de Dappere ”).
Ceferino leidde een zwervend bestaan als paardenverkoper tot hij zich met zijn vrouw in Barbastro vestigde. Daar stond hij bekend om zijn diepe vroomheid. Hij had zelf geen kinderen, maar gaf godsdienstles aan jonge zigeunertjes en leerde hen bidden. Hij werd derdeordeling van Sint-Franciscus en was een vaste aanwezige tijdens de nachten van aanbidding in de plaatselijke kerk. Bovendien was hij de spreekbuis en de raadsman van de plaatselijke Romagemeenschap en bemiddelde hij in conflicten tussen zigeuners en Spanjaarden.
Op 19 juli 1936 werd een priester van Barbastro midden op straat aangevallen door rode milities. El Pelé kwam onmiddellijk tussenbeide : « Bij de Maagd Maria, jullie zijn lafaards ! Met zijn drieën tegen één onschuldige ! » De aanvallers slaagden er echter in hem op de grond te werpen. Toen ze in zijn vestzak een paternoster vonden, namen ze de zigeuner samen met de priester mee.
Later kwam zijn vrouw hem opzoeken in de gevangenis. Ze smeekte hem om haar zijn paternoster te geven, opdat hij niet verrast zou worden bij het opzeggen van het rozenhoedje en daardoor zijn leven zou riskeren. Bewonderenswaardig was het antwoord : « Ik ben er trouw aan geweest tot op vandaag en Onze-Lieve-Vrouw is mij trouw geweest. Ik ga haar niet teleurstellen. »
Hij werd samen met anderen op 9 augustus 1936 terechtgesteld. Vlak voor het dodelijk schot afging, stak hij zijn paternoster hoog in de lucht en riep hij uit volle borst : « Leve Christus Koning ! »
Vandaag is hij zaligverklaard, patroon van de Roma, martelaar van de rozenkrans, bloedgetuige van het Onbevlekt Hart van Maria. In de kerk van Sint-Franciscus kan men enkel zijn paternoster vereren, die onmiddellijk na zijn afsterven werd opgeraapt door een getuige ; zijn lichaam, dat in een massagraf werd geworpen, kon niet geïdentificeerd worden.
Is dat niet de enige roem die wij moeten nastreven, die van de heilige zigeuner die de doornen uit het Hart van Maria trok door zijn trouw aan het reciteren van het rozenhoedje, tot op de dag van zijn dood ?
El Pelé werd als eerste zigeuner in de geschiedenis zaligverklaard in 1997.
HET FEEST VAN DE HAAT
In totaal telt men in de jaren 1936 tot 1939 onder de vermoorde katholieken 13 bisschoppen, 4134 diocesane priesters, 2365 mannelijke religieuzen, 283 zusters en duizenden leken.
De leden van de vrouwelijke congregaties werden inderdaad evenmin ontzien.
Vijftien Kleine zusters van de Armen hadden zich verborgen in een privéwoning in Valencia. De portier verraadde hen, waarna ze werden opgepakt door rode brigades. Deze religieuzen, die een offervaardig leven leidden in de zorg voor de stervenden of voor gevaarlijke geesteszieken, werden uitgemaakt voor « parasieten » en « vampieren » en vervolgens verkracht. Een uur later werden zij doodgeschoten.
De Dienaressen van Maria (Siervas de Maria), een congregatie gesticht in 1851, wijdden zich aan de thuisverzorging van langdurig zieken. Ze hadden hun moederhuis in Pozuelo de Alarcón, een gehucht bij Madrid. Bij het uitbreken van de burgeroorlog moesten ze hun habijt noodgedwongen vervangen door burgerkleren en onderduiken bij kennissen, maar dat belette hen niet om hun dienstwerk verder te zetten. Begin december werden vier van hen door de communisten onderweg tegengehouden. Ze gaven fier toe dat ze religieuzen waren en werden gefusilleerd. Zuster Daria had enkele dagen tevoren nog gezegd : « Ik vraag het martelaarschap van het dagelijks offer en, als God het verlangt, wil ik ook sterven, sterven als martelares voor Hem. »
De haat was zo groot dat zelfs de doden niet gerespecteerd werden. De overste van het klooster van de Visitatie in Barcelona zette volgende heiligschennende gebeurtenissen op papier :
« Ze hadden voor niets ontzag, zelfs niet voor onze dierbare overledenen. In de grafkelder onder het hoofdaltaar openden zij de doodskisten van vijftien zusters. Ze zetten de skeletten op een rij, met ertussen enkele beenderen van kleine kinderen – de duivelse bedoeling laat zich raden. Buiten hingen ze een uitnodiging waarop stond dat alle voorbijgangers mochten komen kijken. Enkele geraamten waren nog intact, bij anderen was het religieus habijt nog zichtbaar. Het nog goed bewaarde lijk van een zuster werd mishandeld en daarna op een brandstapel gegooid die gedurende acht dagen bleef branden... »
We hebben het nog niet gehad over de systematische verwoesting van de katholieke kerken. De aartsbisschop van Toledo verklaarde dat in zijn diocees alleen al duizend godshuizen in brand gestoken waren. In Barcelona werden alle kerken geplunderd en de meeste aan de vlammen prijs gegeven ; de plaatselijke revolutionairen gebruikten daartoe een explosieve vloeistof die het hele gebouw in een oogwenk in een verschrikkelijke vuurhaard veranderde. In een later stadium gingen zij zo ver dat ze de vernietigde kerken tot in de fundamenten afbraken...
Godslasteringen waren schering en inslag. In Carlet (Valencia) werd de dorpskerk veranderd in een balzaal ; men hield er braspartijen en orgieën gekleed in liturgische gewaden. In Barcelona zagen ooggetuigen hoe er op geconsacreerde hosties gespuwd werd, waarna ze op straat gegooid werden en vertrapt...
« TOT WEERZIENS IN DE HEMEL ! »
De vervolging leidde bij de katholieken tot een uitzuivering en verdieping van hun geloof. Geestelijken én leken beseften dat zij van de ene dag op de andere tegenover hun moordenaars konden staan en met hun bloed zouden moeten getuigen van hun trouw aan Christus.
We citeren uit de afscheidsbrief die de 24-jarige Baskische kapucijn Ignacio de Galdakao op 6 augustus 1936 aan zijn familie schreef :
« Dierbare ouders, lieve broers en zussen. Wanneer jullie deze regels lezen, zal ik hoogstwaarschijnlijk opgehouden hebben te leven. Van het ene moment op het andere, maar in grote sereniteit, verwacht ik de dood die me zal doen binnengaan in het ware leven. Want men heeft mijn dood gezworen uit haat jegens de godsdienst en omdat ik een geestelijke ben. Lieve ouders, broers en zussen, ween niet, zoals ik op dit moment ween bij het schrijven van deze brief, niet uit angst voor de dood, maar omdat ik denk aan het verdriet dat mijn afsterven zal veroorzaken. Liefste moeder, als het nieuws van mijn dood je hart bedroeft, troost je dan met de gedachte dat je de eer te beurt valt aan God een martelaar te schenken. De naam van Jezus weze gezegend ! Als Hij mijn bloed verlangt als getuigenis van de waarheid en van onze heilige godsdienst, dan bied ik het Hem graag aan. In ruil vraag ik Hem slechts één ding : dat wij allemaal die elkaar zo liefgehad hebben in deze wereld, mekaar zouden mogen terugvinden in de hemel in dezelfde liefde. Tot weerziens ! Tot weerziens in de hemel ! »
Fray Ignacio werd gefusilleerd in Antequera (Andaloesië) in augustus 1936, amper een jaar na zijn priesterwijding. Hij werd in 2013 zalig verklaard.
Even stichtend is de brief die de oversten van de claretijnen in Rome aankregen enkele dagen na de executie van zevenenveertig van hun Spaanse zonen in augustus 1936 :
« Geliefde congregatie ! Gisteren, de 12de augustus, zijn zes van onze medebroeders gestorven als martelaren. Vandaag hebben er twintig de palm van de overwinning ontvangen. En morgen hopen wij, de overblijvende eenentwintig, te sterven. Eer aan God ! We brengen de dag door met mekaar aan te sporen tot het martelaarschap en door te bidden voor onze vijanden en onze dierbare congregatie.
« Wanneer het ogenblik van de marteldood aangebroken is, zien wij hoe sommigen de touwen kussen waarmee ze vastgebonden zijn of woorden van vergiffenis uitspreken over de gewapende meute. Wanneer ze naar de vrachtwagen geleid worden die naar het kerkhof rijdt, hoort men hen “ Viva Cristo Rey ! ” roepen, terwijl het opgezweepte plebs antwoordt : “ Ter dood ! ”.
« Allemaal zullen ook wij tevreden sterven. Niemand vertoont tekenen van zwakheid of spijt. We zullen allen sterven biddend dat het bloed dat uit onze wonden vloeit geen bloed van wraak mag zijn, maar een rood en levend bloed dat doordringt tot in uw aderen, geliefde congregatie, om uw ontwikkeling en expansie in de hele wereld te stimuleren. »
De Spaanse claretijnen hebben in die periode niet minder dan 271 martelaren aan de Kerk geschonken.
* * *
In een gezamenlijke brief die de bisschoppen van Spanje op 1 juli 1937 publiceerden, schrijven zij onder meer het volgende :
« Het uitbreken van het burgerlijk en militair conflict leidde tot de bloedige strijd van een volk dat verdeeld is in twee kampen : het geestelijk kamp, dat van de [nationalistische] opstandelingen, die de wapens opnamen ter verdediging van de orde, de sociale vrede, de traditionele beschaving, het vaderland en, op heel zichtbare wijze, ter verdediging van de godsdienst ; en aan de andere kant het materialistisch kamp, of men het nu marxistisch, communistisch of anarchistisch noemt, dat de oude beschaving van Spanje in al zijn facetten wou vervangen door de gloednieuwe “ beschaving ” van de Russische sovjets. »
Sint-Augustinus had hetzelfde gezegd : « Twee soorten liefde hebben elk een stad gebouwd : de Liefde tot God die zo groot is dat tot ze misprijzen voor de eigen persoon leidt, en de liefde voor zichzelf die leidt tot misprijzen voor God. »
broeder Vincentius a Paulo van de Missies & redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 83, september-oktober 2016