DE Z. KAREL VAN HABSBURG
DE LAATSTE KEIZER VAN OOSTENRIJK

Op 3 oktober 2004 werd keizer Karel I van Oostenrijk door Paus Joannes-Paulus II zalig verklaard. De president van de republiek weigerde de plechtigheid in Rome bij te wonen « omdat de keizer twee ongrondwettelijke pogingen had ondernomen om zijn troon te heroveren. » Dit leugenachtig excuus maakt duidelijk hoe groot tot op vandaag de afkeer van het “ wettelijk land ” blijft van de katholieke monarchie waarvan Karel van Habsburg één van de laatste vertegenwoordigers en het symbool bij uitstek was.

« Ik vraag aan de Hemel genade en zegen voor mezelf en voor mijn Huis, evenals voor mijn geliefde volkeren... Ik zweer vóór de Almachtige dat ik de goederen die mijn voorouders mij nagelaten hebben trouw zal beheren. Ik zal alles doen wat in mijn macht ligt om binnen het kortst mogelijke tijdsbestek de gruwelen en de offers die de oorlog met zich brengt uit te bannen en aan mijn volkeren de weldaden van de vrede terug te schenken. »

Met dit gebed en met deze plechtige belofte begon keizer Karel I van Oostenrijk zijn regering op 21 november 1916. Een regering van nauwelijks twee jaar, die volledig overschaduwd werd door de rampspoed van de Grote Oorlog en brutaal afgebroken werd door de revolutie.

« ZEGEN VOOR OOSTENRIJK »

Karel I van Habsburg keizer van Oostenrijk en apostolisch koning van Hongarije 1887-1922
Karel I van Habsburg
keizer van Oostenrijk en apostolisch koning van Hongarije (1887-1922)

Karel werd geboren op 17 augustus 1887. Van in zijn jeugd bleek hij een vriendelijk en gevoelig karakter te hebben, een vrijmoedig hart en een diepe vroomheid. Zoals alle prinsen van zijn familie was hij voorbestemd voor een militaire carrière. Op achttienjarige leeftijd was hij officier en liet hij zich op-merken door zijn plichtsgevoelen, zijn nauwgezetheid en zijn vrolijkheid. Niets liet nochtans vermoeden dat deze achterneef van de oude keizer Frans-Jozef hem op een dag zou opvolgen.

Op 21 oktober 1911 huwde Karel met Zita van Bourbon-Parma, een charmante katholieke prinses die geboren was in Toscane en genoemd naar de heilige patrones van Lucca. Zita had een Franse opvoeding genoten en was gevormd in de rechtlijnige monarchistische traditie : haar grootmoeder, hertogin Louise van Bourbon, was de zus van de Franse troonpretendent, de graaf van Chambord (voor de legitimisten Hendrik V). Toch was Zita, die haar jeugd doorbracht in het kasteel van Frohsdorf ten zuiden van Wenen, in hart en nieren een Oostenrijkse : « Oostenrijk was gewoon onze thuis », schreef ze later.

Op de dag van hun bruiloft vertrouwde Karel zijn echtgenote toe : « Nu is het onze plicht om elkaar te helpen naar de Hemel te gaan. » Het eerste wat ze als pasgehuwd koppel deden was het maken van een bedevaart naar Mariazell, het grote bedevaartsoord, waar de H. Maagd aanroepen werd als Magna Mater Austriae, Magna Domina Hungarorum, Mater Gentium Slavorum (“ Verheven Moeder van Oostenrijk, Hoge Vrouwe van de Hongaren, Moeder van de Slavische volkeren ”). Aan deze Moeder van het Habsburgse rijk met zijn mozaïek van volkeren maar zijn éne godsdienst wijdden Karel en Zita zichzelf toe.

Enkele maanden tevoren was de prinses samen met haar moeder in audiëntie ontvangen door Paus Pius X, die tegen haar zei : « U zal huwen met de erfgenaam van de troon. » Verrast en onder de indruk durfde Zita niet tegenwerpen dat de erfgenaam van de Habsburgse troon op dat moment niet haar verloofde Karel was, maar aartshertog Frans-Ferdinand. De H. Vader ging verder : « Ik ben er oneindig verheugd om, want een grote zegen zal dankzij hem over zijn land komen. Hij zal de beloning van Oostenrijk zijn voor haar trouw. »

Op 28 juni 1914 bevestigde de aanslag van Sarajevo, in bloed en tranen, de voorspelling van de heilige Paus. Van het ene moment op het andere werd Karel de eerste in lijn voor de opvolging van de 84-jarige keizer. « Wij waren diep geschokt », zou Zita zich herinneren. « Wij hadden altijd gedacht dat de troon met zijn plichten voor ons in verre verte zou zijn... Nu was er plotseling de zekerheid dat aartshertog Karel aan de beurt was. De troonopvolger stond aan het begin van een verschrikkelijke verantwoordelijkheid, en dat op een tijdstip dat het gehele rijk op zijn grondvesten beefde. »

Met de moord op Frans-Ferdinand en zijn vrouw zette zich inderdaad het fatale raderwerk in gang dat zou leiden tot het verschrikkelijk conflict van de Eerste Wereldoorlog. De H. Pius X had als het ware het profetisch visioen gehad van de grote en vreselijke oorlog, « il Guerrone », waarin de wereld zichzelf stortte als straf voor zijn goddeloosheid. Toen de ambassadeur van keizer Frans-Jozef in naam van zijn meester aan de H. Vader kwam vragen om zijn zegen uit te spreken over de Oostenrijkse legers, antwoordde Pius X : « Zeg aan de keizer dat ik noch de oorlog, noch diegenen die hem gewild hebben kan zegenen : ik zegen de vrede. »

Aartshertog Karel en prinses Zita van Bourbon-Parma op hun huwelijksdag, 21 oktober 1911. Rechts hertogin Maria Antonia, de moeder van de bruid, en keizer Frans-Jozef.
Aartshertog Karel en prinses Zita van Bourbon-Parma op hun huwelijksdag, 21 oktober 1911. Rechts hertogin Maria Antonia, de moeder van de bruid, en keizer Frans-Jozef.

EEN HUMAAN EN CHRISTELIJK LEIDER

Toen de oorlog eenmaal een feit was, kwam het er ook voor de jonge aartshertog op aan zijn plicht te doen en naar het front te trekken. Vóór het afscheid vroeg hij aan zijn vrouw om op zijn sabel de woorden te laten graveren van hun toewijding aan de H. Maagd van Mariazell : « Sub tuum praesidium confugimus, sancta Dei Genitrix. »

Karel vertrok naar het hoofdkwartier in Prömsel (Przemysl) in Galicië, in het noordoosten van het rijk, waar de troepen van de Dubbelmonarchie verzameld werden om het hoofd te bieden aan het reusachtige Russische leger. Van daaruit maakte hij met aartshertog Friedrich, de Oostenrijkse opperbevelhebber, en generaal Conrad von Hötzendorf, hoofd van de generale staf, verschillende inspectietochten naar het front. Ook ging hij regelmatig naar Wenen om de keizer verslag uit te brengen van de militaire gebeurtenissen.

In 1915 stelde de keizer aartshertog Karel aan als zijn verbindingsofficier en zond hem met bijzondere volmachten naar alle legereenheden aan het front. « Als vertegenwoordiger van de hooggeëerde, maar onzichtbare keizer verscheen aartshertog Karel in die tijd steeds meer bij de troepen. Hij sprak de soldaten toe en informeerde vol belangstelling naar hun omstandigheden. Hij leerde veel generaals en hoge officieren in korte tijd persoonlijk kennen ; hij leerde bovenal de problemen van de oorlog uit eerste hand kennen : hij zag wat Frans-Jozef nooit had gezien, namelijk het gezicht van de oorlog, de ellende van de loopgraven, de gewonden en de doden. Deze ervaringen zouden later in sterke mate bij zijn vredespogingen een rol spelen » (Eric Cordfunke, Zita, keizerin van Oostenrijk, koningin van Hongarije, Amsterdam/Dieren 1986, pp. 54-55).

Net als generaal Pétain in Frankrijk gaf aartshertog Karel blijk van een grote bekommernis om het bloed van zijn mannen te sparen. Hij was vervuld van afgrijzen toen hij vernam dat generaal von Hötzendorf meer dan een miljoen Oostenrijkse soldaten had verloren tijdens het vreselijke offensief van de Russen onder Broesilov in de zomer van 1916. Karel was ervan overtuigd dat de stafchef, een havik die al vóór 1914 gepleit had voor een “ preventieve ” oorlog tegen zowel Servië als Italië, van zijn post moest ontheven worden, en hij nam die beslissing ook kort nadat hij keizer geworden was.

Frans-Jozef gaf de aartshertog in 1916 het bevel over het twintigste legerkorps en daarmee het oppercommando aan het Italiaanse Alpenfront. Karel, die elke dag zijn rozenhoedje bad – alleen aan het front of met zijn vrouw en kinderen thuis in Wenen – bracht trouw verslag uit aan de keizer over alles wat hij zag en deed. Hij liet daarbij niet na om tegenover Frans-Jozef te betreuren dat de Duitsers steeds meer gewicht in de schaal legden in het commando over de troepen en de leiding van de operaties.

Als het werkelijk waar was geweest dat de Dubbelmonarchie op het punt stond uit zichzelf in elkaar te storten, zoals men het na de oorlog tot vervelens toe is blijven herhalen om de verdragen van 1919 te rechtvaardigen die Oostenrijk-Hongarije in stukken hakten, dan zou dit bij het uitbreken van de oorlog in 1914 moeten gebeurd zijn. Maar tegen alle verwachting in verliep de mobilisatie rimpelloos en leverden de regimenten van het Habsburgse rijk knappe militaire prestaties. In oktober 1917 waren de Oostenrijks-Hongaarse legers zelfs nog in staat om de Italiaanse troepen bij Caporetto een vernietigende nederlaag toe te brengen.

Deze trouw en deze moed vinden hun verklaring in het feit dat het keizerlijk leger een smeltkroes was voor het diepe gevoelen dat gemeenschappelijk was aan alle volkeren van het Donaubekken : dat zij eenzelfde lotsgemeenschap deelden, verpersoonlijkt door een familie, het huis van Habsburg, en waarvan de band gevormd werd door eenzelfde godsdienst, het katholicisme.

KEIZER...

Op 21 november 1916 blies keizer Frans-Jozef in het paleis van Schönbrunn de laatste adem uit, na een regering van achtenzestig jaar. Hij had Servië willen straffen, maar hij had niet voorzien dat het gevolg daarvan een wereldoorlog zou zijn, een militair treffen van een volkomen nieuwe aard, angstaanjagend, dat het einde zou betekenen van het traditionele Europa. Waarom was hij verzeild geraakt in een oorlog tegen Frankrijk en Engeland ? Met die landen had Oostenrijk-Hongarije geen enkel meningsverschil. Dat absurde conflict vloeide voort uit de noodlottige alliantie met Duitsland.

Met de dood van de oude monarch liep een tijdperk ten einde, en velen vroegen zich met een bang hart af of het keizerlijke Oostenrijk niet samen met hem gestorven was.

Zita schreef later neer hoe, onmiddellijk na het overlijden, niemand wist wat te zeggen of te doen : « Toen alles voorbij was en wij uit de sterfkamer in de overvolle voorkamer kwamen, wist niemand wat er gezegd of gedaan moest worden. Niemand wilde als eerste spreken en zo heerste er enige ogenblikken een stilzwijgen. Daarna echter kwam prins Lobkowitz – ik zie nog zijn aardige, gezette figuur voor mij – naar keizer Karel toe en maakte met tranen in de ogen het kruisteken op zijn voorhoofd. Terwijl hij dat deed, zei hij : “ God zegene Uwe Majesteit. ” Het was de eerste keer dat mijn man met de keizerlijke titel werd aangesproken. »

Nog dezelfde avond aanvaardde Karel I de regering met de proclamatie An meine Völker, waarin hij volgende passage had laten opnemen :

« Ik zal alles doen om de verschrikkingen en offers van de oorlog op zo kort mogelijke termijn uit te bannen en de zo zwaar ontbeerde zegeningen van de vrede voor mijn volkeren terug te winnen, zo spoedig als de eer van onze wapens, de levensvoorwaarden van mijn staten en van onze trouwe bondgenoten en de trots van onze vijanden het zal toestaan. »

... EN KONING

HongarijeDe dag daarop kreeg de Hongaarse minister-president, graaf Tisza – een calvinist – van de nieuwe keizer de toezegging dat hij zich zo snel mogelijk in Boedapest tot apostolisch koning van Hongarije zou laten kronen. Tisza wist wat hij deed : de kroning zou het bestaande bestel handhaven van Magyaarse heerschappij over de Slavische volkeren binnen het koninkrijk. Reeds Frans-Ferdinand, de in Sarajevo vermoorde aartshertog, was zich bewust geweest van de noodzaak van ingrijpende hervormingen ; hij wou de Slaven hun rechtmatige plaats geven in het geheel van de Donaumonarchie. Karel deelde de opvattingen van Frans-Ferdinand en wou het nationaliteitenprobleem grondig aanpakken, maar hij besefte ook dat hij in volle oorlog geen interne crisis met de Hongaarse machthebbers kon riskeren.

Op 30 december 1916 vond in de Matthiaskerk op de heuvel van Buda de plechtige kroning plaats, waarbij de duizendjarige Hongaarse monarchie zich nog eenmaal met alle pracht en praal tooide in een van mystieke symboliek doordrongen ceremonie.

Het officiële portret van Karel en Zita na hun kroning tot koning en koningin van Hongarije (30 december 1916). Karel draagt de beroemde Stephanskroon, die door Paus Silvester II in het jaar 1000 aan de H. Stephanus was geschonken om de alliantie tussen de Roomse Kerk en het katholieke koninkrijk Hongarije te bezegelen. Naast Zita staat hun oudste zoon Otto.
Het officiële portret van Karel en Zita na hun kroning tot koning en koningin van Hongarije (30 december 1916). Karel draagt de beroemde Stephanskroon, die door Paus Silvester II in het jaar 1000 aan de H. Stephanus was geschonken om de alliantie tussen de Roomse Kerk en het katholieke koninkrijk Hongarije te bezegelen. Naast Zita staat hun oudste zoon Otto.

Na hun binnenkomst in de kerk knielden koning en koningin voor het altaar en namen plaats op de dubbele troonzetel. Op verzoek van de kardinaal-primaat van Hongarije legde Karel, met de hand op het Evangelie, de kroningseed af en werd vervolgens gezalfd. Twee bisschoppen deden hem de aloude kroningsmantel om en hij ontving het zwaard van de stichter van het koningshuis. Nadat hij dit aan de aanwezigen had getoond knielde de koning op de bovenste trede van het altaar, waarna de aartsbisschop van Esztergom en graaf Tisza hem de legendarische kroon van de H. Stephanus op het hoofd drukten. Vervolgens kreeg hij de scepter en de rijksappel en werd naar de koninklijke troon geleid. Alle aanwezigen riepen luid « Eljen a Király » (Leve de koning) en zetten het Hongaarse volkslied in.

Vervolgens werd de koningin gekroond. Daarbij raakte de kardinaal-primaat haar rechterschouder aan met de Stephanskroon en zei : « Ontvang de kroon van de heerlijkheid, opdat gij zoudt weten dat gij de gemalin van de koning zijt en voortdurend zorg draagt voor het volk Gods. Hoe hoger gij gesteld wordt, des te dierbaarder zal u de deemoed zijn en blijven, in de naam van onze Heer Jezus Christus. »

« De officiële plechtigheden werden die dag besloten met het kroningsmaal, dat in de Burg werd opgediend. Het uit zeer vele gangen bestaande diner werd echter niet aangeraakt : op last van de koning werden de gerechten direct naar het grootste lazaret van Boedapest gebracht, waar ze onder de gewonden werden verdeeld. De hem toekomende kroningsgeschenken schonk de koning aan de oorlogsinvaliden » (Cordfunke, op. cit., p. 69). Een zoveelste blijk van Karels diepmenselijke en christelijke houding.

« Vanuit religieus oogpunt was het vorstenpaar, overtuigd katholiek als zij beiden waren, volledig doordrongen van de geestelijke dimensie van de kroning. Vanuit politiek standpunt hadden zij zich door deze daad stricto sensu enkel geëngageerd tegenover Hongarije ; maar omdat zij opgevoed waren in de verering van de monarchie waren zij van mening dat de ontvangen zalving de diepste zin gaf aan de zending waarmee zij bekleed waren : als koning en koningin waren zij tegenover God verantwoordelijk voor hun volkeren en hun kroon » (Jean Sévillia, Le dernier Empereur, Charles d’Autriche, 1887-1922, Perrin 2009, p. 70).

AAN DE RAND VAN DE AFGROND

In de omstandigheden van de Wereldoorlog was de opdracht van het vorstenpaar verpletterend. Karel voerde ze uit in de dagelijkse, heldhaftige beoefening van de deugden van zijn staat. Hij omringde zich met medewerkers die geen slippendragers van de Duitsers waren maar zijn vredespolitiek genegen waren. Op 1 maart 1917 ontsloeg hij de oorlogszuchtige Conrad von Hötzendorf, “ de Oostenrijkse Ludendorff ”, en nam zelf het oppercommando van het leger in handen. Hij slaagde er in om op militair vlak zijn visie op te leggen : mensenlevens sparen door een betere uitrusting en betere verbindingen, en vooral door geen infanterie de vuurlinie in te sturen zonder een lange en intense voorbereiding door de artillerie. Een nieuwe wind blies door het leger.

De burgerbevolking van haar kant begon echter op een pijnlijke manier de gevolgen te voelen van de zeeblokkade die de Britten ingesteld hadden : de bevoorrading verliep alsmaar moeilijker, er waren tekenen van hongersnood... De keizer was vervuld van medelijden, en samen met zijn scherpe aanvoelen van zijn plicht als soeverein leidde dit ertoe dat hij met alle mogelijke middelen een einde wou maken aan een oorlog die al lang genoeg geduurd had.

Vruchteloos probeerde de keizer zich te verzetten tegen het plan van Duitsland om een onbeperkte duikbootoorlog te beginnen. Hij besefte dat op die manier de Verenigde Staten, gehecht aan de vrijheid ter zee, in het conflict zouden betrokken worden. « Het is verschrikkelijk ! Duitsland onderschat Amerika en overschat zijn eigen krachten. Berlijn is met blindheid geslagen en zal ons in de afgrond storten », vertrouwde hij graaf Polzer-Hoditz, het hoofd van de keizerlijke kanselarij, toe. Karel was in zijn hart en in zijn gesprekken gekant tegen zijn “ bondgenoot ”, maar in de praktijk ontbrak het hem aan middelen om druk op Duitsland uit te oefenen.

De Duitse legerleiding van haar kant duwde Oostenrijk-Hongarije meer en meer in een ondergeschikte rol. Berlijn liet zich steeds minder gelegen aan het standpunt van Wenen. Toen Karel op 20 januari 1917 aan de Duitse generaal von Holtzendorf officieel meedeelde dat zijn regering weigerde haar toestemming te geven voor de onbeperkte duikbootoorlog, kreeg hij te horen... dat de onderzeeboten al uitgevaren waren ! Op 6 april kreeg de keizer gelijk toen de Verenigde Staten aan Duitsland de oorlog verklaarden.

Al evenmin was Karel te spreken over het waanzinnige plan van het Duitse opperbevel om de revolutionair Vladimir Oeljanov, alias Lenin, als geheim wapen tegen de Russen te gebruiken : in april 1917 zetten de generaals van Willem II de bolsjeviek op een geblindeerde trein die vanuit Zwitserland dwars door Duitsland naar Sint-Petersburg reed, met de bedoeling dat Lenin er de revolutie zou in gang steken, het tsaristisch regime omverwerpen en Duitsland bevrijden van zijn oostfront.

Van dag tot dag was de keizer zich scherper bewust van wat zijn intuïtie en zijn geweten hem ingaven : een einde maken aan de tegennatuurlijke alliantie met het door Pruisen gedomineerde Duitsland. Tenslotte besloot hij om geheime besprekingen te beginnen met de Entente, dat wil zeggen met Frankrijk en Engeland, met het oog op het sluiten van vrede, onder soldaten en in ere.

Keizer Karel in de hoftrein in 1917. Naast hem generaal Arz von Straussenberg, door de keizer tot stafchef benoemd nadat hij Conrad von Hötzendorf ontslagen had.
Keizer Karel in de hoftrein in 1917. Naast hem generaal Arz von Straussenberg, door de keizer tot stafchef benoemd nadat hij Conrad von Hötzendorf ontslagen had.

VREDESONDERHANDELINGEN

De keizer koos voor dynastieke diplomatie en vroeg aan de moeder van zijn vrouw, hertogin Maria Antonia van Parma, om contact op te nemen met haar twee zonen, Sixtus en Xavier van Bourbon-Parma ; beide broers van Zita dienden als officieren in het Belgisch leger. Ze begaven zich incognito naar Zwitserland en van daaruit naar Wenen, waar ze een ontmoeting hadden met de keizer.

Op 24 maart 1917 vertrouwde Karel aan zijn schoonbroer Sixtus een handgeschreven brief toe, bestemd voor de Franse president Poincaré, waarin te lezen stond :

« Frankrijk heeft een schitterend vermogen tot weerstand en een magnifiek elan getoond. Wij bewonderen allemaal, zonder enige terughoudendheid, de traditionele bravoure van zijn leger en de geest van offervaardigheid van geheel het Franse volk. Daarom is het me ook bijzonder aangenaam te zien dat, hoewel we voor het moment tegenstanders zijn, geen enkel werkelijk verschil in zienswijze of verlangen mijn rijk scheidt van Frankrijk. Ik ben gerechtigd te mogen hopen dat mijn levendige sympathie voor Frankrijk, gekoppeld aan de gevoelens die in heel de monarchie leven, voor altijd de terugkeer zal verhinderen van een staat van oorlog waarvoor ik elke persoonlijke verantwoordelijkheid afwijs... »

Karel bood de Entente interessante voorwaarden aan : de erkenning van de Belgische neutraliteit ; het integraal herstel van de soevereiniteit van Servië, met de belofte van een toegang tot de Adriatische Zee « als bewijs van onze goede wil » ; steun voor de « gerechtvaardigde Franse aanspraken » op Elzas-Lotharingen, « die ik zal steunen met alle middelen waarover ik beschik ». Omgekeerd vroeg de keizer slechts het behoud van de Oostenrijkse integriteit, vooral tegen de territoriale aanspraken van Italië. Hij hernam zijn aanbod in een tweede brief op 9 mei. Zijn doel, zo vertrouwde hij een van zijn ministers toe, was « om na het sluiten van de vrede een bondgenootschap met Frankrijk aan te gaan, als tegengewicht voor Duitsland. »

Karel was het enige staatshoofd in die tijd om op een loyale manier naar vrede toe te werken. Een bijkomende overweging zette zijn streven kracht bij : in Sint-Petersburg was de revolutie uitgebroken, en een uitslaande brand naar de beide overblijvende keizerrijken in Europa was niet denkbeeldig.

DE PLANNEN VAN DE KONINGIN VAN DE ROZENKRANS

De keizer had zijn vredespogingen onder de bescherming van de Allerheiligste Maagd geplaatst, van wie de beeltenis de vlaggen van de Oostenrijks-Hongaarse regimenten sierde. Op 15 april 1917 begaf hij zich naar de Stephansdom in Wenen, waar hij de gelofte aflegde dat hij een kerk gewijd aan de Koningin van de Vrede zou oprichten en dat hij zichzelf aan haar aanbood als haar werktuig, als zij dat wou.

Van zijn kant liet Paus Benedictus XV, die geloofde in « de morele kracht van het recht », op 5 mei aan de litanieën van Loreto een bijkomende aanroeping toevoegen : « Regina Pacis, ora pro nobis ». Abbé de Nantes : « Hij vroeg dat men voor de vrede zou bidden opdat God haar aan de wereld zou schenken, hoewel de oorlogvoerenden niet wilden bidden en niet wilden ontwapenen » (CRC nr. 308, p. 4).

Als antwoord verscheen Onze-Lieve-Vrouw op 13 mei 1917 aan de kinderen van Fatima om de voorwaarden voor de zo vurig verlangde vrede bekend te maken :

« Bid elke dag het rozenhoedje om de vrede voor de wereld en het einde van de oorlog te verkrijgen.

– Kunt u me zeggen, vroeg Lucia, of de oorlog nog lang zal duren of dat hij binnenkort zal eindigen ?

Dat kan ik je nog niet zeggen zolang ik je ook niet gezegd heb wat ik wil. »

« Zoals altijd vraagt de mensheid eerst haar onmiddellijk en tijdelijk goed. Door dit naar later te verschuiven herinnert Onze-Lieve-Vrouw eraan dat het gevraagde goed niet het noodzakelijkste of beste geschenk is : bekering is belangrijker, met het oog op de Hemel. Het grote kwaad is niet de oorlog maar de zonde, die de arme zielen in de hel stort en die oorlogen en revoluties doet losbreken » (Georges de Nantes, Brief aan mijn vrienden nr. 247). Op 13 juli 1917 onthulde de H. Maagd haar geheime plannen van medelijden en erbarmen, maar de uitvoering ervan zou eindeloos vertraagd worden door de ondankbare en rebelse mensen : « De oorlog zal eindigen. Maar als men niet ophoudt God te beledigen, zal onder de regering van Pius XI een andere en nog ergere oorlog uitbreken... »

Al in 1917 werd een valse vrede voorbereid en een rampzalige naoorlogse periode, waarvan Karel van Oostenrijk één van de eerste slachtoffers zou zijn.

De keizer en de keizerin op bezoek in Adelsberg, 3 juni 1917. Terwijl veel leidinggevende politici in het rijk volop bezig waren met separatistische strategieën en de monarchie al opgegeven hadden, konden Karel en Zita op een ongemeen grote sympathie en verering rekenen bij de gewone bevolking. Hun eenvoud en ongedwongen manier van doen droegen daar niet weinig toe bij.
De keizer en de keizerin op bezoek in Adelsberg, 3 juni 1917. Terwijl veel leidinggevende politici in het rijk volop bezig waren met separatistische strategieën en de monarchie al opgegeven hadden, konden Karel en Zita op een ongemeen grote sympathie en verering rekenen bij de gewone bevolking. Hun eenvoud en ongedwongen manier van doen droegen daar niet weinig toe bij.

EEN VRIJMETSELAARSCOMPLOT

De eersten die de uitgestoken hand van keizer Karel weigerden waren de Fransen – de republikeinse, antiklerikale Fransen. Voor de vrijmetselaars die de macht in de Derde Republiek in handen hadden 1 was het katholieke keizerrijk van de Habsburgers het “ zwarte beest ” dat hoe dan ook moest vernietigd worden, want het vormde de laatste hinderpaal voor de maçonnieke revolutie in Europa die de loges nastreefden. « De jacobijnse radicalen wierpen het hele gewicht van hun invloed in de weegschaal om een vrede te verhinderen die de erfvijand, Oostenrijk- Hongarije, had kunnen redden » (François Fejtö, Requiem pour un empire défunt. Histoire de la destruction de l’Autriche-Hongrie, Parijs 1988, p. 241).

In de lente van 1918 bezorgde de Franse premier Clemenceau, in flagrante overtreding van alle beloften die zijn voorgangers gedaan hadden, aan de pers de geheime brief van keizer Karel aan Poincaré, waarin Oostenrijk-Hongarije – zoals hierboven aangegeven – beloofd had « de gerechtvaardigde Franse aanspraken op Elzas-Lotharingen te zullen steunen. » De keizer kwam door de publicatie in een zeer netelig parket. « Berlijn eiste concrete waarborgen van trouw van de keizer. Eens te meer gaf Karel toe aan de druk van Willem II, die gesteund werd door de pro-Duitse pers in Wenen en Boedapest. Op 11 mei begaf Karel zich naar het Belgische stadje Spa, waar toen het hoofdkwartier van het Duitse leger gevestigd was. Hij ontmoette er de Kaiser en ondertekende een document dat ogenschijnlijk puur formeel was, maar waarvan de lectuur duidelijk maakt dat Duitsland van zijn bondgenoot gewoon een satellietstaat wilde maken » (Fejtö, op. cit., p. 284). De verraderlijke zet van Clemenceau, de « walgelijke Clemenceau » (abbé de Nantes), torpedeerde definitief een afzonderlijke vrede, dreef Oostenrijk-Hongarije volledig in de armen van Duitsland en ondermijnde de aanhankelijkheid van de Slavische volkeren aan hun vorst.

In Parijs en in Londen waren netwerken actief waarvan het ordewoord de vernietiging van Oostenrijk-Hongarije was. De vrijmetselaars Tomas Masaryk en Edvard Beneš richtten in de Franse hoofdstad de « Tsjecho-Slowaakse Nationale Raad » op, het embryo van een onafhankelijke, van het rijk losgescheurde Slavische staat. Zij stelden alles in het werk om de Geallieerden ervan te overtuigen « dat kleine staten, zoals een onafhankelijk Bohemen-Moravië, nuttiger zouden zijn voor het Europese evenwicht dan de Habsburgse monarchie [...] en dat het beste middel om Duitsland te neutraliseren zou zijn het land te omringen met kleine, onafhankelijke staten die fundamenteel anti-Germaans en pro-westers zouden zijn » (Fejtö p. 355). De leiders van de Entente waren gevoelig voor dit separatistisch discours dat de vernietiging beoogde van het gehate Habsburgse rijk... en dat een schoolvoorbeeld van politieke onkunde was, zoals de geschiedenis twintig jaar later zou bewijzen : bij gebrek aan een grote bufferstaat in Centraal-Europa kon Hitler-Duitsland ongestoord alle kleine en middelgrote landen die na Wereldoorlog I geschapen waren onder de voet lopen !

In het begin van het laatste oorlogsjaar maakte de Amerikaanse president Wilson zijn fameuze « 14 punten-programma » bekend waarop hij dacht de vrede in de wereld te kunnen vestigen. Artikel 10 stipuleerde dat de volkeren van Oostenrijk-Hongarije de grootst mogelijke vrijheid moesten krijgen « voor de ontwikkeling van hun autonomie ». De separatistische tegenstanders van de Dubbelmonarchie – Masaryk en Beneš, en de voorstanders van een onafhankelijke staat voor de Zuid-Slaven – namen hiermee geen genoegen en organiseerden in april 1918 in Rome het « Congres van de onderdrukte volkeren [sic] van Oostenrijk-Hongarije ». De bijeenkomst sprak zich ondubbelzinnig uit voor de volledige ontbinding van het Habsburgse rijk, waarna de organisatoren ervan onafgebroken druk begonnen uit te oefenen op de westerse mogendheden om de « 14 punten » te doen radicaliseren. Nog voor de Wapenstilstand afgekondigd werd, was het doodvonnis over Oostenrijk-Hongarije en zijn katholieke monarchie geveld...

DE ONDERGANG

In de zomer van 1918 stond de monarchie op instorten. De Oostenrijks-Hongaarse troepen probeerden met de moed der wanhoop stand te houden aan het Italiaanse front. Het Engelse Enemy Propaganda Department strooide boven de soldaten vlugschriften uit waarin aan de verschillende nationaliteiten onafhankelijkheid werd beloofd, naast pamfletten gericht tegen keizerin Zita : “ Geef de strijd op, jullie keizerin zelf verraadt ons al jullie geheimen. ”

Niet alleen de Entente maar ook Duitsland voerde een felle campagne om de “ Italiaans-Franse ” echtgenote van Karel in een ongunstig daglicht te stellen. Zij werd afgeschilderd als het brein achter het “ verraad ” dat de Sixtusaffaire heette te zijn. Het was niemand minder dan de Duitse ambassadeur in Wenen die de campagne orchestreerde ! Zita trok zich deze geruchtenstroom sterk aan, maar vocht tegen de neiging om zich uit de open-baarheid terug te trekken en legde samen met haar man talrijke bezoeken in binnen- en buitenland af.

Keizer Karel bezat een natuurlijke welwillendheid die hem tegen beter weten in vertrouwen deed hebben in zijn ergste vijanden. Hij was ervan overtuigd dat Clemenceau, Lloyd George en Wilson net als hijzelf van goede wil waren en zijn pogingen om het rijk op een andere basis te grondvesten zouden waarderen. Op 16 oktober ondertekende hij – onder luid protest van de Hongaarse leiders – het Völkermanifest, waarin hij aankondigde de monarchie te zullen omvormen « tot een bondsstaat waarin ieder volk op zijn eigen gebied een staatkundige eenheid vormt ». In een terugblik op zijn regering schreef hij in 1920 : « Onder “ oplossing van het Oostenrijks probleem ” kan ik mij slechts een federatieve oplossing indenken, waarin ieder volk gelijkberechtigd en vrij is, en slechts de voor het samenleven van de volken beslist noodzakelijke banden – leger, buitenlandse zaken, economie – aanwezig zijn. Dit is de historische ontwikkeling overeenkomstig de oude tradities van ons Huis. » Het drama van de keizer was echter dat hij niet alleen veroordeeld was door zijn vijanden maar bovendien in zijn omgeving geen staatslieden had die zijn politieke ideeën konden of wilden realiseren.

Het was diezelfde goedgelovigheid die hem op een bepaald moment deed besluiten om het Oostenrijkse parlement, dat gesloten was sinds maart 1914, opnieuw samen te roepen. « Het democratisch spel is in Oostenrijk-Hongarije des te noodzakelijker omdat de westerse mogendheden er prat op gaan dat zij een oorlog voeren tussen rechtsstaten en reactionaire staten », vond de keizer. « Als we van Oostenrijk-Hongarije een moderne staat maken, ontmijnen we de geallieerde propaganda. » Een verkeerde berekening, zo bleek al snel : het gekrakeel van de parlementariërs deed de binnenlandse chaos alleen maar toenemen. Karel had nochtans ooit aan Polzer-Hoditz toevertrouwd : « Wijlen keizer Frans-Jozef heeft me vaak herhaald, opdat ik het nooit zou vergeten, dat al dat gedoe over ministeriële verantwoordelijkheid slechts prietpraat is. In werkelijkheid zijn wij het die de verantwoordelijkheid dragen. »

Op 18 oktober verwierpen de Geallieerden de federalistische hervormingsplannen van de keizer en eisten zij de erkenning van “ Tsjecho-Slowakije ” en “ Joegoslavië ” als onafhankelijke landen. Voor de volkeren van het Rijk was het nu ondubbelzinnig duidelijk dat de monarchie verloren was, wat de separatistische krachten alleen maar versterkte. Kort daarop stortte het Italiaanse front in elkaar. Op 28 oktober verklaarde Tsjecho-Slowakije zich uit eigen beweging onafhankelijk en een dag later werd in Zagreb de zelfstandige staat van Slovenen, Kroaten en Serviërs uitgeroepen. Als reactie hierop brak in Boedapest een opstand uit en werd de Ausgleich opgezegd, terwijl op verschillende plaatsen elders in het rijk soldaten- en arbeidersraden werden gevormd. Oostenrijk-Hongarije had opgehouden te bestaan als mogendheid. Temidden van een complete chaos ondertekende de monarchie een overeenkomst tot wapenstilstand met de Geallieerden.

Op het kritieke ogenblik verloochenden de Oostenrijkse bisschoppen hun traditionele zending van steun aan de troon. De afgevaardigden van de christelijk-sociale partij, die de meerderheid in het parlement vormden en die enkele dagen tevoren nog trouw aan de monarchie gezworen hadden, sloten zich aan bij de eis tot instelling van een republiek. De politici stelden voor dat de keizer troonsafstand zou doen, maar die weigerde dat resoluut. Zita : « Het was al lang de onwrikbare overtuiging van de keizer en hij herhaalde het nu alles instortte : “ Deze kroon is een verantwoordelijkheid die God mij heeft toevertrouwd en waarvan ik geen afstand kan doen. ” »

Tenslotte werd men het eens over een proclamatie waarmee de keizer zich uit de staatszaken zou terugtrekken maar zonder afstand van de troon te doen. Karel ondertekende die proclamatie op 11 november 1918, de dag van de Wapenstilstand. Na een kort gebed in de slotkapel van Schönbrunn verliet de keizerlijke familie de Oostenrijkse hoofdstad. Karel zou er nooit meer terugkeren.

LANGS ALLE KANTEN VERRADEN

De pas geïnstalleerde Oostenrijkse republiek bereidde voor februari 1919 verkiezingen voor. Kardinaal Piffl, de aartsbisschop van Wenen, stelde een herderlijk schrijven op waarin hij de katholieken opriep om te gaan stemmen – een impliciete erkenning van de regimewijziging. Karel schreef hem op 15 januari « om gedaan te krijgen dat de pastoors hun gelovigen zouden aansporen tot het kiezen van afgevaardigden die niet alleen christelijk waren maar ook trouw aan de troon. In zijn brief legde hij er de nadruk op : het onderricht van Leo XIII, die opriep om te handelen binnen het kader van de bestaande instellingen, kon niet van toepassing zijn op Oostenrijk, waar de republiek de vrucht was van een revolutie... Verloren moeite : op 23 januari werd de herderlijke brief op alle preekstoelen voorgelezen » (Sévillia, op. cit., p. 228). De Kerk van Oostenrijk had de bladzijde al omgeslagen.

In Hongarije lagen de kaarten beter voor Karel van Habsburg. In november 1919 maakte het Witte Leger onder leiding van admiraal Miklós Horthy daar een einde aan de kortstondige maar bloedige Radenrepubliek van de bolsjeviek Béla Kun. De monarchie werd hersteld en Horthy werd op 1 maart 1920 door het parlement aangesteld als regent van het koninkrijk Hongarije. Karel, die nooit troonsafstand had gedaan en sterk doordrongen was van de kroningseed die hij had afgelegd, besloot naar Boedapest terug te keren. Daartoe werden twee restauratiepogingen ondernomen, één in maart en één in oktober 1921, die allebei echter mislukten door het dubbel spel van de calvinist Horthy, door de tegenkanting van de buitenlandse vijanden van de Habsburgers... en door het gebrek aan daadkracht van Karel zelf. Met abbé de Nantes moet men betreuren dat het wettig gezag vaak op het beslissend moment de deugd van kracht ontbeert en het lot niet durft forceren !

In oktober 1921 ondernam Karel een tweede restauratiepoging met de bedoeling zijn Hongaarse koningsmacht weer in handen te nemen. In het station van Torbágy, een voorstad van Boedapest, draagt een kapelaan de Mis op ; het koningspaar knielt op de rails.
In oktober 1921 ondernam Karel een tweede restauratiepoging met de bedoeling zijn Hongaarse koningsmacht weer in handen te nemen. In het station van Torbágy, een voorstad van Boedapest, draagt een kapelaan de Mis op ; het koningspaar knielt op de rails.

DE DOOD VAN EEN HEILIGE

De keizerlijke familie werd gedwongen in ballingschap te gaan « om de rust in Europa te verzekeren ». Op 19 november 1921 werden Karel, Zita en hun zeven kinderen afgezet op het Portugese eiland Madeira, zonder financiële middelen en door nagenoeg iedereen in de steek gelaten. Van een landeigenaar kregen zij kosteloos een villa hoog in de bergen boven Funchal ter beschikking, een aanbod dat zij dankbaar aannamen.

In maart van het daaropvolgende jaar liep de keizer een zware longontsteking op. De bijgeroepen artsen konden hem niet genezen ; op 27 maart ontving hij het laatste oliesel. Zita, die dag en nacht bij zijn sterfbed waakte, hoorde hem zeggen : « Ik moet zoveel lijden opdat mijn volkeren elkaar zouden terugvinden. » Hij vergaf al zijn vijanden : het merkteken van een ware christen.

Op zaterdag 1 april 1922 – Stille Zaterdag – kwam het einde. « Buiten speelden de kinderen in de tropische tuin die bij het huis behoorde. Hoe ernstig de ziekte van hun vader was, had men niet verteld ; alleen Otto wist meer dan de anderen. Even voor 9 uur’s ochtends betrad hun moeder de tuin, zij droeg een lichtrose gekleurde jurk. Otto herinnert zich : “ Het was de laatste maal dat ik haar in een gekleurde jurk zag. Zij nam mij mee, aanvankelijk zonder de reden ervan te zeggen. ” Buiten gehoorbereik van de anderen zei ze dat zijn vader hem liet roepen om getuige te zijn hoe een christen naar zijn Schepper thuiskeert. Gedurende drie uren, van 9 tot 12 uur, woonde Otto het sterven van zijn vader bij. Met het crucifix in zijn hand en met de naam Jezus gefluisterd overleed de keizer om 12.33 uur » (Cordfunke, op. cit., pp. 157-158). Hij was slechts 34 jaar.

br. Thomas van O.-L.-V. van Altijddurende Bijstand & redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 46, juli-augustus 2010


(1) Om maar enkele namen te noemen : Viviani, premier in 1914 en later minister van Justitie ; Delcassé, minister van Buitenlandse Zaken in 1914-1915 ; Ribot, premier in 1917 ; Steeg, minister van Binnenlandse Zaken in 1917 ; Klotz, minister van Financiën in 1916-1917 ; Pichon, minister van Buitenlandse Zaken in 1917-1920 ; enz.