DE ONBEVLEKTE,
teken van tegenspraak

« DE MARIA NUMQUAM SATIS »

« De Maria numquam satis », « Men kan nooit genoeg zeggen over Maria » : de H. Bernardus van Clairvaux drukte met deze woorden uit dat het mysterie van de H. Maagd onuitputtelijk is. Op 25 maart 1858 maakte de Koningin van de Hemel in Lourdes aan Bernadette Soubirous haar naam bekend: « Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis ».

Onbevlekte Ontvangenis
« De Onbevlekte Ontvangenis » door Francisco Zurbarán (1598-1664) (verzameling Giraudon)

DE voorstelling van de Onbevlekte Ontvangenis is ouder dan de Reformatie, maar de aanvallen van Luther en Calvijn hebben er de banier van de katholieke Contrareformatie van gemaakt. De protestanten spanden zich inderdaad in om de rol van de Maagd Maria in het mysterie van de Verlossing te minimaliseren. Zo wilden ze niet toegeven dat zij door God zou geschapen zijn vóór de wereld, dus vóór de erfzonde: « Het staat vast », aldus Luther, « dat Christus vóór alle eeuwen bestaan heeft, maar hetzelfde zeggen van Maria is een pure leugen, het is blasfemie tegen God. »

De Kerk diende hem van antwoord door haar kunstenaars, nog voor het tot een leerstellige definitie gekomen was. Zich baserend op de H. Schrift en op de liturgische traditie – volgens het motto lex orandi lex credendi, « de wet van het gebed is de wet van het geloof » – stelden de kunstenaars de Maagd van de Onbevlekte Ontvangenis voor zoals men ze op de titelpagina van dit nummer afgebeeld ziet door de Spaanse barokschilder Francisco Zurbarán: een jonge vrouw van een stralende schoonheid, die liefde en zuiverheid inspireert.

Als het ware opgehangen tussen Hemel en aarde heerst zij over de schepping, waarvan alle elementen zinnebeelden zijn van haar maagdelijke schoonheid zoals die beschreven wordt in het Hooglied: « vergrendelde hof », « verzegelde bron », « put van levend water ». Zij is tegelijk het schip en de haven, de heilige Stad en haar omwalling, « toren van David gebouwd met kantelen », en « gouden Huis » waar God verblijft. Onder haar voeten lijkt Zurbarán niet zozeer de maan als wel de regenboog te hebben willen afbeelden, « teken van het verbond » dat God sloot met Noë (Gen. 9, 13) en waarvan de H. Maagd zelf het sluitstuk in de hemel vormt. Een nimbus van twaalf sterren (Ap. 12, 1) omgeeft haar hoofd, maar zij verduistert de zon niet: zij gaat de zon vooraf zoals het ochtendgloren het licht brengt, terwijl de morgenster nog schittert.

Zij is van vóór de tijd, uitgedacht tussen hemel en aarde zoals de ladder van Jacob (Gen. 28, 12) waarlangs de engelen opstijgen en afdalen. Zij is de « deur van de Hemel » (Gen. 28, 17). Boven de engelen geplaatst, vóór de mensheid verwekt en vrij van de wetten die de mensheid beheersen is zij de vlekkeloze spiegel van de gerechtigheid, beter nog dan de Wet van Mozes.

Zij is niet geschilderd als een godin: zij vouwt haar handen om Hem te aanbidden die haar als eerste uitgedacht heeft. Zij is Koningin, maar haar kroon is slechts bescheiden zichtbaar boven het bewerkte monogram dat onder haar hals prijkt.

HET DOGMA VAN DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS

Één van de grote voorvechters van een dogmatische definitie van de Onbevlekte Ontvangenis was de H. Leonardus van Porto Maurizio (1676-1751), die midden in de eeuw van de Verlichting schreef: « Het belangrijkste onderwerp ter wereld, de grootste zaak van alle zaken die in parlementen of vergaderingen behandeld worden of ooit behandeld zijn is de grote kwestie van de Onbevlekte Ontvangenis. »

In december 1746 stuurde de H. Leonardus aan Mgr. Alessandro Belmonte, secretaris van Paus Benedictus XIV, een brief die beroemd zou worden als de « Profetische brief »: « De zaak die me het meest ter harte gaat is [...] dat het grote mysterie van de Onbevlekte Ontvangenis van onze verheven Moeder tot geloofsartikel zou verklaard worden. Laten we daarom bidden dat de H. Geest onze H. Vader de wil zou ingeven om zich vurig te bekommeren om dit zo belangrijke werk waarvan de rust van de wereld afhangt. Want ik ben er vast van overtuigd dat, wanneer men de keizerin van de wereld deze eer toekent, zij er op hetzelfde ogenblik zal voor zorgen dat de wereldvrede hersteld wordt. »

De heilige bereikte tijdens zijn leven het beoogde doel niet. Maar in 1796 werd hij zalig verklaard, en zijn « Profetische brief » werd overal verspreid en vertaald in verschillende talen. Het origineel ervan werd uitgestald in de kapel van het klooster van de H. Bonaventura, op de Palatijn in Rome, waar de H. Leonardus gestorven en begraven was. Daar deed rond 1821 een jonge priester zijn maandelijkse retraite: Giovanni Maria Mastai-Ferretti. Een kwarteeuw later besteeg hij de pauselijke troon onder de naam Pius IX – de Zalige Pius IX.

De eerste daad van de nieuwe Opperherder was een bezoek met zijn gevolg aan het klooster van de H. Bonaventura, om er een kopie te laten schrijven van de « Profetische brief ».

DE REVOLUTIE OVERWONNEN

Bij de aanvang van zijn pontificaat had Pius IX de reputatie op politiek vlak liberale ideeën te koesteren. Ten onrechte, want net als zijn voorganger Gregorius XVI was hij « gekant tegen het politiek laïcisme en het revolutionaire gedachtegoed. Maar hij was geneigd vertrouwen te hebben in zijn goede Romeinse volk. Hij wenste de emancipatie van Italië en ondernam een grondwettelijke en administratieve hervorming van de Pauselijke Staten. De vooruitgang van wetenschappen en industrie boeide hem in hoge mate, en hij wou deze vooruitgang met alle middelen begunstigen » (CRC nr. 96, september 1975, p. 6). Deze opstelling maakte de Paus ongemeen populair bij de liberale burgerij in heel Europa.

Typerend was bij voorbeeld dat hij een algemene amnestie voor alle politieke gevangenen in de Pauselijke Staten afkondigde, waardoor veel revolutionairen de vrijheid kregen... en hun oude praktijken onmiddellijk terug opnamen. De vijanden van de wereldlijke macht van het pausdom, gegroepeerd in geheime genootschappen – de carbonari en hun opvolgers – zagen de kans schoon om van de goedheid en argeloosheid van Pius IX misbruik te maken en in actie te komen. Hoe meer hervormingen de Paus aankondigde, hoe luider de eisen van het door zijn tegenstanders gemanipuleerde “volk” klonken.

Op 15 november 1848 brak in Rome de revolutie uit. Graaf Pellegrino Rossi, de belangrijkste minister van Pius IX, werd op de trappen van het Palazzo della Cancelleria in opdracht van de vrijmetselarijdoodgestoken. Diezelfde avond werd zijn moordenaar tijdens een fakkeloptocht triomfantelijk door de stad rondgedragen, terwijl de Paus zich moest verschansen in het Quirinaal. Zijn vijanden besloten de volgende dag een grote demonstratie op het getouw te zetten waarin men Pius IX zou vragen om “naar het volk te luisteren” en een Republiek uit te roepen (cf. Roberto De Mattei, Pius IX, Edizioni Piemme 2000).

Op het hoogtepunt van het oproer vluchtte Pius IX, vermomd als eenvoudig priester, uit Rome naar Gaeta, een versterkte plaats in het noorden van het Koninkrijk van de Beide Siciliën. Koning Ferdinand II haastte zich om de Opperherder gastvrijheid aan te bieden en vroeg in ruil... de leerstellige definitie van de Onbevlekte Ontvangenis. Pius IX antwoordde dat hij de hele tijd al niets anders in gedachten had.

Op 2 februari 1849 zond hij vanuit Gaeta aan alle bisschoppen van de wereld de encycliek Ubi primum om hen te vragen schriftelijk hun mening en de gevoelens van hun gelovigen omtrent de Onbevlekte Ontvangenis kenbaar te maken. Precies een week later schafte het revolutionair bewind in Rome de tijdelijke macht van de Paus af als eerste stap naar de uitroeping van een Republiek.

De vurige devotie van de Paus tot de Onbevlekte Ontvangenis wierp korte tijd nadien haar vruchten af, precies zoals de H. Leonardus van Porto Maurizio voorzegd had: de antiklerikale Romeinse Republiek, waarin de vrijmetselaars Mazzini en Garibaldi de plak zwaaiden, verdween even snel als hij gekomen was, en een gelouterde en wijs geworden Pius IX kon in 1850 terugkeren naar de Eeuwige Stad. Op 8 december 1854 kondigde hij in de bul Ineffabilis Deus plechtig het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis af:

« Wij verklaren, bepalen en definiëren het volgende: de leer die onderwijst dat de Zalige Maagd Maria in het eerste ogenblik van haar Conceptie door een bijzondere genade en een speciaal privilege van de almachtige God, met het oog op de verdiensten van Jezus Christus, Verlosser van het menselijk geslacht, gevrijwaard en vrijgesteld is van elke vlek van de erfzonde – deze leer is door God geopenbaard en moet bijgevolg door alle gelovigen vast en gedurig geloofd worden. »

De Paus vindt niets uit. Hij definieert op plechtige en onfeilbare wijze dat de Onbevlekte Ontvangenis een door God geopenbaarde waarheid is. Zij behoort dus tot de schat van het geloof, en niemand kan zichzelf lid van de katholieke Kerk noemen als hij deze waarheid niet aanhangt. Zij maakte van bij de aanvang deel uit van het bezit van de Kerk en werd door de traditie – door Pius IX vergeleken met een grote, machtige stroom die op zijn weg alle hindernissen opruimt – tot bij ons gebracht.

Tijdens de plechtigheid van de afkondiging van het dogma regende het in Rome overvloedig. Op het precieze ogenblik echter dat de Paus de woorden van de definitie uitsprak braken de wolken open en verlichtte een zonnestraal de persoon van de H. Vader. Het was middag. De klokken van de basiliek luidden het Angelus, waarop de Opperherder en alle aanwezige bisschoppen op hun knieën vielen en baden: « De Engel heeft aan Maria geboodschapt... »

Nooit, aldus een historicus, was de Moeder Gods zo plechtig begroet.

Op het teken gegeven door het kanon van de Engelenburcht begonnen de klokken van de Sint-Pieter luid te beieren, waarna alle klokken van de stad Rome gedurende een volledig uur weergalmden. De kanonnen van de Engelenburcht vuurden honderd en één schoten af ter ere van de Onbevlekte Ontvangenis, Koningin van de Hemel en van de aarde.

DE GROT VAN MASSABIELLE

Op 11 februari 1858, nog geen vier jaar na de afkondiging van het dogma, daalde de H. Maagd zelf af uit de Hemel en verscheen zij in Lourdes aan Bernadette Soubirous.

In de nacht van 24 op 25 maart voelde Bernadette zich ertoe gedreven om terug te keren naar de grot van Massabielle. En niet alleen Bernadette: in de loop van de voorafgaande dag had het gerucht zich verspreid dat de zieneres naar de grot zou gaan, en toen zij er om 5 uur in de ochtend samen met haar tante Lucile aankwam, was er reeds een grote groep mensen aanwezig. De nis in de grot was al verlicht door de aanwezigheid van de Dame die op haar boodschapster wachtte. Bernadette knielde neer en begon haar rozenkrans te bidden.

« Terwijl ik aan het bidden was, kwam de gedachte in mij op om haar naam te vragen; die gedachte zette zich met zo'n grote hardnekkigheid in mijn hoofd vast dat ze me alle andere gedachten deed vergeten. Ik was bang om onbeleefd te zijn door nog eens een vraag te herhalen die al de hele tijd zonder antwoord gebleven was, en toch was er binnen in mij iets dat mij aanspoorde om te spreken. Ik kon me niet inhouden en zei: “Mevrouw, wilt u de goedheid hebben me te zeggen wie u bent?” Maar net als de vorige keren dat ik die vraag gesteld had boog zij haar hoofd, glimlachte welwillend en antwoordde niet. Ik weet niet waarom ik me plots dapperder voelde en haar voor de tweede keer vroeg: “Mevrouw, wilt u de goedheid hebben me te zeggen wie u bent?” Ze glimlachte opnieuw, maar bleef zwijgen. Met gevouwen handen en erkennend dat ik de gunst die ik vroeg volkomen onwaardig was, hernam ik mijn bede: “Mevrouw, wilt u de goedheid hebben me te zeggen wie u bent?”

« De Dame boven op de rozenstruik strekte bij mijn derde vraag haar armen uit naar de aarde, zoals men dat kan zien op de Wonderbare Medaille. Ze nam een ernstige houding aan en leek zichzelf te vernederen. Toen hief ze haar ogen op naar de Hemel en vouwde haar handen ter hoogte van haar borst, terwijl ze zei: “Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis.” »

Onze-Lieve-Vrouw zei niet: « Ik ben Onbevlekt », en evenmin: « Ik ben zonder zonde ontvangen », maar wel: « Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis. » Zij sprak niet over een kwaliteit of hoedanigheid van haar wezen, maar noemde haar Naam.

Enkele jaren later schreef Bernadette aan de Paus: « Wat is de H. Maagd toch goed! Men zou zeggen dat zij de woorden van onze H. Vader is komen bevestigen. »

VATICANUM II: « DE MARIA SATIS! »

Het Tweede Vaticaans Concilie nam het tegenovergestelde standpunt in: « De Maria satis », « Laten we stoppen met over Maria te spreken! » Waarom? Om de protestanten plezier te doen en de obsessie van de oecumene te kunnen bevredigen. Door zo te handelen maakten de concilievaders zich schuldig aan de zonde tegen de H. Geest.

Een van de voorbereidende schema's die kardinaal Ottaviani ter voorbereiding van het Tweede Vaticaans Concilie had laten opstellen handelde over de Maagd Maria. De progressistische minderheid was er echter alles aan gelegen om aan Onze-Lieve-Vrouw zo weinig mogelijk aandacht te besteden, om de protestanten niet voor het hoofd te stoten... De hervormers waren zo bezeten van de oecumene dat zij ertoe bereid waren de Moeder Gods weg te moffelen. Daarom ijverden zij ervoor om aan de H. Maagd geen aparte tekst te wijden maar over haar te spreken in het achtste en laatste (!) hoofdstuk van Lumen gentium, de constitutie over de Kerk.

Uiteindelijk werd de zaak van onze hemelse Koningin aan een stemming onderworpen. Wat een vernedering... « Verschillende Vaders bleven besluiteloos, want het argument van een kaakslag voor de H. Maagd schrok hen af. Wie zou het halen? De zogezegd eensgezinde vergadering bleek plotseling verdeeld in twee onverzoenlijke kampen. Als ze vrij zouden geweest zijn van elke dwang, dan zouden de concilievaders zeker de vernedering van de Maagd Maria afgewezen hebben, maar het systeem was te machtig en dreef hen voort zonder dat ze het beseften. Er volgde een stemming, en Maria kwam op de laatste plaats terecht op veertig stemmen na (1114 tegen 1074) » (Hij is verrezen! nr. 34, juli-augustus 2008, p. 7).

Op die manier bracht het Concilie de Moeder Gods slechts en passant ter sprake, in het achtste hoofdstuk van Lumen gentium. Wat daar over haar gezegd wordt, heeft bovendien als enige bedoeling haar nog verder naar beneden te halen. Overdrijven we als we dit zeggen? Zeker niet: het volstaat de tekst aandachtig en kritisch te lezen. Abbé de Nantes deed dit in 1996 toen hij, in de eenzaamheid van het klooster van Hauterive waarheen hij verbannen was, in zijn Autodafé één na één alle conciliaire akten als met een scalpel analyseerde. Wij geven hieronder de hoofdzaken uit de tekst van hoofdstuk 8 en het commentaar van abbé de Nantes.

Sprekend over de H. Maagd laat het Concilie « de titels van voorspreekster, helpster, bijstand, middelares » nog wel toe, maar met terughoudendheid en niet zonder duidelijk te waarschuwen tegen misbruiken: « Dit wordt echter zó verstaan dat daardoor aan de waardigheid en werkdadigheid van Christus, de enige Middelaar, niets wordt afgedaan, niets wordt toegevoegd »(nr. 62). Abbé de Nantes: « Honderdvijftig jaar geleden begroette de bisschop van Grenoble de H. Maagd van La Salette nochtans al met de naam “tweede Middelares van de vrijgekochte mensheid”. Onze-Lieve-Vrouw is “Middelares van alle genaden” door een zuivere verordening van de Vader, gebaseerd op de overvloed aan verdiensten van Jezus, Zoon van God, Zoon van Maria – maar het Concilie weigert deze woorden uit te spreken » (Autodafé, p. 128).

« De Kerk belijdt zonder aarzelen deze ondergeschikte [sic] taak van Maria [“Maria”, zonder meer, zonder haar titels of haar kronen]. » Met andere woorden: Onze-Lieve-Vrouw moet haar plaats kennen! « Voortdurend ervaart de Kerk deze taak en zij drukt ze de gelovigen op het hart », enzovoort. Abbé de Nantes: « De concilievaders mogen zeggen wat ze willen, maar wie in zulke termen spreekt en zich uitgeeft voor de Kerk, toont tegenover de Allerheiligste Maagd Maria een volkomen gebrek aan tact, eerbied en liefde, dat in deze context ronduit schandalig is » (ibid., p. 129).

Achter de verguizing van Onze-Lieve-Vrouw blijkt enkele paragrafen verder iets anders schuil te gaan: « De Kerk gaat op haar beurt [sic] bij haar streven naar de glorie van Christus steeds meer op haar verheven toonbeeld lijken, door voortdurend vooruit te gaan in geloof, hoop en liefde en in alles de wil van God te zoeken en op te volgen » (nr. 65). Abbé de Nantes: « Waarom die tegenwoordige tijd (“gaat”)? Om profetisch te onderstrepen dat de Kerk vanaf nu, vanaf het Concilie, een schitterende toekomst tegemoet gaat! Ieder zijn beurt: in de mate waarin de Kerk aan haar carrière begint, zit er voor “Maria” niets anders op dan te verdwijnen. De huidige Kerk kan de concurrentie van de H. Maagd niet meer verdragen... » (ibid.).

Nr. 66 van de dogmatische constitutie begint met een prachtige lofzang op de Moeder Gods; het is duidelijk dat hier een traditioneel auteur even de pen heeft mogen overnemen. Maar niet voor lang, zoals uit het vervolg blijkt: « Deze eredienst is voorzeker van heel bijzondere aard; toch verschilt hij wezenlijk van de eredienst van aanbidding » enz. De conciliaire Kerk waakt en houdt de verering van Onze-Lieve-Vrouw « binnen de perken van de gezonde en rechtgelovige leer », rekening houdend met « de omstandigheden van tijd en plaats ». Abbé de Nantes: « Ik verkies onze eeu-wen van echt geloof boven dit tijdperk van gesurveilleerde slavernij waarin men alles doet om toch maar niet te mishagen aan de Gereformeerden... En waarin men blij is wanneer een deel van hen zijn tevredenheid uitdrukt als wij onze “excessen” uit het verleden betreuren en afzweren! » (ibid., p. 130).

Het betreurenswaardig resultaat van dit alles heeft niet lang op zich laten wachten: « De vroomheid van het volk wordt onderdrukt, de bedevaarten en de feesten van Onze-Lieve-Vrouw staan onder toezicht. Het Concilie durft geen woord zeggen over heel die geweldige stroming die, van La Salette tot Fatima, het zuiverste en het krachtigste in de Kerk vertegenwoordigt, voor de redding van de wereld. Zuiverder en krachtiger dan het Tweede Vaticaans Concilie, dat spreekt voor zich! Storende concurrentie dus » (ibid.).

Daarom « spoort het heilig [?] Concilie de theologen en de verkondigers van het woord van God met nadruk aan om zowel elke valse overdrijving [waarom niet!] als elke overdreven enghartigheid [?] te vermijden. Met zorg moeten zij alles vermijden wat in woord of daad de gescheiden broeders [ah! onze echte meesters!] of wie dan ook [nl. alle gewone gelovigen buiten de concilievaders die deze afschuwelijke tekst ondertekend hebben] in dwaling zou kunnen brengen omtrent de ware leer van de Kerk » (nr. 67).

« En het is nog niet gedaan, want het Concilie steekt het zwaard nog wat dieper in het Hart van de Moeder van Smarten, én in het hart van haar miljoenen vurige kinderen », vervolgt de theoloog van De katholieke Contrareformatie in de twintigste eeuw zijn commentaar: « Laten de gelovigen verder indachtig zijn dat de ware vroomheid noch in een onvruchtbare [!] en voorbijgaande [!] gevoelsopwelling [arme katholieken!] bestaat, noch in enige ijdele lichtgelovigheid [ja, doe maar, veeg de vloer maar aan met de brave en eenvoudige gelovigen]. De echte vroomheid [aldus deze Farizeeën] komt voort uit het waarachtig geloof, dat ons tot de erkenning brengt van de waardigheid [de waardigheid! altijd hetzelfde Leitmotiv...] van de moeder van God. »

« Met zulke teksten heeft men de mariale vroomheid de doodsteek gegeven. Het Concilie mag er fier op zijn! Het gewone volk moet vechten tegen zijn Wetgeleerden en Farizeeën om de toelating los te peuteren op 15 augustus in onze kerken nog “O Maagd, zo rein, zo schoon” te mogen zingen, het lied dat de H. Bernadette tot tranen toe ontroerde... » (ibid., p. 130).

DE ZONDE TEGEN DE H. GEEST

Zo werd met Onze-Lieve-Vrouw gehandeld op het tijdstip dat haar triomf had moeten worden: de tekst van het Derde Geheim van Fatima moest « ten laatste in 1960 » bekend gemaakt worden. Over dit jaartal heeft zuster Lucia nooit enige twijfel laten bestaan, en aan wie haar vroegen waarom het precies dan moest gebeuren antwoordde ze: « Omdat de H. Maagd het zo wil. »

In een gesprek met pater Fuentes op 26 december 1957 zei zuster Lucia het volgende:

« Pater, de Allerheiligste Maagd is zeer ongelukkig, want niemand bekommert zich om haar boodschap. [...] Maar geloof mij, pater, God zal de wereld straffen en het zal op een verschrikkelijke manier zijn. De hemelse straf is nabij.

« Wanneer God de wereld wil straffen, put Hij eerst alle andere reddingsmiddelen uit. Nu Hij ziet dat de wereld voor al deze middelen onverschillig blijft, biedt Hij ons met een zekere angst (zoals wij het op onze onvolmaakte manier van spreken uitdrukken) het laatste reddingsmiddel aan: zijn Allerheiligste Moeder. Want als wij dit ultieme middel misprijzen en verwerpen, zullen wij niet meer kunnen rekenen op de vergiffenis van de Hemel, omdat wij een zonde zullen begaan hebben die het Evangelie de zonde tegen de H. Geest noemt: de redding die ons aangeboden wordt openlijk, met volle kennis en uit vrije wil verwerpen. Wij moeten ons herinneren dat Jezus Christus een zeer goede Zoon is en dat Hij niet toelaat dat wij zijn Allerheiligste Moeder beledigen en misprijzen » (aangehaald in Frère Michel de la Sainte Trinité, Toute la vérité sur Fatima, deel 3, 1986, pp. 336-338).

Paus Joannes XXIII (1958-1963) las het Derde Geheim in de zomer van 1959. Hoewel de hele katholieke wereld bij het naderen van het jaar 1960 met grote spanning wachtte op de bekendmaking ervan, besloot de Plaatsvervanger van Christus de boodschap van de H. Maagd te verzwijgen: « Dit heeft geen betrekking op de jaren van mijn pontificaat » (o.c., p. 372).

Want de Paus had andere plannen: de bijeenroeping van een Concilie dat de katholieke godsdienst zou aanpassen aan de geest van de moderne wereld, in een sfeer van optimisme en afkeer van onheilsprofeten...

broeder Bruno van Jezus & redactie KCR
Hij is verrezen! nr. 43, januari-februari 2010, pp. 1-5.