«Nu en in het uur van onze dood»
VOOR de grote meerderheid van onze tijdgenoten betekent de dood het definitieve einde. Men heeft uit het leven gehaald wat er uit te halen was en plots is het gedaan. De pijn en het lijden die bijna onvermijdelijk met het afsterven gepaard gaan wil men liefst zoveel mogelijk vermijden. Haast vanzelf komt men zo uit bij euthanasie, letterlijk de “ genadedood ” : dat iemand mij een dodelijke injectie geeft zodat ik pijnloos in het grote niets kan vallen...
Het hoeft geen betoog dat de christelijke visie op lijden en dood radicaal tegengesteld is aan het bovenstaande. In dit artikel willen we die visie toelichten en illustreren. Ook willen we uitleggen hoe het komt dat het omgaan met het levenseinde in de loop van de eeuwen zo volkomen veranderd is.
HOE MEN VROEGER MET DE DOOD OMGING
In vroegere tijden is altijd veel zorg besteed aan de ongeneeslijk zieken en de stervenden, maar wel in een echt christelijk perspectief. De Kerk van Onze Heer Jezus Christus stond als een goede moeder de stervenden bij in hun laatste strijd die bepalend was voor hun eeuwigheid.
In de traditionele samenleving is de begeleiding van de zieken die hun laatste uur voelen naderen « in de eerste plaats een zaak van hun familieleden en naasten. De godshuizen, gesticht door de bisschoppen en beheerd door hun kapittels, vangen de behoeftige zieken op die geen beroep kunnen doen op de goede zorgen van een familie. Deze plicht van naastenliefde ten aanzien van wie sterven gaat, vloeit voort uit de pastoraal van de zgn. “ uitersten ”, die aanbeveelt om alles in het werk te stellen opdat de stervende een heilige dood zou kennen en de redding van zijn ziel verzekerd zou zijn.
« In die context gaat het er helemaal niet om het lot van de zieke te verlichten of zijn welbevinden te verbeteren. Veeleer wil men hem ervan overtuigen boete te doen en de barmhartigheid van God af te smeken ; hij wordt ertoe uitgenodigd zijn lijden op te offeren tot uitboeting van zijn zonden. Deze pastoraal wordt samengevat in handboekjes “ voor een goede dood ”, die getuigen van veel gezond verstand en die opgedragen zijn aan Sint-Jozef : is de voedstervader van Jezus immers niet de patroonheilige van de goede dood, hij die gestorven is in de armen van Jezus en Maria ? Deze handboekjes zijn bestemd voor de naaste familieleden en worden voortdurend herdrukt tot in het begin van de achttiende eeuw. Zij beschrijven de verschillende verleidingen die de stervende zal moeten ondergaan en stellen voornemens voor die men moet nemen om te “ slagen ” in zijn levenseinde en zijn intrede in het Paradijs te waarborgen » (Michèle-H. Salamagne, Accompagner, 2015).
Sedert de stichting van het Hôpital général door Lodewijk XIV in 1656 werden de ongeneeslijk zieken in Frankrijk opgenomen in hospitalen. De zorg voor deze patiënten kreeg een nieuw elan met Jeanne Garnier uit Lyon, die zich na de opeenvolgende dood van haar man en haar twee jonge kinderen volledig wijdde aan de gekruisigde Jezus door zich te ontfermen over vrouwen die niet te genezen waren. Op 24-jarige leeftijd besteedde ze al haar tijd en haar hele fortuin aan dit werk, in een geest van naastenliefde en bekommernis om de redding van de zielen. Ze nam de patiënten op in haar eigen woning, ritmeerde hun dagen volgens een religieuze regel en begeleidde hen op hun sterfbed onder het teken van het Kruis. Zo ontstond met de hulp van enkele andere weduwen in 1842 op de heuvel van Fourvière, aan de voeten van de Onbevlekte Maagd Maria, het Werk van de Calvarie. Het vond navolging door andere vrome vrouwen en al snel werden binnen en buiten Frankrijk “ Calvaries ” gesticht.
EEN NIEUW TABOE
Na de Tweede Wereldoorlog deed zich echter een ingrijpende wijziging in de zeden voor, als gevolg van een meer oppervlakkige godsdienstigheid enerzijds en de vooruitgang van de geneeskunde anderzijds. De gemakkelijkheid waarmee men een beroep kon doen op medische verzorging in de klinieken leidde tot een hele revolutie. Waar vroeger de zieke zijn lot in eigen handen had, zich voorbereidde op zijn naderende einde – met de notaris voor de materiële kwesties en de pastoor voor de geestelijke voorbereiding – en thuis overleed, is de situatie vandaag heel anders : « De ernstig zieke is van onderwerp tot voorwerp geworden, van iemand die verantwoordelijk was voor zichzelf tot een passieve en onderworpen patiënt. Hij is als een machine die moet gerepareerd worden » (abbé de Nantes, L’onction des malades, in CRC nr. 119 van juli 1977).
Die “ reparatie ” gebeurt in een ziekenhuis waar alles in het teken van genezing staat en de dood taboe is. « En het is ontegensprekelijk zo dat de moderne aanpak in zeer veel gevallen volkomen bevredigend is. Men geneest zonder dat men enige ongerustheid ervaren heeft... maar ook zonder over zichzelf nagedacht te hebben, zonder ook maar iets geleerd te hebben over het immense menselijke drama van leven en dood » (ibid.).
Hoe dan ook komt het toch voor dat genezing niet meer mogelijk is... Als het onvermijdelijke einde komt « houdt de mens op de soevereine meester over zijn dood te zijn. Hij wordt er systematisch en op een tirannieke manier van beroofd » (ibid.). Iedereen, tot zelfs de stervende toe, verzwijgt de ernst van de toestand in een vals optimisme dat een serieuze voorbereiding op het levenseinde uitsluit. Omdat de dood voor de geneesheren eigenlijk neerkomt op een mislukking, is men in de ziekenhuizen niet blij met de komst van een priester, die bij wijze van spreken de dood symboliseert. Hij wordt dan ook steeds minder naar het sterfbed geroepen – als het al, helaas, de priester zelf niet is die weigert er naartoe te gaan.
Wat onze tijd typeert, is het feit dat men iemand die plots en onverwacht sterft, bv. in zijn slaap, gelukkig prijst ; voor onze voorouders leek zo’n dood een straf van God te zijn.
In de jaren 1970 sterft een nipte meerderheid van de Fransen al in een hospitaal ; vandaag is dat opgelopen tot drie vierden. De geneeskunde, die de godsdienst buitensluit, wordt gekenmerkt door haar pretentie almachtig te zijn. Daarbij wordt het menselijke opgeofferd ten voordele van de techniek. Onder het voorwendsel om het leven te doen terugkeren is reanimatie hoogst belangrijk geworden. De dokters storten zich bij wijze van spreken op de stervende zonder rekening te houden met zijn psychische pijn, zijn begeleiding en vooral de redding van zijn ziel.
Als er dan toch niets meer aan te doen is, brengt men de stervende uit het zicht, ergens in een kamer “ op het einde van de gang ”. Om de lichamelijke pijn te verzachten, dienen de dokters morfine toe, maar over de angstaanjagende neveneffecten daarvan (stoornissen in de ademhaling, hallucinaties, delirium) wordt zedig gezwegen. En de geestelijke pijn, de angst voor de komende dood ? Die blijft volkomen buiten beschouwing. Tenslotte neemt men zijn toevlucht tot een dodelijke injectie die de stervende in een kunstmatige coma stort. Verdoken euthanasie en terminale sedatie zijn in onze klinieken dan ook al decennialang ingeburgerd.
DE VRIJMETSELARIJ DRUKT DE LEGALISERING VAN EUTHANASIE DOOR
Voor de Loge is de manier waarop in de hospitalen met het einde van een mensenleven wordt omgegaan een uitgelezen gelegenheid om de maçonnieke, antichristelijke agenda door te drukken. De logebroeders en hun kompanen in de media verklaren dat zij zich om “ humanistische ” redenen verzetten tegen het “ mensonwaardige ” levenseinde dat het gevolg is van de wijze waarop in de ziekenhuizen met de stervenden wordt omgesprongen. Onder dat voorwendsel probeert de vrijmetselarij euthanasie wettelijk te maken en aan de maatschappij op te leggen.
Als de dood inderdaad het onvermijdelijke en absolute eindpunt van elk menselijk bestaan zou zijn, waarom moet het leven dan gerekt worden als het als onverdraaglijk wordt ervaren ? In naam van wie of wat mag men iemand beroven van de mogelijkheid om zich in het niets te storten en zo eindeloos durende pijn te doen verdwijnen ?
Alleen de christenen, verlicht door het inzicht dat het katholieke geloof hun geeft, kunnen op die vraag antwoorden. Want door de Verrijzenis van Jezus Christus na zijn kruisdood weten zij dat lijden juist zinvol is en dat een nieuw leven ons wacht na de dood, die dus slechts een overgang is. Maar wel met een tragisch alternatief : de Hemel of de hel, voor eeuwig ! Dat alternatief hangt volledig af van de rechtvaardigheid en het erbarmen van de goede God en is toevertrouwd aan het Onbevlekte Hart van Maria. Het wordt bepaald door het leven dat ieder van ons hier op aarde leidt en in het bijzonder door de wijze waarop men zijn ziel, door God geschapen, in de laatste levensfase aan Hem teruggeeft.
Het helder aanvaarden van de dood met alle angst, pijn en lijden die er noodzakelijk mee verbonden zijn, maar die slechts een beperkte tijd duren, maakt er een ultieme daad van geloof en liefde van vanwege het schepsel ten aanzien van zijn Schepper. Jezus’ dood op het Kruis is er het unieke model van.
Het voorgaande betekent dat alleen de Kerk het gezag en de wijsheid heeft om zich in laatste instantie uit te spreken over de uiterst moeilijke morele vragen die de vooruitgang van de moderne geneeskunde stelt en waarmee de langdurig zieken geconfronteerd worden. In het bijzonder gaat het dan om hen die op het punt staan hun aardse pelgrimsreis door dit tranendal te beëindigen, om hun familieleden en zelfs om de dokters : wat is in de ogen van de goede God geoorloofd en wat niet ?
De moderne staat heeft zich het recht toegeëigend om op dit fundamenteel godsdienstige terrein beslissingen te nemen en wetten uit te vaardigen. Daarbij sluit die staat principieel de Kerk uit, uit haat tegenover God. Zo wordt een zaak waarvan de redding van de zielen afhangt op een echt godslasterlijke manier uitgeleverd aan het democratische debat, met heel zijn aanhang van politieke, mediatieke en electorale passies en berekeningen.
Zoals gezegd zit de vrijmetselarij ook op dit punt niet stil. Haar doelstelling is precies omschreven en zij neemt de tijd en kent de middelen om haar plan te realiseren. De Loge wil de zielen die op het punt staan voor God te verschijnen ertoe verleiden om, met de “ zegen ” van een democratische wet, de ultieme wanhoopsdaad te stellen : zelfmoord in een als uitzichtloos aangevoelde situatie. Daarbij komt de medeplichtigheid van hen die meehelpen aan het toedienen van de dodelijke injectie : zij maken zich schuldig aan moord.
De vrijmetselarij boekt een doorslaggevend succes in 2002, wanneer Nederland als eerste land ter wereld euthanasie legaliseert : de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding treedt op 1 april van dat jaar in werking. Zoals het altijd gaat, maken verdorven wetten de mensen verdorven. Euthanasie wordt door onze noorderburen opmerkelijk snel geaccepteerd. Het weekblad Trouw stelt in 1998 vast dat 92 % van de bevolking de praktijk aanvaardt (art. Overgrote meerderheid bevolking voorstander recht op euthanasie, 4 november 1998).
Slechts een kleine twee maanden na Nederland volgt België als tweede land (Wet betreffende de euthanasie, 28 mei 2002). Vooral in Vlaanderen is “ actieve levensbeëindiging op verzoek van de patiënt zelf ” – een fraaie omschrijving van wat in feite zelfmoord en moord is – ondertussen haast algemeen aanvaard, wat boekdelen spreekt over hoe het vandaag met het ooit zo katholieke Vlaanderen gesteld is.
HET GESTOOK VAN EEN LOGEBROEDER
DE Fransman Henri Caillavet (1914- 2013) was een vrijmetselaar die in de naoorlogse periode een grote invloed uitoefende. Hij werd geïnitieerd in het Grootoosten van Frankrijk (Grand Orient de France) in 1935, op 21-jarige leeftijd, wat uiterst zelden voorkomt.
In de jaren 1930 leunde hij nauw aan bij het anarchistische milieu en hield zich bezig met wapentrafiek ten voordele van de Internationale Brigades, die aan de zijde van de Spaanse republikeinen tegen Franco vochten. Tijdens de oorlog werd hij vervolgd door maarschalk Pétain ; later maakte hij als parlementair deel uit van het speciale hooggerechtshof dat bepaalde verantwoordelijken van het Vichyregime moest oordelen. Onder de Vierde Republiek was hij minister en onder de Vijfde senator, terwijl hij ondertussen opklom binnen het Grootoosten. Gedurende verschillende jaren was hij voorzitter van de Fraternelle parlementaire, de vereniging van maçonnieke parlementairen.
Hij deed zich opmerken door een intense activiteit van wetgever in morele en sociale kwesties. Zo bereidde hij tal van teksten voor over orgaanafstand, kunstmatige inseminatie, abortus, echtscheiding met wederzijdse toestemming enz. In verband met gehandicapte kinderen was hij een vroege voorstander van euthanasie : « Toelaten dat een gehandicapt kind ter wereld komt, is een fout van de ouders en misschien zelfs het getuigenis van een mateloos egoïsme » (aangehaald in Le Figaro van 27 februari 2013). Ook wetsvoorstellen in verband met homoseksualiteit en geslachtsverandering werden door Caillavet ingediend.
In 1976 was hij de auteur van het eerste wetsvoorstel om euthanasie te legaliseren. « Geassisteerde zelfmoord en euthanasie zijn vrijmetselaarsprogramma’s », gaf hij openhartig toe. Gelukkig verwierp de senaat dit wetsvoorstel in 1978.
Ondanks die mislukking liet de Loge haar project niet vallen. Caillavet werkte achter de schermen met de verbetenheid van een duivel. In het begin van de jaren 1980 stichtte hij met andere logebroeders de Association pour le droit de mourir dans la dignité (ADMD), die met de steun van het Grootoosten uitgroeide tot de speerpunt van de strijd om euthanasie bij onze zuiderburen wettelijk te maken.
Zoals geschreven werd door Serge Abad-Gallardo, een bekeerde vrijmetselaar die gedreven wordt door een groot christelijk geloof en een uitzonderlijke moed : « Het huidige debat over euthanasie heeft niets te maken met enig toeval of met een zogenaamde “ maatschappelijke evolutie ” [...] maar alles met een heimelijke “ staatsgreep ” van de vrijmetselarij. En achter deze maçonnieke onderneming gaat in werkelijkheid een ideologie schuil die de Loge sinds haar stichting wil opleggen : een compleet ondersteboven gooien van ons sociaal en antropologisch denkkader » (Fin de vie : les manœuvres maçonniques pour le “ droit à mourir ”, p. 21).
DE DERDE WEG VAN DE PALLIATIEVE ZORG
Ondertussen is echter een behandeling opgekomen die zich voorstelt als een derde weg tussen de inhumane ziekenhuisbehandeling enerzijds en euthanasie anderzijds. Zij noemt zich “ humaner ” en “ socialer ” en zegt meer oog te hebben voor de intermenselijke solidariteit, waardoor een antwoord geboden wordt op een groot aantal situaties waarin ongeneeslijke of zieke personen zich bevinden.
Deze bijzondere medische wetenschap, waarvan men de beginselen terugvindt in de vroegere katholieke werken van naastenliefde, maakt inderdaad vanaf de jaren 1970 een geweldige technische vooruitgang mee. Ze bestaat erin om aan de patiënt die getroffen is door een ernstige of terminale ziekte actieve zorg toe te dienen, bij voorkeur bij hem thuis. De bedoeling is niet om hem te genezen, wat niet meer mogelijk is, maar om zijn lijden te verminderen en rekening te houden met alle symptomen die zijn ziekte kenmerken. Daarbij is er aandacht voor heel de psychische, sociale en geestelijke dimensie. De dood wordt niet gezien als iets dat absoluut verhinderd moet worden, zoals in de ziekenhuizen, maar als een natuurlijk proces.
Vanuit christelijke hoek wordt palliatieve zorg erg aangemoedigd : met deze behandeling vermijdt men zowel de onmenselijke excessen van de geneeskunde als de valse “ oplossing ” die euthanasie heet. De Kerk wijst op de plicht om heel de mens te verzorgen, in zijn fysiologische, psychologische, familiale en vooral geestelijke dimensie. Zij ziet in de palliatieve zorg de mogelijkheid voor het katholieke medische personeel om gehoorzaamheid aan de evangelische wet te verzoenen met professionele verplichtingen.
Maar de bisschoppen begingen een zware vergissing : ze beperkten zich tot een zuiver rationele argumentatie om die aanvaardbaar te maken voor “ humanisten ” van allerlei slag. Daardoor gaven zij het gezag op dat zij van Onze Heer Jezus Christus ontvangen hebben en vergaten zij hun bovennatuurlijke zending om de zielen voor te bereiden op hun intrede in het eeuwige leven. Zij accepteerden met andere woorden het intellectuele en “ democratische ” debat en hoopten daar hun eigen steentje toe bij te dragen, terwijl het hun plicht was en is om onverbloemd de Waarheid te verkondigen over de dood, het hiernamaals en de middelen om het eeuwige geluk te verwerven.
Een parlementaire meerderheid willen verzamelen om de legalisering van euthanasie tegen te houden is niet alleen een illusie, maar ook een fout. Want aanvaarden om deel te nemen aan een democratische discussie over een dergelijk onderwerp enkel en alleen in naam van zijn persoonlijk geweten, betekent reeds dat men het spel van Satan meespeelt. Men doet dan zoals onze eerste ouders, Adam en Eva, die « zoals God » wilden zijn.
Voor de logebroeders was de opkomst van de palliatieve zorg een tegenvaller, want daardoor zou het moeilijker worden om euthanasie te veralgemenen. Zij lieten dan ook niet na om te onderstrepen dat die zorg allicht wel effectief is, maar niet in alle gevallen. En als de pijn onverdraaglijk wordt, is er volgens hen geen andere oplossing dan zijn toevlucht te nemen tot euthanasie. Met de toespraken van de bisschoppen hielden ze absoluut geen rekening, integendeel : ze exploiteerden naar hartenlust de vaandelvlucht en het verraad van onze katholieke prelaten.
« IK GA HET LEVEN BINNEN »
God zelf heeft ons in zijn Zoon het voorbeeld gegeven dat de dood niet enkel een straf en een beproeving is, maar ook een verrijzenis en een transfiguratie. Dat hadden wij niet kunnen begrijpen of in de praktijk brengen als Jezus niet op aarde verschenen was om het ons voor te leven. Om te leren geboren worden was er geen nood aan Christus. Om elke dag op aarde te leren leven en zijn brood te verdienen evenmin. Maar om te leren sterven en het eeuwige leven te bereiken moest de Vader ons zijn eigen Zoon zenden.
Alles in het leven – in ons eigen bestaan, in de mensengeschiedenis en in het leven van Jezus – drijft ons naar de Passie, het lijden en de dood. Er is geen ontkomen aan. Elk liturgisch jaar opnieuw wordt onze aandacht, na de enkele weken van blijdschap rond Kerstmis, geconcentreerd op het mysterie van Christus en zijn heilige, goddelijke Moeder, de Maagd van Smarten die rechtop staat aan de voet van het Kruis.
Kort voor haar vertrek naar het hospitaal in Lissabon, waar ze zou overlijden, zei de H. Jacinta tot Lucia : « Er blijft niet veel tijd meer over vooraleer ik naar de Hemel ga. Jij zal hier blijven om te zeggen dat God in de wereld de devotie tot het Onbevlekte Hart van Maria wil instellen. Als het moment daar is om het te zeggen, mag je jezelf niet verbergen. Zeg aan iedereen dat God ons zijn genaden toekent door middel van het Onbevlekte Hart van Maria ; dat we ze aan haar moeten vragen ; dat het Hart van Jezus wil dat we het samen met het Onbevlekte Hart van Maria vereren ; dat we aan het Onbevlekte Hart de vrede moeten vragen, want daaraan heeft God ze toevertrouwd. »
Ze stierf na haar broer Francisco. Beiden hebben het voorbeeld van een waarachtig christelijk “ levenseinde ” nagelaten aan onze tijden van duivelse verwarring.
Net zoals Bernadette Soubirous in Lourdes hadden zij van de Onbevlekte de verzekering gekregen dat ze naar de Hemel zouden gaan. Maar de H. Bernadette zei niettemin : « De Hemel, die moet ik verdienen ! » Hoe ? Toen zij ten prooi was aan de onophoudelijke pijn, hechtte zij zich vast aan de gekruisigde Jezus als aan haar enige steun. Geen “ palliatieve ” steun, maar van hart tot Hart.
In 1877 nam zij de moeite een bedankingsbrief te schrijven naar de overste van het pensionaat in Cahors, die haar een groot kruisbeeld had geschonken. Ze schreef : « Al geruime tijd verlangde ik naar een grote Christus om naast mijn bed te zetten ; hoe kan ik u genoeg mijn diepe erkentelijkheid betuigen ? Toen ik mijn Jezus vasthad en omhelsde, riep ik dan ook uit dat mijn lieve moeder Sophie goed geïnspireerd was geweest. Ik heb de toelating gekregen om het beeld te houden. Ik ben gelukkiger met mijn Christus naast mijn bed dan een koningin op haar troon. »
Het immense geluk dat de zieke zienster verklaarde te putten in de beschouwing van Christus op het Kruis, ondersteunde haar gedurende heel het laatste jaar van haar leven. Dat laatste jaar was haar lijden zo intens dat ze de nachten doorbracht zonder te kunnen slapen. En als ze dan toch enkele ogenblikken indutte, maakte een nog heviger pijn haar wakker. Het gebeurde dan dat ze uiting gaf aan dat lijden, maar onmiddellijk vroeg ze daarvoor vergiffenis aan de medezusters die bij haar waakten en herhaalde : « Mijn God, ik draag het aan U op, mijn God, ik hou van U ! »
De H. Teresia van Lisieux liet tijdens haar laatste levensdagen aan de gordijnen van haar bed een afbeelding van het H. Aanschijn van Jezus bevestigen. « Oh ! Wat heeft dit H. Gelaat mij geholpen ! » riep zij uit na een van haar pijnlijkste nachten.
De H. Francisco van Fatima was nooit ziek geweest toen hij op tienjarige leeftijd het slachtoffer werd van de verschrikkelijke Spaanse griep, net als zijn zusje trouwens. Toch toonde hij zich op zijn ziekbed altijd tevreden en blijmoedig. « Heb je veel pijn, Francisco ? » vroeg Lucia hem. « Nogal. Maar wat voor belang heeft dat ? Ik lijd om Onze-Lieve-Heer te troosten en binnen korte tijd zal ik naar de Hemel gaan ! » Niet alleen vroeg de jongen zelf geen troost, maar bovendien vroeg het Onbevlekte Hart van Maria, zwaar gekwetst door de zonden van de mensen, hem en Jacinta dat ze het zouden troosten.
Al vanaf de 13de mei was Francisco erg onder de indruk van de droefheid van God. « Ik hield er veel van de engel te zien, maar nog meer Onze-Lieve-Vrouw. Wat ik het liefst zag, was Onze-Lieve-Heer in het licht dat de Maagd Maria ons in de borst gelegd heeft. Ik hou zoveel van God ! Maar Hij is zo bedroefd omwille van zoveel zonden ! Wij zelf mogen nooit één zonde doen... »
Op minder dan zes maanden tijd was zijn robuuste gezondheid volledig ondermijnd door de ziekte. Hij maakte hoge koorts en zei tegen zijn moeder : « Moeke, ik heb de kracht niet meer om het rozenhoedje op te zeggen... En de weesgegroetjes die ik zeg, die spreek ik uit met zo’n leeg hoofd... » Omdat hij niet meer kon bidden, begreep hij dat het einde nabij was. Hij richtte zich tot zijn vader en vroeg om Ons Heer te kunnen ontvangen alvorens te sterven. Toen Lucia in de loop van de avond langskwam, straalde Francisco van vreugde : hij had gebiecht en meneer pastoor had beloofd om hem de volgende dag de H. Communie te brengen.
Donderdag 3 april 1919 was een prachtige lentedag. Vanuit de kamer van Francisco kon men het gefluit van de vogeltjes horen en de zoete geur van de Serra drong door het kleine venster binnen. Overal hernam het leven. Maar Francisco was helemaal onthecht van deze wereld en was er nog enkel op uit om geboren te worden voor het eeuwig Leven. De volgende dag om 10 uur ’s avonds klaarde zijn gelaat op in een engelachtige glimlach en zonder enig teken van pijn, zonder doodstrijd, zonder zuchten blies hij zachtjes zijn laatste adem uit. Jacinta, die zag hoe iedereen in tranen uitbarstte, zei eenvoudig : « Waarom wenen jullie ? Zien jullie niet dat hij gelukkig is ? »
Zuster Lucia van Fatima, die onlangs eerbiedwaardig werd verklaard, drong er heel haar leven op aan dat men de devotie van de eerste zaterdagen zou beoefenen, want Onze-Lieve-Vrouw heeft gezegd : « Ik beloof dat ik iedereen die deze godsvrucht beoefent, zal bijstaan in het uur van zijn dood, met alle genaden die noodzakelijk zijn voor de redding van zijn ziel. »
broeder Bruno van Jezus-Maria
& redactie KCR
Hij is verrezen ! nr. 125, september-oktober 2023