DE ACTUALITEIT DOORGELICHT

MAART 2018

SYRIË IN HET GEOPOLITIEKE MACHTSSPEL

«Het proces van transformatie zal vermoedelijk van lange duur zijn, tenminste bij afwezigheid van een catastrofale gebeurtenis die als katalysator werkt – zoals een nieuw Pearl Harbour»

PNAC, Rebuilding America’s Defences, hoofdstuk V: Creating Tomorrow’s Dominant Force (sep. 2000)


Ondanks het einde van de Koude Oorlog staan er in de wereld van vandaag nog altijd twee grote machtsblokken tegenover elkaar, een Westers en een Oosters. Beide zijn verwikkeld in een meedogenloze strijd om de wereldheerschappij. In dat Grote Spel van de eenentwintigste eeuw, opvolger van The Great Game tussen Groot-Brittannië en Rusland om het overwicht in Centraal-Azië in de 19de eeuw, is Syrië een cruciale pion. Wie een juist inzicht wil verwerven in de Syrische oorlog, uitgebroken op 15 maart 2011 en nog altijd niet beëindigd, moet zich verdiepen in de geopolitieke achtergronden van het conflict. Dat is wat broeder Jean Duns van de H. Anna doet in onderstaand artikel.

EEN BIKKELHARDE CONCURRENTIE TUSSEN TWEE GROTE BLOKKEN

Schematisch gesteld is er allereerst het Westers of Atlantisch blok, waartoe behoren: de VS, Canada, Australië, Groot-Brittannië en de EU. Dit blok vertoont een duidelijke neiging om in de richting van het Oosten uit te breiden (denken we bv. aan Oekraïne). Het heeft ook steunpunten in Latijns-Amerika.

Top van de BRICS-landen in 2016: Michel Temer, Vladimir Poetin, Xi Jinping, Jacob Zuma en Narendra Modi.

Daartegenover staat het Oosters blok, met als centrale pijlers de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) en de Shangai-samenwerkingsorganisatie (SSO) die naast China, India en Rusland ook Pakistan, Kazachstan, Kirgizië, Oezbekistan en Tadzjikistan omvat. Daar moeten we nog vier landen aan toevoegen met het statuut van waarnemer, onder meer Iran, en zes discussiepartners, zoals Turkije. Het Oosters blok kan in Latijns-Amerika ook rekenen op Venezuela, een grote olieproducent.

De landen van het Midden-Oosten zijn verdeeld over beide blokken. Van het Westers blok maken Israël en de soennitische monarchieën van de Perzische Golf deel uit, en over het algemeen de landen waar het wahabitisch soennisme of de Moslimbroeders dominant zijn. Turkije heeft lang tot het Westers blok behoord, tot de recente ommezwaai in de richting van Moskou. Met het Oosters blok sympathiseren alle nationalistische en socialistische Arabische landen die met stevige hand geleid worden: Syrië, Libië vóór 2011, Algerije, Irak... maar ook het sjiitische Iran. In Libanon neigt de soennitische gemeenschap logischerwijze naar het Westers bondgenootschap, terwijl de sjiieten (Hezbollah) de voorkeur aan de Oosterse alliantie geven; de christenen zijn over beide verdeeld.

Al twintig jaar lang worden de internationale betrekkingen, ook en vooral in het Midden-Oosten, beheerst door de steeds dreigender confrontatie tussen beide machtsblokken. Het Westers blok, geleid door de VS, wil zijn hegemonie (ook op economisch vlak) behouden door een alsmaar agressievere politiek, terwijl het Oosters blok die hegemonie betwist.

De ongenadige strijd die beide machtsgroepen uitvechten gaat niet in de eerste plaats om gebiedsuitbreiding: het is een economische, commerciële, financiële oorlog. Het is in dat kader dat Syrië in het vizier van Washington is gekomen. Om de vijandigheid van de VS jegens het land van Assad te begrijpen, moeten we de grote doelstellingen van de Amerikaanse buitenlandse politiek sedert het einde van de jaren 1990 beschouwen. Het gaat om minstens vijf vaste objectieven, die duidelijk gedefinieerd zijn door Aymeric Chauprade in zijn werk Chronique du choc des civilisations (2009, 4de geactualiseerde uitgave 2015).

DE VASTE OBJECTIEVEN VAN DE AMERIKAANSE BUITENLANDSE POLITIEK

Ten eerste: de suprematie over de wereld behouden. Ten tweede: met alle mogelijke middelen verhinderen dat de landen van het Oosters blok (China, Rusland...) die overheersing kunnen aanvechten. Ten derde: waken over wat Chauprade « de optimalisatie van de belangen van hun economische oligarchieën in de wereld» noemt; de controle over de productie en de verhandeling van aardolie en aardgas is daarvoor essentieel. Het vierde objectief is « de ondersteuning van de Israëlische geopolitiek door de politieke omvorming van het Midden-Oosten: dat moet gedemocratiseerd worden onder de vorm van pro-Amerikaanse regimes die relaties met Israël aanknopen.» Chauprade voegt nog een vijfde doelstelling toe: « de wil, die van bij het begin aanwezig was, om de wereld te herscheppen naar het beeld en de gelijkenis van de VS.» Amerika is er inderdaad van overtuigd dat het een goddelijke zending heeft.

Daniel Boone begeleidt kolonisten op weg naar Kentucky (schilderij door George Bingham, 1851): de tocht naar het nieuwe Beloofde Land als uitdrukking van de goddelijke zending van Amerika.

Hooggestemde idealen en Realpolitik gaan hand in hand. Een memorandum over de nationale veiligheidsstrategie dat de regering Clinton in 1996 opstelde, zegt heel duidelijk: « Het promoten van de democratie doet méér dan voldoen aan onze idealen; het dient onze belangen

Aymeric Chauprade merkt op dat « geen enkele Amerikaanse president sinds de jaren 1950 één van deze fundamentele doelstellingen in twijfel heeft getrokken» (op. cit., p. 229).

Hoe worden deze doelstellingen in de praktijk van de 21ste eeuw geconcretiseerd? « In de eerste plaats moet er krachtig verweer geboden worden tegen China, dat in de komende decennia [Chauprade schrijft in 2009] de voornaamste tegenstander van Washington zal zijn. In de tweede plaats moeten de VS de volledige controle verwerven over het voornaamste aardoliereservoir ter wereld, het Midden-Oosten, en er meer bepaald Irak en Iran aan hun kant krijgen

Chauprade wijst wel heel terecht op het constante karakter van deze objectieven, maar hij geeft niet de diepste reden voor het feit dat er zich geen enkele wijziging voordoet ondanks de opeenvolging van vaak totaal verschillende bewindslieden in het Witte Huis [denken we maar aan Trump, die ondanks zijn verkiezingsbeloften nu als president identiek hetzelfde buitenlands beleid voert als Obama...]. Abbé de Nantes gaf daarvoor veertig jaar geleden de verklaring: « Het idee is simpel. Het zijn de grote financiers die technocraten kiezen, die op hun beurt democratische politici creëren. Zo regeren de eersten de wereld met behulp van de laatsten die slechts marionetten zijn. Rockefeller heeft Kissinger gemaakt die Nixon heeft gemaakt, zoals daarna Brzezinski een pindaboer heeft omgetoverd tot de president van de VS, Jimmy Carter» (CRC nr. 123, nov. 1977, p. 13).

Op het einde van de jaren 90 hebben deze financiers aangevoeld dat de wereldheerschappij van de VS enigszins bedreigd werd. Om de suprematie te vrijwaren, riepen ze een groep technocraten in het leven onder de naam “neoconservatieven”, die de macht hebben veroverd en de Amerikaanse buitenlandse politiek – en zelfs de wereldpolitiek – gedurende bijna twintig jaar hebben bepaald.

DE NEOCONSERVATIEVEN AAN DE MACHT

Aan de basis van het neoconservatisme ligt de Duits-Amerikaanse filosoof Leo Strauss (1899-1973). Geïnspireerd door Nietzsche verdedigde Strauss een absoluut cynisme op politiek vlak: alle slagen zijn toegelaten om zijn belangen te verdedigen. Deze doctrine pleit voor gewelddadig interventionisme in de internationale betrekkingen als dat noodzakelijk is (cf. Pierre Hillard, La marche irrésistible du nouvel ordre mondial, 2013, pp. 203-218).

William Kristol en Robert Kagan

Twee leerlingen van Strauss, Robert Kagan en William Kristol, stichtten in 1997 een nieuwe conservatieve denktank: het Project for the New American Century (PNAC), waarvan de invloed van kapitaal belang zou zijn. Een eerste versie van hun programma schreven ze al neer in 1996: « A Clear Break: a New Strategy for Securing the Realm» (« Een duidelijke breuk: een nieuwe strategie om het rijk [Israël] veilig te stellen», bestemd voor de toenmalige Israëlische premier Netanyahou. En in september 2000 schreven zij een rapport met de titel: « Rebuilding America’s Defences: Strategy, Forces and Resources for a New Century» (« Heropbouw van de verdediging van Amerika: strategie, strijdmacht en middelen voor een nieuwe eeuw»). Deze documenten bewijzen dat de strategische doelstellingen die zogezegd vastgelegd werden in antwoord op de aanslagen van 11 september 2001, in werkelijkheid al van tevoren gedefinieerd waren.

Dick Cheney

Het PNAC werkte het verkiezingsprogramma van George W. Bush uit en kreeg hem verkozen in november 2000. De nieuwe president nam logischerwijs verschillende leden van de denktank in zijn administratie op: Dick Cheney, Donald Rumsfeld, Paul Wolfowitz, Richard Perle... Samen met Condoleezza Rice gaven deze neocons de politiek van de VS vorm nagenoeg tot de ambtsaanvaarding van Donald Trump.

Op 3 oktober 2007 verhaalde generaal Wesley Clark, opperbevelhebber van de NAVO tussen 1997 en 2000, twee opmerkelijke feiten.

Paul Wolfowitz

Het eerste had betrekking op een ontmoeting in 1991 met Paul Wolfowitz, indertijd adjunct-staatssecretaris van Defensie, die hem verklaarde: « We hebben vijf of tien jaar om al die regimes die meededen met de ex-USSR – Syrië, Iran, Irak – op te kuisen vooraleer de volgende supermacht oprijst om ons uit te dagen

Het tweede feit vond een tiental dagen na de aanslagen van 11 september plaats. Clark begaf zich naar het Pentagon en trof er, naast Donald Rumsfeld, een officier van de generale staf aan die hem informeerde over het plan om « binnen de vijf jaar de regeringen van zeven landen aan te vallen en te vernietigen: Irak, dan Syrië, Libanon, Libië, Somalië, Soedan en Iran.» Generaal Clark besloot: « Een groep personen, medewerkers van het PNAC, heeft de controle over ons land overgenomen door een politieke staatsgreep. Zij wilden dat het Midden-Oosten zou gedestabiliseerd worden, ondersteboven gegooid en onder onze controle gebracht

Donald Rumsfeld
Richard Perle

Verschillende andere documenten uit die periode bevestigen dit getuigenis. Vier van de zeven landen werden al vernoemd in het hierboven aangehaalde rapport « Een duidelijke breuk» uit 1996, waarin de neoconservatieven een plan voorstelden dat Israël zou toelaten « zijn strategische omgeving vorm te geven». Om te beginnen moest « Saddam Hoessein van de macht verdreven worden in Irak», vervolgens dienden Syrië en Libanon verzwakt te worden en daarna was het de beurt aan Iran. Om de Syrische oorlog van 2011 goed te begrijpen, moeten we dus voor ogen houden dat dit land sedert het einde van de jaren 90 een van de geviseerde landen is. Zo schreven Richard Perle en zijn medewerkers in 1996 ter attentie van Benjamin Netanyahou: « Het spreekt voor zich en het is het meest essentieel dat Israël er belang bij heeft de acties van Turkije en Jordanië tegen Syrië diplomatiek, militair en operationeel te steunen. Zo ook moeten de bondgenootschappen met de over heel het Syrisch grondgebied verspreide Arabische stammen die de leidinggevende elite van het land vijandig gezind zijn, beschermd worden» (cf. Hillard p. 78).

«SYRIA DELENDA EST»

Op 25 februari 2000 schreef de invloedrijke neoconservatief David Wurmser [adviseur van Dick Cheney voor het Midden-Oosten] in The Wall Street Journal een artikel onder de titel: « Syrië moet overwonnen worden, niet tot vrede gebracht». Hij hield daarin een warm pleidooi voor een oorlog en besloot: « Weldra zal Syrië doodbloeden

In zijn boek « Pièges à Bagdad» (2004) onthulde de Franse onderzoeker Frédéric Pons dat de leden van het PNAC negen dagen na Nine Eleven « een nieuwe open brief gericht aan het Witte Huis opstelden. Kristol en zijn vrienden eisten een totale oorlog tegen Al Qaida, de omverwerping van Saddam Hoessein door een militaire interventie en actieve maatregelen tegen Iran (onwettige kernmacht), Syrië (onderdak aan terroristische bewegingen), Libanon (steun aan de islamisten van Hezbollah) en de Palestijnse autoriteit (nest van anti-Israëlisch terrorisme). De centrale idee van de argumentatie was: “Vrede in Jeruzalem wordt enkel bereikt via Bagdad.” In een getuigenis voor de commissie van Buitenlandse Zaken van de Senaat gaf William Kristol de sleutel van het project tot omvorming van het politieke landschap van het Midden-Oosten: “Een vrij en bevriend Irak, producent van petroleum, zou Iran isoleren en Syrië intimideren; de Palestijnen zouden gemakkelijker ernstige onderhandelingen met Israël aanknopen; en Saoedi-Arabië zou minder zwaar wegen op de Amerikaanse en de Europese politiek”« (p. 66).

Michael Ledeen

Michael Ledeen, een van de ideologen van het neoconservatisme, publiceerde in 2002 het werk « The War against the Terror Masters», waarin hij geen blad voor de mond nam: « Allereerst moeten wij komaf maken met de terroristische regimes, te beginnen met de drie grote: Iran, Irak en Syrië. Daarna zullen we ons bezighouden met Saoedi-Arabië. Wij willen geen stabiliteit, niet in Irak, niet in Syrië, niet in Libanon, niet in Iran en niet in Saoedi-Arabië. Wij willen dat de zaken veranderen. De vraag is niet óf we moeten destabiliseren, maar hóe.» En in reactie op hen die vreesden dat de invasie van Irak van heel het Midden-Oosten een gevaarlijk kruitvat zou maken: « We kunnen alleen maar hopen dat we de regio in een kruitvat veranderen, en zo snel mogelijk alstublieft. Als er ooit een regio was die het volkomen verdient om een kruitvat te worden, dan is dat het Midden-Oosten vandaag» (National Review Online, 6 augustus 2002).

HET NIEUWE GROTE SPEL

Landkaart 1: het Grote Spel van de aardolie- en aardgasleidingen of Pipelineistan (Pepe Escobar).

Iran, Irak, Libanon en Syrië werden door de neocons in het vizier genomen omdat zij een obstakel vormden voor een of meer van de strategische doelstellingen van de VS zoals Chauprade ze verwoordde.

Primordiaal is de wil om de reserves, de productie en de verhandeling van aardolie, motor van de wereldeconomie, te controleren [zie landkaart 1]. De VS wilden Rusland en China in snelheid nemen, in een echt nieuw Great Game inzake energie. Uiteindelijk kwam het er op neer te weten welk van de twee machtsblokken baas zou zijn over de handel in fossiele brandstoffen. Chauprade merkt fijntjes op: « De VS zijn er niet op uit het Midden-Oosten te controleren voor hun eigen bevoorrading, vermits ze daarvoor steeds minder afhankelijk zijn van die regio (het Afrikaans continent weegt vandaag al zwaarder door in hun import). Waar het hen om te doen is, is de controle over de afhankelijkheid van hun voornaamste Europese en Aziatische concurrenten. Voor Washington betekent de greep op het Midden-Oosten de afhankelijkheid van Azië en in het bijzonder China controleren» (conferentie gegeven op 27 november 2012). Want « China heeft behoefte aan de aardolie van het Midden-Oosten, waar zich twee derden van de wereldreserves bevinden» (Chronique du choc des civilisations p. 30).

In de schoot van de regio hadden en hebben Irak en Iran nog altijd enorme reserves. Maar in plaats van onderworpen te zijn aan de VS, wilden die twee landen zich emanciperen: zij gaven de voorkeur aan een alliantie met Rusland en China, waarvan zij in het Midden-Oosten de steunpunten waren. We moeten hier nog aan toevoegen dat Israël de heropening van de pijpleiding tussen Kirkoek en Haifa probeerde te verkrijgen; die was geconstrueerd in 1935 en door Irak gesloten in 1948 (cf. Il est ressuscité! nr. 184, p. 24). De joodse staat had verschillende keren geprobeerd om de heropening te verkrijgen, maar Saddam Hoessein verzette zich daartegen – wat het verlangen van de Israëli’s versterkte om de man die zij als een koppige autocraat beschouwden omver te werpen. Tijdens de Amerikaanse invasie van 2003, de eerste Golfoorlog, lanceerde het Amerikaanse opperbevel zelfs operatie Shekhinah om de controle over het Iraakse deel van de pijplijn te verkrijgen.

Het TAPI-project van MobilExxon: een pijpleiding om het Turkmeens aardgas via Afghanistan te transporteren naar Pakistan en India.
Het TAPI-project van MobilExxon: een pijpleiding om het Turkmeens aardgas via Afghanistan te transporteren naar Pakistan en India.

Het Grote Spel beperkt zich geografisch gezien echter niet tot het Midden-Oosten. Het strekt zich bv. ook uit tot Centraal-Azië. Vooreerst ging het er Washington om aan Moskou geen monopolie te geven over het transport van de aardolie uit de Kaspische Zee: de Amerikanen legden hun eigen pijplijn aan tussen Bakoe en de Turkse haven Ceyhan, over de Georgische hoofdstad Tbilissi – niet de kortste route, want die zou over Iran hebben moeten lopen, een land dat tot het Oostelijk blok behoort.

De krachtmeting had ook een luik in Turkmenistan. De maatschappij Exxon, exploitant van aardolie en aardgas in dat land, wou een pijplijn construeren om het Turkmeens gas naar Pakistan en India te exporteren. Er kon geen sprake van zijn om ze, in het noorden, over Russisch grondgebied te laten lopen en evenmin, in het zuidwesten, over Iran. Daarom was de enige oplossing een traject over Afghanistan. Natuurlijk moest de route beveiligd worden, wat betekende: de sympathie van de talibanregering verwerven, de verzoening tussen de verschillende oorlogvoerende partijen in Afghanistan bewerkstelligen en, in geval van mislukking, oorlog voeren om met geweld zijn wil op te leggen. De rest van het verhaal kennen we...

De VS wilden niet alleen de hand leggen op de bevoorrading in petroleum. Ze wilden ook de koers van het zwarte goud bepalen, wat van kapitaal belang is voor de economische actoren en in het bijzonder voor de Amerikanen. Want sinds de jaren 1971-1973 is de waarde van de dollar niet meer gebaseerd op de goudreserves van de VS, maar op de oliehandel. « De band tussen petroleum en dollar is een van de essentiële componenten van de macht van de dollar. Die band maakt dat alle landen beschikken over belangrijke reserves aan dollars om hun aardolie te kunnen betalen en bijgevolg dat de dollar de belangrijkste reservemunt is. De koppeling tussen petroleum en dollar staat de VS toe zich een staatsschuld van meer dan 15.000 miljard dollar [!] te kunnen veroorloven. Iedereen spreekt vandaag over schulden en crises in Europa, maar op het vlak van schuldenlast verkeren de VS in een veel slechtere situatie dan de Europeanen. Maar hun schild heet “dollar”« (Chauprade, Où vont la Syrie et le Moyen-Orient? – conferentie van 27 november 2012).

In september 2002 kondigde Saddam Hoessein evenwel aan dat Irak zijn aardolie voortaan tegen andere munten zou verkopen dan de dollar. Iran maakte zich klaar om zijn buur te volgen op dat gevaarlijke pad... gevaarlijk voor Amerika. Dat was voor Washington gewoonweg niet acceptabel.

Dat is de reden waarom de VS de controle over Irak en Iran wilden overnemen. Verschillende auteurs (Chauprade, Del Valle, Pons...) hebben dat met overvloedige bewijzen aangetoond.

ISRAËL EN DE SJIITISCHE HALVE MAAN

Maar de doelstellingen van de neoconservatieven waren niet enkel beperkt tot de stevige greep op de fossiele brandstoffen. De vier landen die zij viseerden, vormen samen de zgn. sjiitische boog of sjiitische halve maan [zie landkaart 2]: Libanon, Syrië, Irak en Iran werden door Israël beschouwd als regelrechte bedreigingen voor zijn veiligheid. Een van de voornaamste beweegredenen voor de tussenkomst in Irak was het breken van de zwakste schakel in die keten.

Landkaart 2: de sjiitische boog of sjiitische halve maan. 
Klik op de kaart om ze te vergroten.

Tijdens een voordracht aan de universiteit van Virginia op 10 september 2002 verklaarde Philip Zelikow, uitvoerend directeur van de 9/11 Commission en raadsman van Condoleezza Rice: « Waarom zou Irak Amerika aanvallen of kernwapens tegen ons gebruiken? Ik zal u zeggen wat naar mijn mening de ware dreiging is, en dat al sinds 1990: het gaat om de dreiging tegen Israël. Het is een dreiging die haar ware naam niet wil uitspreken, omdat de Europeanen er niet echt van wakker liggen. En de Amerikaanse regering wil er niet te veel openlijke nadruk op leggen omdat het een thema is dat niet verkoopt

Washington verkocht de Irakoorlog van 2003 op basis van het voorgewende gevaar van “massavernietigingswapens” die nooit gevonden werden... Bij ons schreef Mark Grammens: « Er is geen “casus belli”, maar de aanval lijkt onvermijdelijk geworden. Amerika heeft gezworen dat Irak een “verandering van regime” zal kennen en zal tot het uiterste gaan om dit te bewerkstelligen» (Journaal van 8 augustus 2002; aangehaald in Hij is verrezen! nr. 2, maart-april 2003, p. 10).

Broeder Bruno drukte er op in Il est ressuscité! nr. 9 van april 2003: « In werkelijkheid bedreigde Irak niemand, behalve... Israël. Wij zeggen en herhalen dat al maanden. Eindelijk begint de waarheid door te dringen: “In privégesprekken laten onze huidige minister van Buitenlandse Zaken en bepaalde van zijn voorgangers verstaan dat Israël de ware inzet van het conflict met Irak is” (Le Figaro, 18 maart 2003).»

ALLES DRAAIT OM SYRIË

Vanaf de jaren 1960 was Syrië onder president Hafez al-Assad de voornaamste bondgenoot van de USSR in het Midden-Oosten. Die alliantie hield samenwerking in op het vlak van economie en landbouw, maar ook inzake energiebevoorrading, levering van wapens en het gebruik van de haven van Tartous; dat laatste punt zou van cruciaal belang worden op het ogenblik waarop de Russische zeemacht vijftig jaar later haar herintrede zou doen in de Middellandse Zee.

Bachar al-Assad en zijn echtgenote tijdens een bezoek aan een orthodoxe kerk in Damascus, 21 december 2015.

Ten tweede had Syrië in de jaren 80 een echt strategisch bondgenootschap gesloten met Iran. De zoon van Hafez, Bachar al-Assad (aan de macht sinds 2000) versterkte die samenwerking nog zodat de “sjiitische halve maan” gestalte kreeg. Die strategische boog, die bij het Oosters blok hoort, is een nachtmerrie geworden voor de landen van het Westers blok, in de eerste plaats Israël. Jeruzalem wou die boog koste wat het kost breken.

Het belang van de sjiitische halve maan nam nog toe vlak voor 2011, toen Iran het verlangen koesterde om een echte strategische route tot ontwikkeling te brengen tussen de vier landen ervan, met inbegrip van de nodige pijplijnen voor aardolie en aardgas. China, dat veel investeerde in Syrië, had zelfs het plan ontwikkeld om een van de oude zijderoutes terug in ere te herstellen door een spoorweg aan te leggen doorheen Iran die via Syrië zou uitkomen bij de Middellandse Zee. [Voor het Chinese Belt and Road Project of de Nieuwe Zijderoutes zie de artikels van Pepe Escobar in Asia Times].

Daar komt bij dat Syrië sinds het midden van de 20ste eeuw een sleutelpositie bekleedt voor het transport van fossiele brandstoffen, tussen de plaatsen van productie (Iran, Irak, Saoedi-Arabië) en de maritieme uitvalswegen naar Europa (de Middellandse Zee en Turkije). We dienen hierbij nog op te merken dat de Syrische staat zich nooit heeft willen plooien naar dictaten van vreemde mogendheden, zelfs niet van de VS. Met betrekking tot Israël ondersteunde Damascus de eisen van de Palestijnen en de Hamasbeweging, net zoals de Libanese Hezbollah. Dan was er de Golanhoogte: de Israëlische haviken wilden die simpelweg annexeren, iets waarbij Bashar al-Assad zich nooit heeft willen neerleggen.

DE BALKANISERING VAN HET MIDDEN-OOSTEN

Een aantal Israëli’s is nog altijd bezield door de grote droom van Theodor Herzl (1860-1904), de stichter van het zionisme: een grote joodse staat « van de Nijl tot de Eufraat». In afwachting van het realiseren van die verovering koesteren zij een plan tot balkanisering van het Midden-Oosten, waarbij enkel Israël zou overblijven als machtig land in de regio. Dat plan werd in 1982 op papier gezet door Oded Yinon, werkzaam bij het ministerie van Buitenlandse Zaken [en voormalig adviseur van Ariel Sharon], die een artikel schreef waarvan de Engelse versie verscheen in het Journal of Palestine Studies: « A Strategy for Israel in the 1980s».

Kaart 3: de door de VS geplande balkanisering van Syrië lijkt griezelig veel op het Israëlisch plan-Yinon uit 1982. In de groene Koerdische sector zijn momenteel (2018) Amerikaanse troepen actief; hun geheime aanwezigheid kwam aan het licht toen Erdogan het bevel gaf Afrin aan te vallen.

Het plan-Yinon voorzag een volledige hertekening waarbij onder meer Syrië geamputeerd werd van een groot deel van zijn grondgebied:

« De prioritaire doelstelling op lange termijn voor Israël is de opdeling van Syrië en Irak in provincies die etnisch en religieus homogeen zijn, zoals in Libanon. Op korte termijn is het opzet de militaire ontbinding van de genoemde staten. Syrië zal opgedeeld worden in verschillende staten volgens de etnische gemeenschappen: aan de kust een alawitisch-sjiitische staat; rondom Aleppo een soennitische staat; in Damascus een tweede soennitische staat die zijn noorderbuur vijandig gezind moet zijn; de Droezen moeten hun eigen land krijgen, dat zich misschien zal uitstrekken tot onze Golan [sic], maar dat in elk geval de regio Hauran [rond de stad Bosra] en Noord-Jordanië moet bevatten. Laatstgenoemde staat zal de vrede en de veiligheid verzekeren in de regio, op lange termijn» (aangehaald in Hillard, op. cit., pp. 78-81).

Hoewel deze denkpiste ondertussen meer dan 35 jaar oud is, kunnen we niet anders dan vaststellen dat ze merkwaardige gelijkenissen vertoont met de strategische doelstellingen van de Westerse coalitie in Syrië. Een grondige analyse van de werkelijke Israëlische strategie in de jaren vóór het uitbreken van de opstand in Syrië zou buitengewoon vruchtbaar zijn voor een juist begrip van de geopolitieke manoeuvres in het Midden-Oosten.

Om hun ideeën vooruitgang te doen vinden, hebben de Israëli’s vanaf de jaren 70 een formidabele lobbying doorgevoerd in de hele wereld, maar vooral in de VS. Een groot deel van de strategische objectieven van de neoconservatieven vindt daar zijn oorsprong, zoals door verschillende auteurs, onder andere [de Franse] generaal Dominique Delawarde, aangetoond is. De gelijkenissen tussen het plan-Yinon en het programma van het Project for the New American Century zijn frappant.

De Israëlische premier Benjamin Netanyahou wordt in maart 2015 op een stormachtig applaus onthaald bij zijn bezoek aan het Amerikaanse Congres.

In het tweede deel van dit artikel zullen we zien hoe de regering Bush de plannen van de neocons vanaf 2001 in de praktijk heeft gebracht.

broeder Jean Duns van de H. Anna