De Advent in het voetspoor van de heiligen
HET begin van een nieuw liturgisch jaar betekent een nieuwe start die ons helpt om het plan van God te omarmen zoals het ons onthuld wordt door de Bijbel, van het boek Genesis tot het boek van de Apocalyps. Een nieuw begin, dat ons ook wordt gegeven om onze God beter te kennen, te beminnen en te dienen. Daarin vinden we meer smaak en maken we betere voornemens naarmate ons leven vordert. Want wij beseffen dat het aantal liturgische jaren dat ons nog overblijft in elk geval beperkt is, erg beperkt zelfs voor sommigen onder ons.
Op deze eerste zondag van de Advent zien wij hoe de Schepper alle nevelspiralen van de gigantische wereld, die ons compleet te boven gaat, uitstrooit en er dan de mens in plaatst. En vervolgens, nog geen negen dagen later, vieren wij in de liturgie het wonder der wonderen: de Onbevlekte Ontvangenis, de hoogste en mooiste gedachte van God.
Als de Maagd Maria daar is, onder de blik van God of in zijn gedachte – de gedachte die Hem het meest bezighoudt – dan begrijpen wij dat ons niets kwaads kan overkomen. Het is omwille van haar, omwille van de liefde van God voor dit zo mooie, zo volmaakte, zo heilige schepsel dat Hij de moed heeft gehad (als ik mij zo mag uitdrukken) om onze stamouders de eerste zonde, de vreselijke erfzonde te vergeven... en bijgevolg ook heel die massa, die onmetelijke oceaan van zonden, waarvoor de mensheid van generatie op generatie straffen verdient. God zal elke keer opnieuw in zijn Hart nog barmhartigheid putten, omwille van het van glorie en genade stralende gelaat van de Maagd Maria dat Hem verrukt.
En na het feest van de Onbevlekte Ontvangenis lopen wij heel de maand vooruit op Kerstmis. Dan is er een andere persoon die onze aandacht vraagt, want later op het kerkelijk jaar zullen we de tijd niet meer hebben om hem goed te bestuderen: Sint-Jan de Doper. De Maagd Maria is geconcipieerd in het begin van de tijden als het model van de geslaagde schepping, het model van de Kerk die ging komen. Maar ook Sint-Jan de Doper werd voorzien in de figuur van de profeet Elias en daarna geschapen door God opdat hij zich zou verwijderen van de verdorven wereld. Ik zou Sint-Jan de Doper graag volgen gedurende deze maand. Ieder van ons zou zich een beetje in de woestijn kunnen terugtrekken, niet om zich te voeden met wilde honing en sprinkhanen, maar om zich juist met het strikt noodzakelijke te voeden. Zo kan hij in leven blijven en enkel maar gedachten hebben voor de Messias die gaat komen en alles zal vernieuwen.
Wij worden bestookt met massa's absurde, aanstootgevende, verontrustende zaken op tv, op internet en in de kranten en tegelijk worden wij zo bedreigd in onze gezondheid, ons werk, ons eigen inkomen, ons aards geluk dat dit alles ons tot wanhoop en lusteloosheid kan drijven. Wij moeten deze bekoring aan de kant schuiven, want ze komt van de duivel. In plaats daarvan moeten wij een volledig frisse, oprechte en sterke ziel terugvinden om Sint-Jan de Doper te volgen en een klein beetje boete te doen, maar dan wel met vreugde. Boete doen om onszelf schoon te maken, ons te zuiveren met het oog op 8 december en om beter de schittering van de Heilige Maagd te beschouwen en daarna de schittering van Jezus, de mensgeworden Zoon van God, zoals Hij ons verschijnt in Bethlehem op de dag van zijn Geboorte.
En dus gaan we het in de Advent ter harte nemen om een inspanning te doen, niet op het domein van de boete, maar op het domein van de volmaaktheid. Boete doen is lijden dat je er nog bijneemt, maar de inspanning leveren om volmaakt te zijn betekent gewoon je best doen om de deugden te beoefenen, om gehoorzaam, kuis en arm te leven. Met die drie heb je alles. Laten wij op deze weg marcheren in navolging van onze lievelingsheiligen en met hun hulp.
Ons inspannen om gehoorzaam te zijn is ons inspannen om volgzaam te zijn. In de Advent wil ik niet elke keer het tegenovergestelde doen van de orders die ik krijg. Ik zal volgzaam en nederig raadgevingen en onderrichtingen van mijn oversten of van mijn ouders aanhoren.
In de Adventstijd, waarin het licht van de Onbevlekte Ontvangenis ons toeschijnt, kunnen wij de deugd van kuisheid tot de uiterste volmaaktheid opvoeren. Dan wordt zij liefde in haar edelmoedigste vorm. Wij hebben dat bestudeerd bij de H. Teresia en de H. Catharina Labouré. Kuisheid is houden van de besten rondom ons, van de heiligen die ons volgens Gods wil omringen, maar dan met een uiterste reserve. Wij offeren dan zelfs de toegelaten dingen op. Want, zoals de H. Teresia zegt, wij zijn hierin zo zwak dat zelfs de heiligste liefdes een valstrik kunnen zijn.
Daarom wordt er in het klooster een rem gezet op correspondentie en familiebezoek. Niet omdat die slecht zouden zijn, maar zelfs daarin moet je grenzen stellen. Volledig parallel daarmee moeten we daarentegen des te meer beminnelijkheid, tederheid en toewijding aan de dag leggen tegenover wie we minder of helemaal niet aangenaam vinden. De Advent is de tijd bij uitstek om ons hart aan de ingevingen van de H. Geest te onderwerpen: we moeten proberen minder op een natuurlijke manier te houden van hen die ons van nature lief zijn en meer te houden van hen die ons van nature onaangenaam zijn of ons alleen maar doen lijden. Zo is het dat men de kuisheid beoefent.
De armoede, dat is makkelijk: handen uit de mouwen en aan de slag! Er is werk te doen, je moet er dus tegenaan gaan, je moet je handen vuil maken, kou lijden, niet tegen het werk opzien. Haast je, want wij zijn arm en er is geen tijd te verliezen: dat is een traditie van onze communauteit. De jonge novicen die hier aankomen moeten dat leren. Aan hoeveel leken zouden we geen puntje kunnen zuigen in dat opzicht? En ook aan de heiligen van de 19de eeuw kunnen we een voorbeeld nemen, de armen zoals de H. Bernadette of de H. Catharina Labouré, maar ook de burgerij. De H. Teresia van Lisieux, dat piepjonge burgermeisje, moest zich, toen ze op haar vijftien jaar nog maar net in het klooster was, net als alle anderen afbeulen; want ze waren niet rijk in het klooster en ze deden alles zelf.
Al onze inspanningen om boete te doen, al onze voornemens moeten praktisch zijn. Want het is een goede manier om aan God te tonen dat wij van Hem houden als wij ons voorbereiden om het feest van de Onbevlekte Ontvangenis en daarna dat van de Geboorte des Heren goed te vieren. Wij moeten het ook ter harte nemen om onze naaste goed te beminnen, want dat is wat de christenen onderscheidt. In de heidense wereld zegde men: zie hoe zij van elkaar houden. Het kenmerk dat Joden en heidenen aanzette zich tot het christendom te bekeren was deze wederzijdse liefde die de christenen onderling beoefenden. In de eindeloze wanhoop van de hedendaagse tijd zijn de afleidingen en illusies van allerlei slag bedoeld om ons niet te doen denken aan deze droeve vermoeidheid die het menselijk geslacht in haar greep houdt. Echte katholieken daarentegen moeten in vreugde leven.
Deze vreugde is de vreugde om ons geloof dat ons leert dat Christus, de Verlosser van de wereld, is geboren en dat de Maagd Maria ons heeft beloofd dat Hij glorierijk zal terugkomen om de mensen te redden. Wij zijn dus onkwetsbaar, niet kapot te krijgen, onverwoestbaar in onze hoop. Deze blijheid stoelt ook op die van de Kerk uit de voorbije eeuwen. Het is deze zelfde vreugde die de Kerk ons ook vandaag nog brengt, morgen met Kerstmis en daarna altijd voort tot aan de triomf van het Onbevlekt Hart van Maria, die een zekerheid is die God heeft willen openbaren in de 20ste eeuw – tijdens de verschijningen van Fatima in 1917 – om ons moed te geven. En het is op die manier dat wij het liturgisch jaar gaan herbeginnen.
Wij zijn verrukt teruggekeerd van de bedevaart naar Lisieux, onder de charme van de heerlijke kindertijd van de zo toegankelijke H. Teresia, van haar kleine weg, van haar vertrouwen, van haar offergave aan de barmhartige liefde. Wij gaan deze Advent dan ook naar de H. Teresia kijken, vanuit een wat bijzondere invalshoek: die van haar karakterkracht, van haar mannelijkheid. Zij stond zichzelf geen enkele zwakheid toe, zij stond ze ook niet toe aan haar novicen, die haar daarom hard vonden. Mocht zij ons er deze maand zachtjes toe drijven om échte inspanningen te doen, zodat wij ons echt kunnen verheugen in een hernieuwde ziel op het feest van 8 december en op Kerstdag. Voor al deze verstervingen en offers, voor deze vervolmaking van jullie zielen die jullie willen realiseren met wilskracht en dapperheid, zullen jullie beloond worden.
abbé Georges de Nantes
uit preken gehouden op 28 en 29 november 1992