Geschiedenis van het dogma van Onbevlekte Ontvangenis
ZONDAG vierden wij het feest van de Onbevlekte Ontvangenis van de Allerheiligste Maagd Maria. Daarom zou ik jullie in herinnering willen brengen hoe het geloof in dit hemelse mysterie in de Kerk steeds vastere vormen heeft aangenomen, vanaf de oorsprong in de tijd van de apostelen tot aan de volmaakte definitie ervan door paus Pius IX in 1854. Laten wij eens kijken welke weg is afgelegd en welk gevecht geleverd moest worden opdat het geloof in de Onbevlekte Ontvangenis zou erkend worden en kon schitteren in heel de christenheid.
Jezus deelt ons zijn waarheid mee, de H. Geest zijn liefde en de Maagd Maria heeft de taak gekregen om de goddelijke schoonheid aan de aarde te doen kennen, want de Onbevlekte Ontvangenis is de hoogste en mooiste uitdrukking van de godsvrucht tot Maria, « deze heilige Vrouw in wie heel de volheid van de genade en alle goeds aanwezig is en blijft» (H. Franciscus van Assisi). Je moet weten dat deze volmaakte heiligheid van Maria altijd erkend, beleden en bemind is geweest, zowel in het Oosten als in het Westen. Het dogma heeft enkel achteraf op een zeer intellectuele en krachtige manier bevestigd wat heel de wereld al dacht.
Het geloof in en de godsvrucht tot de Kecharitomenè, zij die vol van genade is en die door de Grieken de Panagia, de volledig heilige, zal genoemd worden, hebben nochtans veel moeite gehad om de waarheden waarop zij berusten op te leggen. Na vier eeuwen, in 431, verklaarden de kerkvaders op het Concilie van Efese dat Maria de Theotokos is, de Moeder van God. Een tijdje later werd erkend dat zij de aei parthenos is, zij die altijd Maagd is. Al deze zo poëtische, zo mystieke termen omschreven het mysterie van de Onbevlekte Ontvangenis, maar vanop afstand.
In de middeleeuwen rezen er tegenwerpingen bij de theologen, zelfs bij de heiligsten onder hen. De eerste die een dam opwierp tegen de waarheid van de Onbevlekte Ontvangenis was Sint-Bernardus. Vreemd! Na de lof van Maria in alle toonaarden gezongen te hebben, schreef hij in 1138 aan de kanunniken van Lyon om zijn argumentatie uiteen te zetten: tegenover de eeuwige heiligheid van Maria in haar ontvangenis stelde hij het dogma van de universele zondeval en het dogma van het geloof in de universele Verlosser, Christus. Al wie de vrijwaring van de erfzonde bij Maria steunt, heeft dus ongelijk en Sint-Bernardus kiest er partij tegen. Volgens hem heeft deze zondeval dus, hoe vluchtig ook, eveneens de Maagd Maria getroffen, zelfs al is zij onmiddellijk daarna in de genade verheven boven elk schepsel.
Gelukkig kwam er toen vanuit Engeland een zeer sterke stroming van vroomheid. Het denken van Sint-Anselmus, de latere kerkleraar, en de Angelsaksische liturgie bezongen van toen af al de volmaakte Onbevlekte Ontvangenis. Ze verkondigden de onmogelijkheid dat de H. Maagd, al was het maar op het ogenblik van haar ontvangenis, de zonde zou hebben gekend.
Daarna treden wij binnen in de heerlijke dertiende eeuw, de eeuw van de theologie bij uitstek. Maar er is rivaliteit tussen de universiteiten van Oxford en van Parijs, en het merendeel van de Parijse theologen stelt zich op tégen de Onbevlekte Ontvangenis – onder hen de franciscanen Alexander van Hales, Eudes Rigaud, zelfs de H. Bonaventura! « Niemand van degenen die wij met eigen oren hebben aanhoord heeft durven bevestigen dat de Maagd gevrijwaard is gebleven van de erfzonde», zegt de H. Bonaventura, doctor in Parijs en aartsbisschop van Keulen...
Wat de dominicanen betreft: de grootsten onder hen, Sint-Albertus de Grote en Sint-Thomas van Aquino, kiezen eveneens partij tegen de Onbevlekte Ontvangenis. Geen enkel boek dat in de 13de eeuw aan de Universiteit van Parijs verscheen koos géén partij tegen de Onbevlekte Ontvangenis!
Alles verandert wanneer Joannes Duns Scotus ten tonele verschijnt, in het begin van de 14de eeuw (1303-1304). Zijn geniale inval ligt in de intuïtie waardoor alles uiteindelijk zal opgelost worden. Het is, aldus deze franciscaanse theoloog, een grotere blijk van liefde vanwege God wanneer Hij een ziel voor de val behoedt dan wanneer Hij ze laat vallen en daarna weer opricht. Dezelfde gedachte vindt men bij de H. Teresia van Lisieux. De hoofdstelling dat Christus de universele bemiddelaar is, wordt niet vergeten, integendeel. De bemiddeling van Christus, zijn rol van Verlosser, oefent zich bij uitstek en in de hoogste mate uit wanneer Hij de gelukzalige Maagd Maria onttrekt aan de erfzonde. Om zijn onderricht te besluiten durfde Duns Scotus zeggen tot de Universiteit van Parijs, die volledig in opstand kwam tegen zijn leer: «Ik wil liever overdrijven dan tekortschieten in de lof van Christus.» Hij zegde niet « in de lof van Maria», zoals anderen na hem zullen zeggen en zoals Sint-Bernardus het al gezegd had, maar « in de lof van Christus». Het is juist om aan de Verlossing van Christus meer kracht en macht te geven dat hij de Maagd Maria vrijwaarde van elke bezoedeling door de zonde. Christus was in zijn majesteit bekwaam om dat te doen.
Duns Scotus sterft in 1308, en in 1310 eist Jean de Pouilly dat de vurige verdedigers van een dergelijke stelling op de brandstapel zouden gezet worden ! De zaken zullen pas beginnen te veranderen na een lange rijping van 150 jaar binnen de orde van de franciscanen.
In 1457 spreken de verzamelde bisschoppen zich op het Concilie van Avignon uit ten gunste van de Onbevlekte Ontvangenis, ondanks paus Joannes XXII (1316-1342) en paus Clemens VI (1342-1352).
In 1545, op het Concilie van Trente, lopen de meningen erg uiteen en wordt er in samenspraak besloten dat het helemaal niet in de bedoeling van het Concilie ligt om in het decreet waarin gehandeld wordt over de erfzonde ook de Onbevlekte Maagd Maria, Moeder van God, te vervatten.
De concilievaders plaatsen de H. Maagd, en haar alleen van heel het menselijk geslacht, apart ! Het Concilie hernieuwt aldus de constitutie van Sixtus IV en zegt dat het toegelaten is het feest van de Onbevlekte Ontvangenis in de Kerk te vieren, dat het de Kerk zegent en met genaden overlaadt. Men mag het officie en de mis van de Ontvangenis van de H. Maagd vieren; het gaat helemaal niet om een latere heiligverklaring, want haar ontvangenis zelf is heilig.
Jaren, eeuwen gaan voorbij. In 1751 overtuigt de H. Leonardus van Porto-Maurizio (een soort Italiaanse Louis-Marie Grignion de Montfort) de pausen om van de Onbevlekte Ontvangenis een geloofspunt te maken.
In 1846 doet Pius IX, op de dag zelf van zijn uitverkiezing tot Opperherder, de belofte om het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis te definiëren. In 1848 wordt hij door de revolutie uit Rome verdreven. Hij zoekt zijn toevlucht in Gaëta waar hij een encycliek publiceert, Ubi primum, waarin hij zich tot alle bisschoppen van de wereld richt om hun goedkeuring te vragen voor de verkondiging van dit dogma. De bisschoppen antwoorden positief, de paus kan op wonderbare wijze terugkeren naar Rome en op 8 december 1854 kondigt hij het dogma af in de schitterende bul Ineffabilis.
Je ziet dat er tussen Sint-Thomas en Pius IX, tussen de formele ontkenning van deze waarheid door de grootste kerkleraar en de onfeilbare bevestiging ervan door de paus, vijf eeuwen liggen van terughoudendheid, discussies, bemiddeling en tenslotte goddelijke ingeving.
En hoewel het helemaal niet noodzakelijk was, is de Heilige Maagd zelf deze geloofswaarheid van 1854 op heerlijke wijze komen bevestigen en ontroerde zo alle harten. Inderdaad, vier jaar later daalde zij uit de hemel neer in Lourdes. Op 25 maart 1858 zegde zij haar naam tegen Bernadette: «Que soy Immaculata Conceptiou», «Ik ben de Onbevlekte Ontvangenis». De mooie Dame die haar verschenen was in de grot van Massabielle was de Onbevlekte Ontvangenis, zoals de paus het had vastgelegd!
Wat is de geschiedenis van de Kerk een heerlijke geschiedenis!
Het dogma
En zo komen we aan het besluit. Wat wil de naam Onbevlekte Ontvangenis zeggen? Zoals de paus het heeft geformuleerd is het al prachtig! Maar de heiligen begonnen er over te mediteren. Zo komen we bij de H. Maximiliaan Kolbe, die een uitleg vindt die aan dit mysterie een ongelooflijke dimensie geeft: de Onbevlekte Ontvangenis betekent niet alleen dat de Maagd Maria het negatieve voorrecht heeft van niet getroffen te zijn door de erfzonde, maar ook het positieve voorrecht de Onbevlekte Ontvangenis te zijn, dat wil zeggen het meest volmaakte dat God in de orde van de schepping heeft uitgedacht, buiten de mensheid van zijn Zoon. Samen met de mensheid van zijn Zoon heeft Hij gedroomd van deze mensheid van Maria als bijna gelijk aan de zijne.
Zo is afgekondigd dat de H. Maagd Maria een schepsel is dat haar gelijke niet kent. Zij is werkelijk de eerste uitvinding van God, na het Mensgeworden Woord, zoals Sint-Franciscus van Sales het al zegde.
Daarom zegt Pius IX in de bul Ineffabilis ook dat de H. Maagd ver boven alle engelachtige geesten en heiligen verheven is en dat ze van zo’n heiligheid is dat men er zich, onder God, geen grotere kan voorstellen! Probeer je dat al eens in te denken! «... en waarvan niemand, behalve God, de grootheid kan bevatten.» Dat zegt Pius IX en ik houd daar heel erg van. Hij zegt dat, zelfs als wij vertrekken van wat wij ons maar kunnen indenken, wij nog ver zullen zijn van wat alleen God zich kan indenken en wat boven al onze verbeeldingskracht gaat! Dus kunnen wij de kronen opstapelen op het hoofd van de H. Maagd, zolang wij die nog kunnen tellen, terwijl God, die verder kan tellen dan wij, er nog andere aan kan toevoegen!
Het is spijtig dat deze negatieve formulering, de vrijwaring van de erfzonde, de bovenhand heeft gehaald in de Kerk; dat komt deels door het jansenisme, dat de opvolger is van het calvinisme. We moeten ons liever haasten om het positief te formuleren en trachten de lengte en de breedte, de hoogte en de diepte van deze volmaakte heiligheid van de Maagd Maria te doorgronden, van deze machtige heiligheid, van deze onvergelijkelijke schoonheid, die haar maakt tot het schitterende beeld van haar Zoon en Bruidegom, God zelf!
Het zijn de rijkdommen van Maria die ontwikkeld moeten worden: de inwoning van de H. Drie-eenheid in haar, haar intieme betrekkingen met de Vader, de Zoon en de H. Geest. Dat alles opent voor ons onuitsprekelijke afgronden die alleen God zich kan indenken...
abbé Georges de Nantes
uit een preek van 8 december 1997