Over het einde van de wereld en het einde van ons leven
ELK jaar brengt de Kerk ons het einde van de tijden in herinnering met de voorzeggingen van Jezus. Die zijn overigens tamelijk duister omdat Hij, zoals de profeten van het Oude Testament, zeer verschillende tijdperken erg nauw aan elkaar koppelt. Eerst spreekt Hij over de verre toekomst van de wereld en vervolgens kondigt Hij de op handen zijnde val van Jeruzalem aan: de straf voor haar weigering om Hem als haar Verlosser te erkennen. De voortekenen van deze straf wijzen erop dat het voor de onmiddellijke toekomst is. Deze val van Jeruzalem is een eerste uiterst tragische gebeurtenis, die zonder voorgaande is en zoals er nooit meer een zal komen. Je moet je in de mentaliteit van die tijd inleven: dit volk was een heilig volk en het was ondenkbaar voor een jood dat zijn schitterend nieuwe tempel omvergeworpen zou worden!
Tegelijkertijd geeft de Heer aan deze gebeurtenis een universele betekenis; de komende catastrofe wordt dan de aankondiging van het einde van de wereld. Wij, vandaag, begrijpen dat er tussen de twee gebeurtenissen – de ondergang van Jeruzalem en het einde van de wereld – een grote tijdsspanne moest verlopen. Toen hij de Apocalyps schreef, had Sint-Jan ook heel goed begrepen dat het joodse volk gestraft was om zijn ongeloof, net zoals het Romeinse keizerrijk op zijn beurt om al zijn vervolgingen zou geslagen worden met dezelfde straf. Dus tussen de val van Jeruzalem en de val van Rome leek er zo’n grote overeenkomst te zijn dat iedereen dacht dat de val van Rome het einde van de wereld betekende. Sint-Augustinus dacht dit ook toen hij zag dat de barbaarse stammen het Romeinse rijk overspoelden.
Als wij nu huiveren bij de gedachte aan de toekomst van onze moderne beschaving, zouden wij kunnen denken dat wij aan de vooravond staan van het Laatste Oordeel. Het zou niet de eerste keer zijn: deze bedrieglijke indruk is gedurende de geschiedenis van de Kerk al dikwijls gewekt. Misschien is het nu ook weer een waanbeeld. Toch is het altijd belangrijk het einde van de tijden voor ogen te houden: dat is het onderricht en het voorbeeld dat de heiligen ons hebben nagelaten. Het is beter de dood te verwachten en erop voorbereid te zijn dan altijd te zeggen: “Ik zal er wel uit geraken”, en je in te beelden dat je onsterfelijk en onkwetsbaar bent.
Elk jaar opnieuw stoten wij op dat mysterie: wanneer zal het einde van de wereld daar zijn? Veel mensen denken er helemaal niet meer aan. Maar de schok is heilzaam als je bedenkt dat er een dag zal komen waarop onze beschaving, die net zo opstandig is tegen Christus als het Jeruzalem van de eerste eeuw, en die net zo verdorven en hoogmoedig is als het heidense Rome van de vijfde eeuw, waarschijnlijk (en terecht) zal gestraft worden. De wereld van vandaag is atheïstisch en vervolgt de Kerk, het zout verliest zijn kracht: Christus in de hemel kan niet anders dan deze zogenaamde beschaving te vervloeken opdat de zielen zouden gered worden.
Staan wij dan werkelijk aan de vooravond van het echte, laatste einde van de wereld? Het lijkt van niet. De voorspellingen van Fatima, de openbaringen aan heiligen gedaan leren ons dat na een dramatische tijd het Evangelie de aarde terug zal verlichten. De harten zullen zich bekeren. En « er zal een bepaalde tijd van vrede komen», verzekert Onze-Lieve-Vrouw ons.
Aan het einde van het liturgisch jaar moeten wij mediteren over onze eigen dood, die het einde van de wereld zal betekenen voor elk van ons en die ons voor het tribunaal van God zal brengen waar we geoordeeld zullen worden. En dit persoonlijke oordeel zal voor ons ofwel de definitieve ramp betekenen ofwel de definitieve beloning.
«Als mijn dood vandaag of morgen zou plaatsvinden, hoe zal dat oordeel van God over mij dan uitvallen?» Deze vraag moeten wij ons stellen.
En ten tweede moeten wij ons afvragen: «Hoe kunnen de mensen in onze westerse maatschappij zich rechtvaardigen tegenover God?»
Moeten wij van onze beschaving houden omdat zij overeenstemt met de wil van God? Dat is toch duidelijk niet het geval! Of moeten wij haar haten en ertegen in opstand komen omdat zij de zielen met miljoenen tegelijk verdoemt, terwijl wij ons en de anderen willen redden? Vóór het Concilie was de vraag stellen er al op antwoorden. Maar de moderne kerkelijke gedachtegang ziet het helaas helemaal anders...
Wij moeten dus vechten tegen een soort heidens, materialistisch, atheïstisch optimisme (nl. dat er geen vuiltje aan de lucht is) om de apostolische frisheid van onze godsdienst terug te vinden. Dat is enthousiasmerend en verkwikkend voor ons omdat Jezus ons heeft gewaarschuwd, net zoals Sint-Paulus en Sint-Jan: wij weten namelijk dat er grote rampen en grote straffen over de aarde zullen komen wanneer het ongeloof zich over de volkeren zal verspreid hebben; maar wij zullen deze kwade tijden doorbrengen in de hoop, want wij weten dat na die rampen Christus zal komen om de levenden en de doden te oordelen.
Zal dat een triomfantelijke terugkeer betekenen van de Kerk en de bekering van de wereld zodat we een nog schitterender christelijke beschaving tegemoet gaan? Hoe dan ook, het eindpunt van de wereld, het eindpunt van de toekomst, het eindpunt van ons leven is het oordeel van God, die de enen zal straffen en de anderen zal belonen: het zal alles of niets zijn, de gelukzaligheid of de verdoeming.
Het nieuwe liturgisch jaar dat gaat beginnen moét voor ons de gelegenheid zijn ofwel om ons te bekeren als wij dat nodig hebben, ofwel om onze tweede bekering te ondergaan en een volmaakter leven te leiden, God en de zielen beter te dienen opdat Christus ons zou zeggen: « Kom aan mijn rechterhand, gezegenden van mijn Vader!»
Al deze beschouwingen moeten ons een zeer heldere kijk geven op de actuele situatie, waarin Christus afgewezen wordt, waarin de H. Lijkwade als een vervalsing wordt verbannen uit de blikken van de christenen. Laat ons vol berouwvolle liefde zijn voor het Heilig Gelaat van Christus, het getuigenis van zijn liefde en van zijn barmhartigheid. Laten wij er ons op toeleggen Hem onze trouw beter te betonen. Laten we voor de H. Lijkwade een grotere en tederder genegenheid hebben, laten wij deze godsvrucht rondom ons verspreiden en zo meewerken aan de redding van de zielen en de heropstanding van de Kerk.
Abbé Georges de Nantes
uitttreksel uit een sermoen van 20 november 1988