Wie niet gelooft is blind
WIJ lazen onlangs in het vijftiende boek van het prachtige werk van Bossuet, Histoire des Variations, dat de Kerk enkel maar een zichtbare gemeenschap van goddelijke instelling is dank zij « de belijdenis van de waarheid ». Wat de Kerk dus reëel en zichtbaar maakt, is de waarheid die zij bezit. Daarom kan je zeggen dat de Kerk reeds volledig gevormd wordt door het Leergezag. De onderwijzende Kerk maakt de waarheid bekend, ook al moeten er natuurlijk mensen zijn om te luisteren, een volk dat gewillig is om die waarheid te aanhoren.
Wij die tot de Kerk behoren, zijn slechts in de heilsorde door onze geloofsbelijdenis. Dat is het principe, de basis, het fundament, of je dat nu wil of niet. Er zijn mensen die het geloof niet verheven, niet briljant genoeg vinden om echt de essentie van het christelijk leven uit te maken. Anderen doen alsof ze aanhangers van Sint-Bonaventura en Sint-Augustinus zijn eerder dan van Sint-Thomas en Aristoteles. Voor hen komt de liefde vóór het geloof, moet heel ons leven gebaseerd zijn op onze liefde voor Christus. Dat is de kern, zeggen zij, want dat is het leven. Het geloof behoort volgens hen exclusief tot de orde van de leer, van de theorie.
Of zij dat nu graag hebben of niet, de bovennatuurlijke orde die God gewild heeft en die door het katholieke dogma erkend wordt, is dat alles afhangt van wat het eerste komt, namelijk het geloof in Jezus Christus, in zijn Woord, in zijn Evangelie. Dat zegt Sint-Paulus op een gelijkaardige manier in de Brief aan de Romeinen en elders. Hij benadrukt dit punt: onze hoop vindt haar grond in het geloof, want in het geloof worden wij gerechtvaardigd. Wat ons deed overgaan van de toestand van dood naar de toestand van leven, van de toestand van duisternis naar de toestand van licht, van de toestand van zondaar en misdadiger in de ogen van God en van onszelf naar de toestand van vrijgekochte en heilige, van vriend van God, dat is het geloof.
Doorheen heel het Evangelie vraagt de Heer aan de zieken opdat Hij hen zou genezen, aan de leerlingen opdat zij Hem zouden volgen één ding: het geloof. Het geloof in Hem. Dit geloof in Jezus omvat op een mysterieuze manier al het overige. « Maar toen de volheid van de tijd was gekomen, heeft God zijn enige Zoon gezonden, die uit een vrouw werd geboren, en die geboren werd onder de Wet, opdat Hij allen zou loskopen, die staan onder de Wet, en wij het kindschap zouden beërven » (Gal 4, 4-5). Wie in Jezus Christus gelooft, zo lezen we in de teksten van Sint-Paulus en in heel het Nieuwe Testament, die gelooft in heel de goddelijke waarheid, die als het ware opgenomen is in het mensgeworden Woord.
Door een menselijk lichaam aan te nemen in de schoot van de Allerheiligste Maagd Maria, en door te aanvaarden geïntegreerd te worden in het volk van Israël, onder de joodse Wet, heeft Jezus Christus heel de universele orde in zich opgenomen. Hij was een schepsel onder alle andere schepsels. Hij heeft hen tot de zijnen gemaakt, hen aan zich gehecht, er zich onlosmakelijk aan verbonden. Door zich te onderwerpen aan de Wet van Mozes heeft Hij zich onderworpen aan alle menselijke wetten, aan de samenleving op aarde. Hij heeft zich met dat alles bekleed, Hij heeft het opgenomen. Alles in de natuurlijke orde is met Hem verbonden. Waarom? Het is de reditus na de exitus, de terugkeer naar God na het uitgaan van God: Christus gaat uit de Vader heen en begeeft zich temidden van de mensenmassa, om ons zijn goddelijk leven en zijn goddelijke wet mee te delen, opdat wij allemaal als kinderen van God zouden aangenomen worden en opdat wij, bevrijd van de Wet van Mozes, zouden binnentreden in de nieuwe wet, de wet van de liefde.
Wie in Christus gelooft, gelooft in dat alles. Vermits Christus deze natuurlijke orde en deze historische orde, waarin Hij is ingevoegd, heeft aanvaard, hebben zij geen echte betekenis meer tenzij in Hem. Omdat Hij is binnengetreden in het middelpunt van de geschiedenis als een kiem van nieuw leven, van een nieuwe orde, komt heel het mysterie van het geloof, heel het mysterie van de godsdienst, heel de menselijke liefde nu van Hem.
Dus in Jezus Christus geloven betekent gered zijn. Niet in Hem geloven betekent op de weg van de verdoeming zijn, onherroepelijk.
Laat ons nu even de objectiviteit van dit geloof onderzoeken. Sommigen denken onterecht dat een christelijk leven zou kunnen gebaseerd zijn op een vurigheid die ons in een instinctieve of onderbewuste opwelling aan dat geloof heeft gehecht, aan Jezus of aan de Kerk of aan iemand uit de Kerk. Maar een christelijk leven gebaseerd op een subjectief elan is nutteloos en gevaarlijk. Een retraite, zoals wij er nu één gaan beginnen, die zou gebaseerd zijn op een opwelling van ongecontroleerde vurigheid brengt geen enkele vrucht voort.
Het geloof, dat het fundament is van heel het gebouw, is een objectieve zaak. Zeker, het geloof is een persoonlijke deugd. In die zin lijkt het ons als een soort elan van ons wezen, van onze geest, maar pas op : het voorwerp van dit elan is de Waarheid van het zijn. We zien de dingen zoals ze in feite zijn. Het geloof is geen schepping van ons onderbewustzijn, het is geen inbeelding. Het is een persoonlijke onderneming, maar een die ons binnenleidt in een reële wereld waarin het zichtbare en het onzichtbare onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Er is geen tegenstelling – zoals men het tegenwoordig al te vaak zegt – tussen de wetenschap en het geloof, tussen de geschiedenis en het geloof of tussen de filosofie en het geloof. In het geloof is alles verzoend. Dit nieuwe licht waarin de wereld zich aan ons toont, de zichtbare zowel als de onzichtbare, is het definitieve licht. Het staat boven onze willekeur. Als ik op een dag tot het geloof kom, kan ik daarna het geloof niet meer laten vallen zonder een zonde te bedrijven tegen het licht. Dat is een dogma van de Kerk.
De Openbaring heeft ons de volledige Waarheid onthuld, door het geloof zijn wij binnengetreden in het licht en zijn wij niet meer blind. Dat noemt men in de theologie het oordeel van geloofwaardigheid.
Hoe verder wij binnendringen in het geloof, hoe meer wij bewonderen hoe heel het universum van de wetenschappen, van de geschiedenis of van de filosofie de waarheid van het geloof komt bevestigen. Wij hebben helemaal geen schrik van de wetenschap, van de menselijke reflectie, van het menselijk verstand. Het geloof zal er niet door gaan wankelen, integendeel. De meest wetenschappelijke en diepgravende studie over welke documenten ook zal nooit iets anders doen dan ons op een indringender manier leiden naar de akte van geloof in Jezus, de Zoon van God.
Het geloof is zeer zeker een verzaking aan onze verstandelijke autonomie, aan de vanzelfsprekendheden van ons verstand dat alles onder controle wil hebben. Het geloof houdt dus een verzaking, een onderwerping, een vernedering van ons verstand in, dat is waar! Maar het gaat niet over een verzaking aan de intelligentie, integendeel. Want het geloof in de getuigenissen van anderen verrijkt me met veel waarheden en met veel kennis, die aan mijn geest een macht geven die hij op eigen krachten nooit zou kunnen bereiken.
Hoeveel te meer is dit waar als we bedenken dat het geloof erin bestaat om de wijsheid van Christus tot de mijne te maken, om deel te mogen hebben aan alle onpeilbare rijkdommen van de goddelijke geest, als bezat ik ze uit mijzelf! Het is waar dat ik ze bezit door het geloof en niet door mijn eigen rede, maar ik bezit ze echt en ik geniet ervan. Zo ga ik van klaarheid naar klaarheid, ver boven de aardse kennis. Het geloof is dus geen verzaking maar een wonderlijke verrijking!
Daarom steunt de hoogmoedige mens op zijn wil tot onafhankelijkheid als hij weigert te geloven. Het is niet de eis van zijn geest die hem belet te geloven, het is een ongeregelde eis, die van zijn hoogmoed. Want de eisen van onze geest zijn juist voldaan, ze zijn geprikkeld door een nieuw voedsel, door oogverblindende waarheden die onze geest onophoudelijk beschouwt.
Het voorwerp van het geloof dat ons is geopenbaard, is prachtig : het is de Wijsheid van God. Zij wordt dus onze gids, ons licht, onze bruid. Dat is het wat de jonge Salomon in zijn gebed vroeg als hulp bij het regeren: dat de wijsheid zijn steun, zijn gezellin, zijn bruid zou zijn (zie Boek der Wijsheid) opdat haar schoonheid, haar goedheid, haar volmaaktheid op elk ogenblik zijn hart zou vervullen.
Buiten de Wijsheid houdt niets stand. Het universum zoals de geschiedenis en de wetenschappen het ons doen kennen bestaat uit delen en stukken, gefragmenteerde waarheden, onafhankelijk van elkaar en verkruimeld, waarheden die leiden tot werkelijk onoplosbare en pijnlijke vragen.
Wie niet gelooft, begrijpt niets van de zichtbare en de onzichtbare wereld. Integendeel. Sint-Thomas van Aquino zei dat een oud vrouwtje met haar katholiek Credo – wij zouden zeggen een kind met zijn catechismus – opstijgt en begint aan de ontdekking van het echte heelal, de wereld van God, God zelf. Want heel deze Waarheid is in Hem als in zijn beginsel,als zoete eerste Waarheid, « dolce Verita Prima », zegde de H. Catharina van Sienna.
Het geloof brengt de geest werkelijk aanwezig in de wereld van God. Het is in deze zichtbare en onzichtbare wereld, waarin ieder van ons is ondergedompeld, dat wij op weg zijn. Het is in dit geloof dat wij alle elementen gaan ontdekken van onze eigen wedloop.
Veel heiligen en grote geestelijke schrijvers hebben ons aanbevolen om het Credo met vreugde op te zeggen. Alle elementen van deze Openbaring zijn nodig om onze redding te bewerkstelligen. Alles hangt samen, alles is van ons, alles is goed en noodzakelijk voor ons. Wij hebben dit groot geheel van onze doctrine nodig om vandaag ons leven te vinden, onze weg in Christus. De hemel en de hel, heel het apparaat van de genade en van de theologale en morele deugden: wij moeten dus goed weten dat dit alles waar is, insisteren op de waarheid van het geheel én er elk detail van kennen opdat onze hoop gezond en sterk zou zijn, opdat zij ons zou kunnen dragen en ons van de aarde naar de hemel zou kunnen leiden…
Abbé Georges de Nantes
uittreksel uit een retraite gepredikt in september 1964